• No results found

Overige as- as-pecten

In document TOELICHTING behorend bij: (pagina 87-93)

3.4.1. Milieuaspecten

De milieukwaliteit van het Burense buitengebied is gedurende de laatste decen-nia op een aantal punten achteruit gegaan. Het betreft hier met name een toe-name van de geluidhinder en de vervuiling van oppervlaktewater en waterbo-dems. Daarnaast wordt het milieu, zij het plaatselijk, aangetast door stankhinder en ammoniakuitstoot van (intensieve) veehouderijen en door het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Het streven is er op gericht om de milieukwaliteit van het buitengebied niet ver-der te laten afnemen en waar mogelijk zelfs te verbeteren. Dit met het oog op een goed en plezierig woon- en leefklimaat voor de bewoners en gebruikers van het gebied.

Om milieuhinder door (agrarische) bedrijvigheid te voorkomen moet de aanwij-zing van nieuwe agrarische bouwpercelen of hergebruik van bestaande bebou-wing in de directe nabijheid van woonkernen, verblijfsrecreatieterreinen en ge-bieden met specifieke natuurwaarden goed worden afgewogen. Inherent aan het woon- en leefklimaat is de kwaliteit van natuur en water. Daarom wordt er naar gestreefd het risico op vervuiling tegen te gaan, door te sturen op de ge-bruiksmogelijkheden. Dit geldt met name in de uitwaarden, waar het algemeen beleid er op gericht is op ontwikkelingen die daar niet binnen passen op termijn te saneren.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied Buren 1997 aangaande spuitzones is de vraag gesteld bij welke bestaande woningconcentratie deze spuitzones wel en bij welke niet zouden moeten worden opgenomen. De uitspraak heeft betrekking op het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997". Dit is het enige plan voor het buitengebied waarin een dergelijke regeling was opgenomen. In de overige vigerende bestemmingsplannen van de oude gemeenten waren geen spuitzo-nes opgenomen.

Geconstateerd wordt dat geen enkele richtlijn te vinden is die als objectief toet-singskader kan worden gebruikt.

De gemeente Buren kent veel kernen, een groot aantal woonbebouwingcon-centraties in de vorm van buurtschappen en veel verspreide woningen in het buitengebied. Door het onderscheid maken tussen de diverse woningconcen-traties in relatie tot spuitzones, zal er sprake zijn van het ontstaan van een grote mate van rechtsongelijkheid met betrekking tot de bescherming van het woon- en leefklimaat c.q de volksgezondheid. De gemeenteraad is van mening dat er geen verschil kan en mag bestaan tussen de bescherming van het woon- en

leefklimaat van een enkele (al dan niet agrarische) woning en een zekere con-centratie van woningen. Aangezien de gevolgen voor het agrarisch gebruik van de gronden in geval van het bij alle woningen opnemen van een spuitzone one-venredig bezwarend is, is besloten geen spuitzones op te nemen. Overigens blijft het privaatrechtelijk de vraag of spuiten in de nabijheid van woonfuncties in alle gevallen zondermeer toelaatbaar is.

Dit laat overigens onverlet dat er in diverse plannen voor nieuwe uitbreidingen van de dorpen en verblijfsrecreatieterreinen wel spuitzones zijn opgenomen en die gehandhaafd moeten blijven.

3.4.2. Waterstaatkundige aspecten

De waterhuishouding in het binnendijkse gebied is sterk gereguleerd. 's Zomers wordt gebiedsvreemd, relatief vervuild Rijnwater aangevoerd, terwijl 's winters relatief schoon, gebiedseigen water wordt afgevoerd. Ondanks de sterk geregu-leerde waterhuishouding kampen bepaalde delen van het gebied met periodie-ke wateroverlast, maar met name ook met periodieperiodie-ke vochttekorten.

Voor het binnendijkse gebied wordt gestreefd naar een duurzaam waterbeheer, waarbij het relatief schone, gebiedseigen water zo lang mogelijk wordt vastge-houden. Hierbij is het beleid gericht op het scheppen van mogelijkheden voor extra waterberging, waar mogelijk in combinatie met natuurontwikkeling. Op A- en B-watergangen in het gebied rust de Keur van het Waterschap. De Keur is van belang voor het onderhoud van deze watergangen en daarmee voor het waterbeheer in het gebied. Met de beheerszone van de watergang zal reke-ning gehouden moeten worden. Eveneens zal rekereke-ning gehouden moeten wor-den met de regionale waterbergingsopgave, de Kaderrichtlijn Water en de spe-cifiek ecologische doelstellingen.

Alle ruimtelijke plannen en wijzigingen dienen het watertoetsproces te doorlo-pen. Hierbij dient in een vroegtijdig stadium overleg met de waterbeheerder plaats te vinden, uitmondend in een wateradvies van de waterbeheerder. 3.4.3. Natuurgebieden

In het oeverwalgebied en in het komgebied ligt een aantal grotere en kleinere gebieden, met name in de vorm van bosjes, dijkdoorbraakkolken en verlaten kleiputten, met voor het oeverwalgebied en het komgebied bijzondere natuur-waarden.

In het oeverwalgebied betreft het de navolgende gebieden: • Het natuurreservaat Achter den Haag (Buren);

• Het landgoed Soelen (Zoelen);

• Het natuurreservaat langs de Oude Rijn (Lienden); • De Wiel (Beusichem);

• De oude kleiput aan de Woerdsestraat (Kerk-Avezaath); • Het landgoed Djoerang (Zoelen);

• Het bosje aan de Haagweg (Maurik); • Het bosje aan de Dwarsweg (Eck en Wiel); • De kolk bij Rustenburg (Ingen);

• Het landgoed Den Eng (Ommeren);

• Het bosje aan de Ommerenveldseweg (Ommeren); • Oude klei- en zandputten in de Marspolder (Lienden). In het komgebied betreft het de navolgende gebieden:

• Het natuurreservaat aan de Mauriksche Wetering (Maurik, Zoelen); • De eendenkooi in het Beusichemsche Veld (Beusichem);

• De bosjes aan de Molenkade (Beusichem); • De bosjes aan de Broeksteeg (Beusichem); • De bosjes aan de Groene Straat (Asch);

• De bosjes aan de Assche Wetering (Buurmalsen).

Het streven is hier gericht op het behoud van de bestaande natuurwaarden en op een eventuele vergroting van de natuurwaarden. Agrarisch gebruik is slechts wenselijk voor zover dit is gericht op het behoud van de bestaande natuurwaar-den, dan wel op de verdere ontwikkeling hiervan.

De productiebossen dienen te worden beschouwd als agrarisch gebruik, waar-door ook op termijn het agrarische gebruik kan terugkomen.

Daar waar gebieden door de Provincie zijn aangegeven als “natte landnatuur” en binnen de ecologische hoofdstructuur liggen, is het gewenst een bepaling op te nemen dat geen wijziging van de hydrologische situatie mag plaatsvinden die negatieve gevolgen heeft voor betreffende natuurgebieden.

3.4.4. Natuurbeschermingsgebieden

De uiterwaarden van de Neder-Rijn vanaf Rijswijk in oostelijke richting zijn aan-gewezen als natuurbeschermingsgebieden in het kader van de Vogel- en Ha-bitatrichtlijn. Ook de uiterwaarden van de Waal vallen daaronder, maar deze liggen niet binnen het grondgebied van de gemeente Buren. Deze gebieden moeten beschermd worden.

Het streven is er op gericht om binnen deze bescherming een functioneel ge-bruik mogelijk te laten zijn, zodat de gebieden op adequate wijze beheerd kun-nen worden, waardoor de waarden behouden kunkun-nen blijven. Als uitwerking van dit streven wordt in deze gebieden in het kader van dit bestemmingsplan onder-scheid gemaakt tussen natuurgebieden met een (beperkt) agrarisch gebruik en agrarische gebieden met een (hoge) natuurlijke waarde.

Er is een algemeen beschermende maatregel genomen, die negatieve invloe-den op de natuurwaarinvloe-den van de uiterwaarinvloe-den moet voorkomen.

3.4.5. Ecologische linten

Bermen van wegen, dijken en watergangen hebben thans al een belangrijke functie als ecologische verbinding en als habitat voor diverse planten- en dier-soorten die elders in het intensief gebruikte buitengebied geen plek meer kun-nen vinden.

In het kader van een verdere ontwikkeling van de LNC-waarden wordt gestreefd naar de ontwikkeling van dergelijke bermen tot een samenhangend netwerk van relatief smalle, ecologische linten, die het agrarische gebied dooraderen en waaraan kleinere, reeds bestaande en nieuw te ontwikkelen, natuurgebiedjes kunnen worden gekoppeld.

Een onderscheid kan worden gemaakt in natte linten, gekoppeld aan watergan-gen, en droge linten, gekoppeld aan bermen van wegen en dijken. De ontwikke-ling van natte linten dient bij voorkeur plaats te vinden in combinatie met de rea-lisatie van extra waterberging. Daarnaast kunnen ook de verbredingen van wa-tergangen in het kader van de regionale waterbergingsopgave een bijdrage leveren aan de ecologische potenties van met name de sloten in het Zoelen-sche-, Rijkswijkse- en Ommerensche Veld.

Met betrekking tot de natte linten wordt met name gestreefd naar de ontwikke-ling van linten gekoppeld aan:

• de Korne;

• de Mauriksche Wetering;

• de wetering langs de Beusichemse Broeksteeg; • de Oude Rijn bij Lienden;

• de wetering tussen Oude Rijn en Linge bij Lienden;

• de Breedslagse Tochtsloot, die een verbinding vormt tussen Linge en Mau-riksche Wetering;

• de weteringen in het voorland van de Aalsdijk.

Met betrekking tot de droge linten wordt met name gestreefd naar de ontwikke-ling van linten gekoppeld aan:

• de Rijn- en Lekbandijk; • de Marsdijk;

• de Aalsdijk; • de Kornedijk;

• de kaden langs de Linge;

• de dijken langs het Amsterdam-Rijnkanaal; • de bermen van de N320 (Provinciale Weg).

De ontwikkeling van de linten dient plaats te vinden door of met de beheerders van de wegen, dijken en watergangen. Verbreding van de linten op agrarische gronden zal, evenals de overige vormen van herstel en ontwikkeling van LNC-waarden, alleen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid.

In het kader van het streefbeeld, is het wenselijk dat in 10 meter brede zones langs de wegen, dijken en watergangen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvin-den die de realisatie van ecologische linten in de nabije toekomst uitsluiten of bemoeilijken. Daar waar de ecologische linten binnen het oeverwalgebied lig-gen betekent dit dat, in aanvulling op de visie voor het oeverwalgebied, de aan-wijzing van nieuwe agrarische bouwpercelen binnen deze gebieden zorgvuldig overwogen moet worden, net zoals het oprichten van permanente agrarische hulpgebouwen en mestsilo's.

3.4.6. Natuurontwikkelingsgebieden

Naast de uiterwaarden kent het buitengebied van de gemeente Buren een vier-tal gebieden die uitermate geschikt zijn voor de realisatie van nieuwe na-tuurgebieden, in combinatie met de realisatie van extra waterberging. Het be-treft hier:

• Het gebied langs de Beusichemse Broeksteeg, een gebied dat ligt tussen de ontgronding aan de Beusichemse Broeksteeg, die als nat natuurgebied zal worden ingericht, en het gebied De Regulieren, met veel natte natuur in de vorm van natte wei- en hooilanden en moerasbosjes;

• Het voorland van de Aalsdijk, waar vroeger na overstromingen water stag-neerde en waar natuurontwikkeling in de vorm van moerassen en/of water-plassen ontstonden. niet alleen mogelijkheden biedt voor extra waterber-ging, maar ook voor landschapsbouw, waarbij de ligging van de Aalsdijk in het landschap wordt geaccentueerd;

• De Linge- en Korne-uiterwaarden, een gebied met een eigen karakter, waar natuurontwikkeling in de vorm van moerassige oeverlanden, natte wei- en hooilanden en moerasbosjes, dat niet alleen mogelijkheden biedt voor de realisatie van extra waterberging, maar ook voor landschapsbouw, waarbij het eigen karakter van de Linge- en Korne-uiterwaarden wordt geaccentu-eerd;

• Het gebied langs de Oude Rijn bij Lienden, een gebied waar reeds veel nat natuurgebied voorkomt in de vorm van kolken, moerassige oeverlanden, natte wei- en hooilanden en moerasbosjes.

In deze gebieden, waarvan ecologische linten de ruggengraat vormen, wordt gestreefd naar de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, in combinatie met de realisatie van extra waterberging. Belangrijke, reeds bestaande LNC-waar-den, waaronder met name relicten van oude rivierlopen, dienen hierbij te wor-den behouwor-den en in het nieuwe geheel te worwor-den opgenomen. Natuurontwikke-ling zal, evenals de overige vormen van herstel en ontwikkeNatuurontwikke-ling van LNC-waar-den, alleen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid.

In het kader van het streefbeeld, is het wenselijk dat in de natuurontwikkelings-gebieden geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die de realisatie van na-tuurgebieden in de nabije toekomst uitsluiten of bemoeilijken. Daar waar de natuurontwikkelingsgebieden overlappen met het oeverwalgebied betekent dit dat, in aanvulling op de visie voor het oeverwalgebied, de aanwijzing van nieu-we agrarische bouwpercelen binnen deze gebieden zorgvuldig overwogen moet worden, net zoals als het oprichten van agrarische hulpgebouwen, mestsilo's en niet-permanente (= niet meer dan vijf maanden per jaar afgedekte) kunststoftun-nels en overkappingen.

3.4.7. Bosontwikkelingsgebieden

Binnen het agrarisch oeverwalgebied is een aantal gebieden bij uitstek geschikt voor het ontwikkelen van nieuwe bossen, al dan niet in combinatie met nieuwe landgoederen. Het betreft hier de navolgende gebieden:

• Het gebied Ommerensche Veld, een gebied dat aansluit op het landgoed Den Eng, waar vanouds enkele bossen voorkomen, waar door bosontwik-keling het eigen, meer beboste karakter van het Ommerensche Veld wordt geaccentueerd en dat voor een deel overlapt met een grondwaterbescher-mingsgebied waar bosontwikkeling kan bijdragen aan een duurzame be-scherming van toekomstig drinkwater;

• Het gebied ten noorden van de Burensedijk, een gebied dat aansluit op het landgoed Soelen, waar vanouds enkele bossen voorkomen, waar door bos-ontwikkeling het eigen, meer beboste karakter van het gebied langs de Bu-rensedijk wordt geaccentueerd en dat voor een deel overlapt met een grondwaterbeschermingsgebied waar bosontwikkeling kan bijdragen aan een duurzame bescherming van toekomstig drinkwater;

• Het gebied ten zuiden van de kern Buren, waar bosontwikkeling een goede afronding kan vormen van de bebouwde kom.

In deze gebieden wordt gestreefd naar de ontwikkeling van nieuwe bossen, in combinatie met de realisatie van nieuwe landgoederen. Belangrijke, reeds be-staande LNC-waarden dienen hierbij te worden behouden en in het nieuwe ge-heel te worden opgenomen. Bosontwikkeling en de ontwikkeling van landgoe-deren zullen, evenals de overige vormen van herstel en ontwikkeling van LNC-waarden, alleen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid.

3.4.8. Gebieden van cultuurhistorische waarde

Een aantal gebieden wordt gekenmerkt door bijzondere, met elkaar samenhan-gende sporen van de eeuwenoude bewoningsgeschiedenis van het gebied. Deze gebieden bevatten met name relicten van rivierlopen, dijken, kaden, dijk-doorbraakkolken, huisterpen, donken, woerden (hoger gelegen oude woon-gronden) en kenmerkende verkavelingen. Daarnaast betreft het gebieden waar

vanouds weinig bewoning voorkomt of waar deze is gerangschikt volgens een kenmerkend bewoningspatroon.

In het agrarisch oeverwalgebied betreft het de navolgende gebieden:

• Oud bouwland bij Beusichem en Zoelmond, met relicten van oude rivierlo-pen, een dijkdoorbraakkolk (De Wiel bij Beusichem), kenmerkende verkave-lingen en waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

• De Aalsdijk bij Zoelmond en bijbehorend voorland, met relicten van oude ri-vierlopen, dijk en dijkdoorbraakkolken en waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

• Het gebied Zandberg, met donken en een kenmerkend bewoningspatroon; • Oud bouwland bij Erichem, met kenmerkende verkavelingen en waar

van-ouds weinig bewoning voorkomt;

• Het gebied langs de Linge en langs de Korne; met relicten van oude rivierlo-pen, kaden, huisterrivierlo-pen, woerden, kenmerkende verkavelingen en een ken-merkend bewoningspatroon;

• Het landgoed Soelen en oud bouwland bij Zoelen en Kerk-Avezaath, met relicten van oude rivierlopen, huisterpen, woerden, kenmerkende verkave-lingen en een kenmerkend bewoningspatroon;

• Het gebied langs de Mauriksche Wetering ten zuiden van Maurik, met relic-ten van oude rivierlopen en waar vanouds weinig bewoning voorkomt; • Het gebied Hornixveld, met relicten van oude rivierlopen, huisterpen en een

kenmerkend bewoningspatroon;

• Het gebied rond Huis te Wiel, waar vanouds weinig bewoning voorkomt; • Het gebied rond de kolk bij Rustenburg bij Ingen, met dijkdoorbraakkolk en

waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

• Het gebied rond Den Eng bij Lienden/Ommeren, waar vanouds weinig be-woning voorkomt;

• Het gebied langs de Oude Rijn bij Lienden, met relicten van oude rivierlo-pen, dijk, dijkdoorbraakkolken;

• Het gebied tussen de Parkstraat en de Rijnbandijk, ten zuidwesten van het voormalige huis Ottenstein, met kromakkers.

In het kader van een verdere ontwikkeling van de LNC-waarden en het recrea-tief medegebruik, wordt gestreefd naar het behoud en eventueel naar het her-stel van de cultuurhistorische waarden van deze gebieden. Ontwikkelingen die deze waarden aantasten zullen worden tegengegaan. Daar waar de gebieden van cultuurhistorische waarde overlappen met het oeverwalgebied betekent dit dat de aanwijzing van nieuwe agrarische bouwpercelen binnen deze gebieden zorgvuldig overwogen moet worden, net zoals het oprichten van permanente agrarische hulpgebouwen buiten de bouwpercelen. Daarnaast moeten hier mogelijkheden worden geboden indien gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Daar waar de gebieden overlappen met de uiterwaarden betekent dit dat natuurontwikkeling slechts wenselijk is voor zover hierbij de relicten van oude rivierlopen, de kaden, de dijkdoorbraakkolken en de huisterpen worden gehandhaafd. Inrichting en beheer, gericht op herstel van de cultuurhistorische waarden dienen zoveel mogelijk plaats te vinden in samenhang met de verdere ontwikkeling van de landbouw en van het recreatief medegebruik en zullen, evenals de overige vormen van herstel en ontwikkeling van LNC-waarden, al-leen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid.

3.4.9. Gebieden van archeologische waarden

deze in het hoofdstuk "Onderzoek" aan de orde is gekomen, wordt onderscheid gemaakt in:

• verstoorde gebieden

• zones met lage archeologische verwachting

• zones met middelhoge archeologische verwachting

• zones met hoge archeologische verwachting, waarbinnen ook de histori-sche kernen

• AMK-terreinen

De archeologische belangen brengen met zich mee dat aandacht nodig is voor activiteiten die in of op de bodem plaatsvinden en die het "bodemarchief" kun-nen beïnvloeden, zoals bouwen, ophogen, afgraven en aanplanten en rooien van bomen.

Het is daarom gewenst, voor zover het betreft de zones met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde, een voorwaardelijke regeling in het bestemmings-plan op te nemen voor het bouwen en een aanlegvergunningstelsel voor wer-ken en werkzaamheden, waarmee het archeologisch beleid gestalte wordt ge-geven.

Indien het de zogenoemde AMK-terreinen betreft, dienen deze terreinen in het bestemmingsplan beschermd te worden met een daartoe opgenomen speci-fieke beschermende bestemmingsregeling.

In zoverre het bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kent, dient in relevante gevallen het vereiste van een onderzoek naar archeologische aspecten als voorwaarde is opgenomen.

3.4.10. Zones rondom kernen en landgoederen ten behoeve van zichtlij-nen

Bij een aantal kernen binnen de gemeente Buren is de uitstraling naar de lan-delijke omgeving karakteristiek en nog steeds herkenbaar verankerd in het his-torisch gegroeide landschap. Gestreefd wordt naar het behouden van de be-langrijkste en beeldbepalende zichtlijnen. Ook voor een tweetal oude landgoe-deren, Den Eng bij Ommeren en Djoerang bij Zoelen zijn belangrijke zichtlijnen aanwezig. Binnen deze door zichtlijnen bepaalde zones zijn ontwikkelingen, zoals het realiseren van nieuwe bouwpercelen, die de karakteristieke zichtlijnen in de weg kunnen staan, ongewenst.

3.4.11. Zones rondom kernen ten behoeve van toekomstige uitbreidingen Binnen het “experiment ruimtelijk beleid Rivierenland” van Regio Rivierenland zijn zones rondom de kernen aangegeven waarbinnen toekomstige uitbreidin-gen van de kern mogelijk zijn. Binnen deze zones zijn ontwikkelinuitbreidin-gen, zoals het realiseren van nieuwe bouwpercelen, die het realiseren van deze toekomstige uitbreidingen in de weg kunnen staan, ongewenst.

3.5.

In document TOELICHTING behorend bij: (pagina 87-93)