• No results found

TOELICHTING behorend bij:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TOELICHTING behorend bij:"

Copied!
135
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TOELICHTING

behorend bij:

Bestemmingsplan Buitengebied Buren 2008

Gemeente Buren Status: vastgesteld

(2)
(3)

INHOUD TOELICHTING

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding 3

1.2. Opdracht 3

1.3. Doel 4

1.4. Begrenzing plangebied 4

1.5. Werkwijze 4

2. ONDERZOEK

2.1. Inleiding 9

2.2. Historische schets 9

2.3. Bestaande toestand 15

2.4. Bovengemeentelijke denkbeelden 36

2.5. Gemeentelijke denkbeelden 62

2.6. Milieu-aspecten 64

2.7. Waterhuishouding 66

2.8. Flora en fauna 67

2.9. Archeologie 67

2.10. Radarverstoringsgebied 68

2.11. Toetsingsvlakken luchtverkeer 69

2.12. Economische aspecten 71

2.13. Handhaving 71

3. VISIE

3.1. Inleiding 77

3.2. Kenschets 77

3.3. Visie 78

3.4. Overige aspecten 85

3.5. Landschappelijk - ecologische structuur 91

4. PLANBESCHRIJVING

4.1. Inleiding 95

4.2. Opzet voorschriften 95

4.3. Beschrijving bestemmingen 99

4.4. Beschrijving dubbelbestemmingen 114

4.5. Beschrijving algemene vrijstellingsbepalingen 120

4.6. Beschrijving wijzigingsbevoegdheden 121

4.7. Beschrijving aanduidingen 125

4.8. Opzet plankaart 127

5. LITERATUURLIJST BIJ ONDERZOEK BIJLAGEN

Planstaat

Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het bui- tengebeid

(4)

Uittreksel archeologisch onderzoek met aanvullende notities Onderzoek geluidhinder rail- en wegverkeer

Uittreksel onderzoek luchtkwaliteit Beleidslijn grote rivieren

(5)

1. INLEIDING

1.1. Aanleiding De gronden in het buitengebied van de gemeente Buren zijn thans geregeld in onder meer de navolgende plannen:

- Bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997";

- Bestemmingsplan "Buitengebied Lienden 1996";

- Bestemmingsplan "Buitengebied Maurik 1975";

- Bestemmingsplan "Uiterwaarden";

- Bestemmingsplan "Betuweroute";

- diverse deelplannen voor specifieke gedeelten van de buitengebieden;

- diverse gedeeltelijke herzieningen en plannen van wijziging met betrekking tot bovengenoemde plannen.

Deze plannen zijn destijds vastgesteld door de drie voormalige gemeenten Bu- ren, Lienden en Maurik, waaruit de nieuwe gemeente Buren per 1 januari 1999 is gevormd. De drie plannen kennen onderlinge verschillen, zowel voor wat be- treft opzet en redactie, als voor wat betreft de inhoud. Dit brengt met zich mee dat de plannen voor de burger geen gelijke mogelijkheden bieden en dat binnen de nieuwe gemeente rechtsongelijkheid bestaat. Een harmonisatie van de plan- nen voor het buitengebied van de nieuw gevormde gemeente Buren is dan ook wenselijk. Het bestemmingsplan voor het buitengebied van de voormalige ge- meente Maurik heeft daarnaast de wettelijke herzieningstermijn van 10 jaar overschreden. In tussentijd heeft de gemeente Buren wel het "Bestemmings- plan aanpassing buitengebieden 2001" in procedure gebracht (ook wel ge- noemd "Noodplan"), waarin de meest schrijnende verschillen in de voorschriften ten aanzien van niet-grondgebonden bedrijven en tweede bedrijfswoningen werden geharmoniseerd.

Tal van nieuwe ontwikkelingen, die bij het opstellen van bovengenoemde plan- nen nog niet speelden, vormen daarnaast een extra aanleiding om tot een alge- hele herziening over te gaan. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn:

- Economische en technische ontwikkelingen in de landbouw, waaronder schaalvergroting, (verdere) professionalisering, nieuwe productiemethoden en bijbehorende bouwwerken en daarnaast een afname van het aantal be- drijven;

- Maatschappelijke ontwikkelingen, waardoor een grotere aandacht wordt vereist voor landschappelijke waarden, natuurwaarden, cultuurhistorische waarden (de zogenaamde LNC-waarden, inclusief archeologische waar- den) en milieuaspecten;

- Nieuwe beleidsvisies van rijk en provincie, waarin de bovengenoemde ont- wikkelingen hun weerslag vinden;

- Nieuwe wetten, met name op het gebied van het milieu, en de gevolgen daarvan voor de ruimtelijke ordening.

1.2. Opdracht Gezien bovenstaande aanleiding heeft het gemeentebestuur van Buren dan ook het initiatief genomen tot het opstellen van een geheel nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Hiertoe is opdracht verleend aan Sonsbeek Adviseurs BV in Arnhem, die het plan heeft opgesteld in samenwerking met de gemeente Buren.

(6)

1.3. Doel Het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied heeft ten doel om, krach- tens het bepaalde in artikel 10 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), de bestemming te regelen van de gronden in het Burense buitengebied. Hierbij in acht nemende de bovengemeentelijke en de gemeentelijke denkbeelden hieromtrent en de belangen van de bewoners en gebruikers van dit gebied.

1.4. Begrenzing plangebied

Het nieuwe bestemmingsplan regelt alle gronden die binnen de gemeente Bu- ren zijn gelegen, met uitzondering van de gronden die zijn of worden geregeld in bestemmingsplannen met betrekking tot:

- de bebouwde kommen (Asch, Beusichem, Buren, Eck en Wiel, Erichem, In- gen, Kerk-Avezaath, Lienden, Maurik, Ommeren, Ravenswaaij, Rijswijk, Zoelen, Zoelmond), met de (in voorbereiding zijnde) uitbreidingsplannen daarvan;

- de bedrijventerreinen;

- de verblijfsrecreatieterreinen, alsmede Lingemeer;

- de dagrecreatiegebieden;

- nieuwe landgoederen (Het Grootveld, Biesterbosch, Het Eng en Nieuwe Steeg);

- de uiterwaarden, voor zover het de voormalige steenfabriek Middelwaard betreft;

- de ontgrondingen;

- het gebied dat betrokken is bij de voorgenomen realisering van windturbi- nes nabij de Zilverlandseweg;

- diverse in procedure zijnde partiële herzieningen waarvan de datum van onherroepelijk worden zal liggen na de vaststelling van dit bestemmings- plan.

Dit laatste is noodzakelijk om te voorkomen dat die lopende procedures juri- disch worden beïnvloed door het vaststellen van het onderhavige plan.

De uiterwaarden en de Betuweroute zijn recent in aparte bestemmingsplannen geregeld. Beide gebiedsdelen zijn nu integraal in het voorliggende bestem- mingsplan opgenomen.

De ligging van het plangebied is weergegeven op de kaart "Ligging plangebied", aan het einde van dit hoofdstuk.

1.5. Werkwijze 1.5.1. Onderzoek

Als grondslag voor het bestemmingsplan is, zoals is voorgeschreven in artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO), onderzoek verricht naar de bestaande toestand en naar de mogelijke en meest wenselijke ontwikkeling van het plangebied, waaronder begrepen de beleidsvisies van Rijk, provincie en waterschappen.

Voor een aantal onderwerpen heeft dit geresulteerd in aparte notities, die in de Commissie Ruimte van de gemeente Buren zijn besproken. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in de notitie: "Uitgangspunten Integrale herziening bestem- mingsplannen buitengebied, 2004".

De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 2.

1.5.2. Visie en beleidsuitgangspunten

Op basis van de resultaten van het onderzoek en in aansluiting op enkele apar-

(7)

te notities, is in 2001 de notitie "Visie en beleidsuitgangspunten" opgesteld.

Deze notitie bevat de gemeentelijke visie op de toekomstige ontwikkeling van het buitengebied. Tevens zijn, vanuit deze visie, concrete beleidsuitgangspun- ten geformuleerd met betrekking tot de aan het plangebied toe te kennen be- stemmingen. De notitie is gebruikt ten behoeve van het ambtelijk overleg.

De visie en beleidsuitgangspunten die, mede naar aanleiding van de discussie, op een aantal punten zijn bijgesteld, zijn opgenomen in hoofdstuk 3.

1.5.3. Voorontwerpplan

Op basis van de visie en de beleidsuitgangspunten is een planologische rege- ling opgesteld voor de in het plan begrepen gronden. Deze regeling omvatten de Voorschriften en een plankaart.

1.5.4. Overleg en inspraak

Overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, zijn de bevolking en overige belanghebbenden betrokken bij het opstellen van het plan. Het plan heeft hiertoe van 7 oktober 2005 tot en met 25 november 2005 ter inzage gele- gen. In die periode is tevens een inspraakavond gehouden.

Op basis van het (geactualiseerde) voorontwerpplan is, overeenkomstig het be- paalde in artikel 10 van het BRO, overleg gevoerd met diverse instanties.

De resultaten van het overleg en de inspraak zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

(8)
(9)
(10)
(11)

2. ONDERZOEK

2.1. Inleiding Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de bestaande toestand in het plangebied en naar de mogelijke en wense- lijke ontwikkeling. Dit onderzoek valt uiteen in een viertal onderdelen:

- Historische schets: In het eerste onderdeel wordt een historische schets ge- geven van de Neder-Betuwe, het gebied waarin de gemeente Buren ligt, in het algemeen en van het plangebied in het bijzonder. De schets dient als achtergrond voor de beschrijving van de bestaande toestand.

- Bestaande toestand: Het tweede onderdeel bevat beschrijvingen en inven- tarisaties van de bestaande toestand met betrekking tot een aantal belang- rijke functies, waarden en aspecten die van belang zijn in het kader van de ruimtelijke ordening van het plangebied. Deze functies, waarden en aspec- ten zijn: landbouw, landschappelijke waarden, natuurwaarden, cul-

tuurhistorische waarden, archeologische waarden, milieuaspecten, water- staatkundige aspecten, burgerwoningen, niet-agrarische bedrijven, maat- schappelijke voorzieningen, recreatie en infrastructuur.

- Bovengemeentelijke denkbeelden: Het derde onderdeel geeft een overzicht van de bovengemeentelijke denkbeelden met betrekking tot de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van het plangebied. Het betreft hier denkbeel- den zoals deze zijn neergelegd in beleidsplannen van Rijk, provincie en wa- terschappen.

- Gemeentelijke denkbeelden: In het vierde onderdeel worden de relevante denkbeelden van de gemeente Buren geïnventariseerd.

2.2. Historische schets

2.2.1. De dynamiek van de rivieren

Vanouds was de Neder-Betuwe, het gebied waarin de gemeente Buren ligt, een onbedijkt landschap, dat in grote mate werd gekenmerkt en gevormd door de dynamiek van de rivieren. Deze rivieren, waaronder de voorlopers van de Waal en de Neder-Rijn, maar ook tal van kleinere, nu verdwenen riviertjes, stroomden vrijelijk door het land. Hierbij verlegden zij zo nu en dan hun loop. Bij hoge wa- terafvoeren konden de rivierbeddingen het water niet verwerken en functioneer- den de aangrenzende, lager gelegen gebieden als "overstort". Grote delen van de Neder-Betuwe stonden herhaaldelijk blank.

De manier waarop de meegevoerde ladingen zand en klei door het rivierwater werden afgezet was bepalend voor de landschappelijke structuur van het ge- bied. In en nabij de rivierbeddingen bezonk het zwaardere, zandige materiaal, waardoor parallel aan de rivierlopen langgerekte, hogere, zandige oeverwallen ontstonden. Verder van de rivieren, in lager gelegen, vaak afvoerloze gebieden, waar het water na een overstroming maanden lang kon blijven staan, bezonken de lichtere kleideeltjes. Hier ontstonden de zogenaamde komgebieden: lager gelegen gebieden met een zware, kleiige bodem.

Als gevolg van wijzigingen in de rivierlopen, was het patroon van oeverwallen en komgebieden veranderlijk. Nieuwe, zandige oeverwallen werden afgezet in vroegere komgebieden, terwijl elders oude oeverwallen werden afgedekt door zware kleiafzettingen.

Geomorfologie

Op de geomorfologische kaarten staan de vormen van het aardoppervlak weer- gegeven. Het reliëf wordt tot uitdrukking gebracht, en er wordt informatie gege-

(12)

ven over de ontstaanswijze en de ouderdom van deze terreinvormen. Daar- naast kan direct of indirect worden afgeleid uit welk materiaal de ondergrond bestaat. Op de kaart “Geomorfologie” aan het eind van dit hoofdstuk zijn deze terreinvormen weergegeven. Door de invloed van rivier en de steeds wisse- lende afzettingen van zand en klei zijn er ingewikkelde bodempatronen ont- staan. Hierdoor zijn vaak de begrenzingen tussen verschillende gebieden dif- fuus en moeilijk aan te geven. In de kaart zijn deze gebieden aangegeven “als rivierkom- en oeverwalachtige vlakte”, en hebben zowel komachtige als oever- walachtige kenmerken. Daarnaast is het gebied rondom Lienden aangegeven als een bijzonder gebied met herkenbare meanderruggen en geulen.

2.2.2. Het natuurlijke landschap

Het natuurlijke landschap van de Neder-Betuwe, zoals dit bestond toen de in- vloed van de mens nog relatief gering was, werd gekenmerkt door een karakte- ristieke, aan de dynamiek van de rivieren gebonden, flora en fauna.

Op de hoger gelegen delen van de oeverwallen, waar de kans op overstroming relatief gering of vaak zelfs uitgesloten was, groeide het zogenaamde hardhout- ooibos, met als kenmerkende boomsoorten eik, hazelaar, esdoorn, iep, mei- doorn en sleedoorn. Op de overgangen naar de lager gelegen komgebieden werden de bossen gedomineerd door de boomsoorten es en els. Plaatselijk kwamen, als gevolg van begrazing door onder meer oerrunderen, elanden, edelherten en reeën, echter ook grazige vlakten en struikachtige ruigten voor.

Op pas afgezette, nog aan overstromingen onderhevige, zandige gronden direct langs de rivieren, groeide het zogenaamde zachthoutooibos, een bostype met als dominante boomsoorten populier en wilg.

De natte komgebieden werden ingenomen door uitgestrekte elzenbroekbossen en rietmoerassen. Plaatselijk was ook open water aanwezig. Ganzen, die zich tegoed deden aan het riet, speelden een belangrijke rol in het openhouden van delen van de komgebieden.

2.2.3. De eerste bewoning

De dynamiek van de rivieren en de hieraan verbonden beperkingen hebben de mens er niet van weerhouden om reeds vroeg de relatief vruchtbare, en zo- doende voor jacht en landbouw geschikte, Neder-Betuwe in te trekken.

De Nieuwe Steentijd

In de Nieuwe Steentijd (5300 BC - 2000 BC) zal de mens het gebied met name hebben gebruikt ten behoeve van jacht en visserij, alhoewel er aanwijzingen zijn dat in deze periode ook reeds landbouw werd bedreven. Het natuurlijke land- schap zal hierdoor echter nog niet op grote schaal zijn beïnvloed.

De Bronstijd

Dit was wel het geval in de Bronstijd (2000 BC - 800 BC). In deze periode was de landbouw in de Neder-Betuwe reeds zodanig ontwikkeld, dat grote delen van de toenmalige oeverwallen kenmerken bezaten van een agrarisch cultuurland- schap. Archeologische vondsten wijzen voor deze periode op de aanwezigheid van relatief veel, maar over het algemeen kleine, uit slechts enkele boerderijen bestaande, nederzettingen. Rond deze nederzettingen lag het verkavelde ak- kerland. Grote delen van de vroegere hardhoutooibossen waren verdwenen om plaats te maken voor graslanden en ruigten, die werden gebruikt voor het wei- den van het vee.

(13)

IJzertijd en Romeinse Tijd

Ook in de IJzertijd (800 BC - 12 BC) en in de Romeinse Tijd (12 BC - 450 AD) bleef het beeld van de Neder-Betuwe op hoofdlijnen hetzelfde: een gebied met een groot aantal, relatief kleine, agrarische nederzettingen. De bewoning van het gebied nam, ten opzichte van de Bronstijd, echter nog toe. Uit de Romeinse Tijd zijn de eerste gespecialiseerde nederzettingen in het gebied bekend. Zo waren er, naast de gebruikelijke agrarische nederzettingen, de militaire forten onder andere langs de Neder-Rijn te Maurik. Tevens waren er in deze periode reeds handelsnederzettingen.

Omstreeks het jaar 250 AD vond in de Neder-Betuwe een sterke terugval in de bewoning plaats. Dit was waarschijnlijk zowel een gevolg van invallen van Ger- maanse stammen, als van een toenemende activiteit van de rivieren. Veel ne- derzettingen werden verlaten. Uit archeologische vondsten blijkt dat een aantal nederzettingen is weggespoeld door het water of overspoeld door zand en klei.

Het hardhoutooibos, dat door het intensieve gebruik door de mens sterk was te- ruggedrongen, kwam terug en overwoekerde voormalig cultuurland. Slechts op enkele plekken bleef een kleine kern van bewoning over.

Vroege Middeleeuwen

In de Vroege Middeleeuwen (450 AD - 1000 AD), en dan in het bijzonder in de Karolingische Tijd (750 AD - 900 AD), vond herstel van de bewoning plaats. Tal van nieuwe nederzettingen werden gesticht en nieuwe akkerlanden werden ontgonnen uit het teruggekeerde natuurlandschap. Daarnaast bloeide de handel weer op en ontstonden in de directe nabijheid van het gebied belangrijke, op de internationale markt georiënteerde, handelsnederzettingen, zoals Dorestad (gelegen dichtbij het huidige Wijk bij Duurstede) en Tiel.

2.2.4. Het beeld omstreeks 1000

Tegen het einde van de Vroege Middeleeuwen, zo omstreeks het jaar 1000, had het Burense landschap op hoofdlijnen reeds zijn huidige structuur gekre- gen. Het patroon van oeverwallen en komgebieden, zoals dat tot op de dag van vandaag aan de oppervlakte ligt, had zich gevormd. Ook waren reeds de eer- ste, zij het beperkte, aanzetten tot de nog steeds bestaande structuur van ne- derzettingen, waterlopen, wegen en verkaveling aanwezig.

Het oeverwalgebied

In het noorden, parallel aan de Neder-Rijn/Lek, was een breed oeverwalgebied ontstaan, waarvan de hogere delen nooit of slechts zelden overstroomden. Op de hoogste plekken lagen enkele kleine, agrarische nederzettingen met daar- omheen het bijbehorende, verkavelde, akkerland. Onder deze nederzettingen waren in elk geval reeds de voorlopers van de huidige dorpskernen. Er kan worden aangenomen dat alle plaatsen in de Betuwe voor het jaar 1000 zijn ont- staan. De nederzettingen bestonden uit een klein aantal, hooguit een stuk of tien, boerderijen. De kern van de grotere nederzettingen werd vaak gevormd door een belangrijke, veelal versterkte boerderij, de "hof" geheten. In de grotere kernen was mogelijk al een kerk of kapel aanwezig. De nederzettingen waren met elkaar verbonden door wegen, die de hoger gelegen delen van de oever- wallen volgden. De huidige wegen als Donkerstraat, Homoetsestraat en Culem- borgseweg zullen uit dergelijke wegen zijn ontstaan. Tussen de nederzettingen lagen graslanden en ruigten die onder meer werden gebruikt voor het (gemeen- schappelijk) weiden van vee. Ook zal hier nog enig hardhout-ooibos hebben gelegen. Op de meer recent afgezette zandige gronden langs de Neder-

(14)

Rijn/Lek groeide zachthout-ooibos en waren eveneens graslanden en ruigten aanwezig.

De komgebieden

Ten zuiden van het brede oeverwalgebied lagen enkele komgebieden. De ho- ger gelegen delen hiervan werden, als de gebieden niet onder water stonden en als de gesteldheid van het terrein het toeliet, gebruikt als gemeenschappelijk wei- en hooiland. Elke nederzetting gebruikte hierbij zijn eigen (deel van een) komgebied: Zo gebruikten onder andere Beusichem het Beusichemsche Veld, Buren de Polder van Buuren, Maurik Het Broek en Zoelen het Zoelensche Veld.

Vanuit de nederzettingen werd het vee, onder leiding van herders, via vaste routes, "stegen" genaamd, naar de gemeenschappelijke weidegronden geleid.

Een aanzienlijk deel van de komgronden werd echter nog ingenomen door el- zenbroekbossen en rietmoerassen.

2.2.5. Ontwikkelingen tussen 1000 en 1500

Na het jaar 1000 brak een periode aan waarin de bevolking van de Neder-Be- tuwe sterk toenam.

De grote ontginningen

Het areaal cultuurland werd in de 11e, 12e en 13e eeuw sterk uitgebreid ten koste van het nog resterende natuurlandschap. Op de oeverwallen maakten de onverkavelde hardhoutooibossen, graslanden en ruigten meer en meer plaats voor verkavelde akkers en weilanden. De bestaande nederzettingen werden uitgebreid en her en der in het gebied verrezen nieuwe nederzettingen en vrij- staande boerderijen. Illustratief voor de groei van de bevolking in deze periode is de stichting van diverse nieuwe kerken en kapellen.

Ook de komgebieden ontkwamen niet aan de ontginningsdrang. De komgron- den tussen Maurik, Rijswijk, Ravenswaaij en Zoelen zijn rond 1140 in cultuur genomen. Hier werden weteringen gegraven. De onverkavelde elzenbroekbos- sen, rietmoerassen en gemeenschappelijk gebruikte wei- en hooilanden maak- ten op grote schaal plaats voor verkaveld wei- en hooiland.

De Linge en de Mauriksche Wetering, de hoofdweteringen van de Neder-Be- tuwe, dateren van omstreeks 1300. Bij het graven van de weteringen werd plaatselijk gebruik gemaakt van oude, deels verlande rivierlopen, ook wel "me- ren" genoemd.

De bedijking

Reeds in de Vroege Middeleeuwen zullen in de Neder-Betuwe de eerste, lage kaden zijn opgeworpen om de verspreid liggende nederzettingen en het hierbij behorende akkerland te beschermen tegen wateroverlast. Met de grote ontgin- ningen in de 11e, 12e en 13e eeuw, toen ook de lager gelegen komgebieden werden ontgonnen, werd het belang van een goede waterkering echter steeds groter. Dit temeer omdat sinds de 11e eeuw, als gevolg van ontbossingen en ontginningen in het stroomgebied van de Rijn, de waterafvoer van de rivieren onregelmatiger werd en steeds meer extreem hoge waterstanden voorkwamen.

Omstreeks 1200 kende vrijwel elke grotere nederzetting zijn eigen kaden, wat heeft geleid tot de latere dorpspolders. Deze kaden lagen in eerste instantie aan de achterzijde en aan de stroomopwaartse zijde van de nederzettingen. Later verschenen ook kaden aan de hoger gelegen rivierzijde van de nederzettingen.

Van een regionaal georganiseerd dijk- en waterschapsbeheer en van een ge- sloten dijkring was echter nog geen sprake. Dit was eerst het geval in de 13e, of

(15)

mogelijk zelfs pas in de vroege 14e eeuw. Het jaar 1327, toen de heren van Gelre de eerste landrechten verleenden aan de ambten Over- en Neder-Be- tuwe, wordt wat dit betreft vaak als uitgangspunt genomen.

Ook nadat de dijkring was gesloten bleven achterkaden, aan de zijde van de komgebieden, noodzakelijk. Dit om het binnenwater, met name afvoerwater van de Linge en de Mauriksche Wetering en kwelwater, te keren. Vrij kort na de bedijking, al in de 14e eeuw, verschenen tevens de eerste kaden in de buiten- gedijkte gebieden of "uiterwaarden". Dit om gedeelten hiervan te beschermen tegen overstromingen, met name tijdens de hooiperiode.

Als gevolg van de bedijking kon het rivierwater niet meer de breedte in, maar werd het binnen de uiterwaarden opgestuwd tot grotere hoogten dan voorheen.

Daarnaast werden in de uiterwaarden voortaan al het zand en de klei afgezet, waardoor deze gebieden al snel hoger kwamen te liggen dan het binnendijkse land. In de loop der tijd werden de dijken en kaden, mede door het steeds hoger wassende water, vele malen op de proef gesteld. Dijkdoorbraken zetten de Ne- der-Betuwe regelmatig onder water, waarbij de gevolgen ernstiger waren dan bij de vroegere overstromingen. Het water overstroomde nu ook de hoger gelegen delen van de oeverwallen, waar het voor de bedijking nooit of slechts zelden kwam. Veel boerderijen werden sinds de 14e eeuw dan ook op huisterpen ge- plaatst. Daarnaast werden boerderijen verplaatst naar of nieuwgebouwd op de dijken.

2.2.6. Het beeld omstreeks 1500

Omstreeks het jaar 1500 was het Burense landschap grotendeels verkaveld en ontgonnen. Vrijwel het gehele gebied was in agrarisch gebruik, waarbij de na- tuurlijke omstandigheden nog in grote mate bepalend waren voor het mogelijke grondgebruik.

Het oeverwalgebied

De nederzettingen in het oeverwalgebied hadden zich, ten opzichte van de situ- atie omstreeks 1000, sterk uitgebreid. In de grotere kerkdorpen woonden naast landbouwers, ook enige ambachtslieden. Her en der in het gebied lag daarnaast enige verspreide bewoning, waaronder een aantal grote, versterkte boerderijen.

Het wegenstelsel had zich uitgebreid en vrijwel het gehele oeverwalgebied was verkaveld en ontgonnen. Naast akkerbouw, met name de teelt van granen, zal op de oeverwallen in beperkte mate ook grondgebruik in de vorm van wei- en hooiland zijn voorgekomen. De vroegere hardhoutooibossen waren vrijwel ge- heel verdwenen. Om het rivierwater te keren was de Rijn-/Lekbandijk opgewor- pen. Op enkele plaatsen was deze reeds doorgebroken en waren doorbraak- kolken, "waaien" of "wielen" geheten, ontstaan. Omdat het gebied herhaaldelijk overstroomde, lag een groot aantal boerderijen reeds op huisterpen of aan de dijk.

De komgebieden

De komgebieden waren grotendeels verkaveld en ontgonnen en in gebruik als wei- of hooiland. De vroegere elzenbroekbossen waren vrijwel verdwenen. Be- woning kwam in deze gebieden, die nog herhaaldelijk met wateroverlast kamp- ten, niet voor.

2.2.7. Ontwikkelingen tussen 1500 en 1900

De fruitteelt, die al vrij vroeg in het gebied voorkwam, ontwikkelde zich na de Middeleeuwen meer en meer tot een belangrijke agrarische bedrijfstak. Reeds

(16)

in de 17e eeuw was de fruitteelt zo omvangrijk, dat de Betuwe werd aangeduid als "de gemeyne appelkelder van Holland en Vriesland". In de 19e eeuw wer- den grote delen van de oeverwallen, met name in de directe nabijheid van de diverse nederzettingen, ingenomen door boomgaarden.

2.2.8. Het beeld omstreeks 1900

Omstreeks 1900 was de structuur van het Burense landschap, ten opzichte van de situatie omstreeks 1500, relatief weinig veranderd. Vrijwel het gehele gebied was in agrarisch gebruik, waarbij de natuurlijke omstandigheden nog steeds in grote mate bepalend waren voor het mogelijke grondgebruik.

Het oeverwalgebied

De oude dorpen en buurtschappen waren enigszins gegroeid ten opzichte van de situatie omstreeks 1500, maar wel nog grotendeels agrarisch. Op enkele plaatsen, ook buiten de oude nederzettingen, was nieuwe bebouwing verrezen.

In een aantal gevallen manifesteerde deze zich in de vorm van lintbebouwin- gen, zoals bijvoorbeeld langs de Wielseweg bij Eck en Wiel. Het grootste deel van het oeverwalgebied was in gebruik als akkerland, of als boomgaard. Boom- gaarden waren met name te vinden in de directe omgeving van de dorpskernen en buurtschappen. In het gebied Hornixveld kwamen enkele productiebossen voor.

De komgebieden

De komgebieden waren, evenals 400 jaar eerder, voornamelijk in gebruik als wei- of hooiland. Bebouwing kwam slechts sporadisch voor.

Agrarisch gebruik uiterwaarden

De uiterwaarden waren, als gevolg van het risico van overstromingen in het groeiseizoen, slechts geschikt voor een agrarisch gebruik als wei- of hooiland.

Een veel voorkomend gebruik hierbij was de vetweiderij, waarbij vee, dat elders was opgefokt, werd vetgemest.

Plaatselijk, met name langs oude rivierlopen en op pas afgezette, zandige gron- den, kwam nog lange tijd zachthout-ooibos voor. Dergelijke plekken werden gaandeweg echter steeds meer in gebruik genomen ten behoeve van de griend- of wilgenhakhoutcultuur.

Om overstromingen in het groeiseizoen zoveel mogelijk te beperken, werden al spoedig na de aanleg van de bandijken de eerste zomerkaden opgeworpen.

Bewoning in de uiterwaarden bleef beperkt tot enkele, op huisterpen gebouwde boerderijen.

2.2.9. Ontwikkelingen na 1900

Modernisering landbouw

Sinds 1900, en dan met name sinds 1950, is de landbouw in de Neder-Betuwe in snel tempo aan het moderniseren. Het vanouds voorkomende, op de regio- nale en nationale markt georiënteerde, gemengde bedrijf maakt meer en meer plaats voor gespecialiseerde, op de internationale markt georiënteerde, bedrij- ven. In het gebied rond Opheusden ontwikkelt de boomteelt zich tot een bloei- ende bedrijfstak. De natuurlijke omstandigheden zijn bij dit alles niet langer in grote mate bepalend voor het mogelijke grondgebruik. Het gebied wordt, onder meer door middel van diverse ruilverkavelingen, aangepast aan de behoeften van de moderne landbouw. Zowel de ontwatering, de ontsluiting, als de verka-

(17)

veling van het gebied worden onder handen genomen. Tevens worden boerde- rijen verplaatst naar gronden buiten de dorpen en buurtschappen, waaronder met name gronden in de voorheen vrijwel onbewoonde komgebieden.

Baksteenfabricage

De baksteenfabricage, die vanouds op kleinschalige en ambachtelijke wijze werd bedreven, ontwikkelde zich in de 19e eeuw tot een grote, industriële be- drijfstak. Geschikte grondstof werd gevonden in de hoog opgeslibde uiterwaar- den, die over grote oppervlakten werden afgeticheld. Steenovens en tichelgaten bepaalden omstreeks 1900 het beeld van vrijwel alle Neder-Betuwse uiterwaar- den.

In de Burense uiterwaarden was omstreeks 1850 reeds een steenoven aanwe- zig bij Ravenswaaij. Omstreeks 1900 was het aantal steenovens in het gebied toegenomen tot maar liefst twaalf stuks.

De baksteenfabricage heeft in de uiterwaarden sporen achter gelaten in de vorm van restanten van steenfabrieken en reliëf in het landschap. De kleiwin- ning in belangrijke mate bijgedragen aan het huidige landschapsbeeld in de ui- terwaarden.

Verstedelijking

Daarnaast is de Neder-Betuwe, met name sinds de jaren '70, in een snel tempo aan het verstedelijken. Nieuwe infrastructuur, met name de autosnelweg A15 (ca. 1965-1970), maakt het gebied goed bereikbaar voor stedelingen die lande- lijk willen wonen, voor industrievestiging en voor recreatie. Her en der in het vanouds landelijke gebied ontstaan stedelijke functies en voorzieningen. Direct grenzend aan de nederzettingen ontstaan nieuwbouwwijken en bedrijventerrei- nen. Verspreid in het landelijk gebied ontstaan niet-agrarische bedrijven en re- creatieve voorzieningen en komen, mede door het gestaag afnemende aantal landbouwbedrijven, meer en meer burgerwoningen.

2.3. Bestaande toestand

De gemeente Buren ligt in het Gelders Rivierengebied, tussen Tiel en de Neder- Rijn/Lek. De gemeente heeft een oppervlakte van circa 143 km2 en telde op 1 januari 2004 ruim 26.000 inwoners.

De bevolking woont voor het merendeel geconcentreerd in 14 kernen en een aantal buurtschappen, waarvan het aantal inwoners varieert van circa 100 tot circa 5.000. Tot de grotere kernen behoren het historische stadje Buren, dat de gemeente haar naam heeft gegeven, en de dorpen Beusichem, Lienden en Maurik.

2.3.1. Landbouw

Het Burense buitengebied wordt gekenmerkt door een landelijk, agrarisch ka- rakter. De landbouw is de meest voorkomende vorm van ruimtegebruik en wordt in belangrijke mate gekenmerkt door:

- de dominantie van de sectoren boomteelt, fruitteelt en rundveehouderij;

- de aanwezigheid van slechts enkele grotere intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven;

- de aanwezigheid van relatief veel kleine (neven)bedrijven, met een be- perkte economische omvang en met weinig grond.

De verwachting is dat op lange termijn de Nederlandse landbouwbedrijven met

(18)

arbeidsintensieve teelten niet kunnen concurreren met bedrijven uit de lage lo- nen landen, voor zover het hier om producten gaat die een vergelijkbare kwali- teitsnorm kennen. Voor producten met een hoge kwaliteitseis zal Nederland zijn positie kunnen behouden. Kansen voor behoud van werkgelegenheid in de landbouw liggen er voor bedrijven met kennisintensieve productie die zich een positie weten te verwerven op de (internationale) markt op grond van hun voor- sprong op gebied van technologie, milieu en productkwaliteit. Ook is werkgele- genheid in de landbouwsector te behouden door uitbreiding van verbredingsac- tiviteiten en/of de verwerking van producten. Dit betreft naast recreatieve ont- wikkelingen, rechtstreekse productverkoop en groen/blauwe diensten ook het leveren van duurzame energie via het produceren van bio-energie. Niet alleen uit afvalstoffen (o.a. mest en bermgras), maar ook door het telen van daartoe bruikbare gewassen zoals koolzaad.

In 2002 kende de gemeente Buren nog 534 agrarische bedrijven. Bij de land- bouwtelling van 2004 telde de gemeente Buren nog 425 agrarische bedrijven.

Oorzaak van deze daling was het grote percentage (ca. 73% van het totaal) met een economische omvang van minder dan 70 Nederlandse grootte eenheden (Nge). In veel gevallen zal het hier nevenberoepsbedrijven (bij de telling van 2002 waren er hiervan 92 stuks) of hobbyboeren betreffen, waarbij de bedrijfs- leider zijn hoofdberoep buiten de landbouw heeft.

Tabel landbouw CBS 2004 Grondgebruik Aantal

hectare Aantal dieren

Type Soort Aantal hec- tare

Aantal bedrijven

Gemid.

hecta- re/bedrij f

Glas op- pervlak

Totaal 8403,54 425

Akkerbouw 362,47 14 25,89

Tuin en blijvende teelt

1427,28 139 10,27

Open grond 1416,36 119 11,90

hardfruit 1174,80 laan- en

parkbomen

129,90 bos- en

haagplant- soen

4,00

vruchtbo- men

10,20 vaste plant 48,36

zachtfruit 49,10

Bedekt 10,92 20 0,55

12 0,01 - 0,25 3 0,25 - 0,50 3 0,50 - 1,00 2 1,00 - 2,50 koud glas

groenten 1,24

sierteelt 0,02

fruit 2,36

aardbeien 2,66

warm glas

groenten 2,93

sierteelt 0,30

plastic

aardbeien 1,41

Graasdier 5166,00 34225 211 24,48

Hokdier 110,95 295385 14 7,93

Combinatie 1336,84 47 28,44

(19)

Bij de landbouwtelling van 2004 is gebleken dat de gemeente Buren reeds eni- ge bedrijven met verbrede landbouw kent. Bij 18 bedrijven heeft beheers- landbouw plaatsgevonden en bij 7 bedrijven natuurbeheer en –productie. Bij 11 bedrijven vond huisverkoop plaats en er waren 3 bedrijven die zelf de producten verwerken. Daarnaast kende 1 bedrijf verblijfsaccommodaties, 1 bedrijf ont- vangstmogelijkheden en 9 bedrijven mogelijkheden voor stalling. Daarnaast was er 1 bedrijf met zorgtaken.In het kader van dit onderzoek heeft een nadere inventarisatie plaatsgevonden van de agrarische bedrijven in het plangebied. Bij deze inventarisatie is onder meer gekeken naar de vigerende bestemmingen en naar de milieuvergunningen. Daarnaast zijn alle agrarische bedrijven in het veld bekeken, waarbij is gekeken naar de aard en de omvang van de bedrijfsmatige activiteiten en van de bedrijfsgebouwen en naar het aantal bedrijfswoningen.

Kleinschalige, al dan niet hobbymatige, agrarische activiteiten zijn hierbij niet aangemerkt als agrarisch bedrijf.

Tevens zijn de voor het plangebied belangrijke sectoren fruitteelt, rundveehou- derij, intensieve veehouderij, boomteelt en glastuinbouw nader bekeken.

In de tabel op de vorige pagina is de verdeling van het grondgebruik, het aantal bedrijven en de typenbedrijven weergegeven en onderverdeeld.

Fruitteelt

De fruitteelt is vanouds een be- langrijke sector in de gehele Ne- der-Betuwe en dus ook in de ge- meente Buren. De boomgaarden liggen met name in het oeverwal- gebied. Bijzondere takken binnen de fruitteelt zijn de teelt van pit- en steenvruchten (hardfruit) en de teelt van zachtfruit. Met name rond de Wielseweg bij Eck en Wiel be-

vindt zich een aantal bedrijven dat zich heeft gespecialiseerd in zachtfruit.

Voor de toekomst kan een afname van het aantal fruitteeltbedrijven worden verwacht. In de Neder-Betuwe is de gemiddelde oppervlakte van de afzonder- lijke fruitbedrijven relatief klein, zeker vergeleken met de overige fruitteeltgebie- den elders in het land. Ook de verkaveling laat te wensen over. Een verbetering van de bedrijfsstructuur zal dan ook noodzakelijk zijn. Daarnaast zullen de no- dige investeringen moeten worden gedaan om mee te gaan in de verdergaande mechanisering en om te voldoen aan de strengere milieueisen met betrekking tot het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Op afzienbare termijn zal waar- schijnlijk slechts een klein aantal grotere fruitteeltbedrijven over blij- ven, waarbij het areaal aan fruitbo- men echter niet wezenlijk zal ver- anderen en de arealen hartfruit en zachtfruit zelfs toe zouden kunnen nemen. Daarnaast zullen er op klei- nere schaal mogelijkheden blijven voor alternatieve bedrijven.

(20)

Een ruimtelijk relevante ontwikkeling in de fruitteelt is dat een toenemend deel van het fruitareaal wordt en zal worden overtunneld of overkapt. Hierbij valt niet

alleen te denken aan de teelt van zachtfruit, maar ook aan de teelt van kersen en aan kleinere boom- vormen. Er is een onderscheid tussen permanente tunnelkassen en tijdelijke tunnelkassen. Met name de groei van de oppervlakte aan tijdelijke tunnelkassen is groot. Bijkomende factor is dat de tijdelijkheid steeds langer wordt.

Rundveehouderij

De rundveehouderij is vanouds een belangrijke sector in de gehe- le Neder-Betuwse landbouw. Ook in Buren heeft een aanzienlijk deel van de bedrijven rundvee.

Geconstateerd moet worden dat in vergelijking met 1995 (8560) met name de rundveestapel meer dan verdubbeld is. De grotere melk- veehouderijen liggen verspreid in het gebied. Verwacht wordt dat het

aantal bedrijven in deze sector in de nabije toekomst zal afnemen. Gezien de verdergaande liberalisering van de markt (GATT/WTO) zal de melkveehouderij te maken krijgen met lagere prijzen. Daarnaast kunnen, gezien de strengere milieuwetgeving, hogere investeringen worden verwacht. Voor een aantal be- drijven, met name de grotere, zullen deze ontwikkelingen leiden tot verdergaan- de schaalvergroting. Voor de overige bedrijven zijn omschakeling op een ande- re bedrijfstak of omschakeling op alternatieve productie (bijv. biologisch-dyna- mische productie, evt. in combinatie met beheerslandbouw), de alternatieven.

Intensieve veehouderij

De omvang van de intensieve veehouderij in Buren is beperkt. Er zijn slechts 14 intensieve veehouderijen die als hoofdbedrijf gekenmerkt worden. De intensieve veehouderijen van enige omvang liggen verspreid in het gebied.

Voor de nabije toekomst ligt een uitbreiding van deze sector niet in de lijn der verwachtingen. Strengere milieu- wetgeving en wetgeving ten aan- zien van het welzijn van dieren (meer stalruimte per dier), zullen leiden tot hogere investeringen.

Investeringen die slechts op te brengen zijn door de grotere be- drijven. Nieuwe wetgeving (Wet herstructurering varkenshouderij) maakt uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe varkens- houderijen in Buren onwaar- schijnlijk. Daarbij komt dat het beleid van de gemeente er op gericht is niet meer

(21)

intensieve veehouderijen toe te staan.

Boomteelt

Een steeds belangrijker wordende sector binnen de Burense landbouw is de boomteelt. De oppervlakte aan boomkwekerijen, bedraagt 144 ha, bestaande uit zowel laan- en parkbomen, als uit vruchtbomen en een klein deel vaste plan- ten en dergelijke.

De boomkwekerijen liggen met name in het oeverwalgebied.In de nabije toekomst zal de sector boomteelt verder groeien. Deze groei hangt samen met de gunstige ligging, van voornamelijk de oostzijde, van de gemeente Buren ten opzichte van het boomkwekerij- centrum Opheusden en omgeving. Dit is het belangrijkste laadboomcentrum van Europa, waar veel kennis van en handel in laanbo- men is gebundeld. Naast de oostzijde van de gemeente Buren, maakt met name de aangrenzende gemeente Neder-Betuwe (waar Opheusden in ligt) deel uit van dit centrum.

De "Visie laanboomteelt Opheusden en omgeving", die is opgesteld in opdracht van de gezamenlijke boomtelers, geeft aan dat

voor de nabije toekomst een verdere vergroting van het areaal aan boomteelt kan worden verwacht. Daarnaast zal de groei van de sector zich uiten in een toename van de bouw van (tunnel)kassen, van (hoge) schuren (met takelinstal- laties) en van koelcellen.

Een belangrijke ontwikkeling is de wens van de consument om op elk moment te kunnen planten. Hierdoor ontwikkelt de pot- en containerteelt zich zeer snel.

Immers, gewassen gekweekt in pot en container kunnen in principe het hele jaar door worden gepoot. Dat is iets dat met de vollegrondteelt niet mogelijk is.

Daarnaast is het transport van pot- containerplanten eenvoudiger en komt het product in betere conditie bij de afnemer.

Door de pot- en containerteelt wordt de boomteelt steeds minder grondgebonden en niet meer af- hankelijk van de grondsamenstel- ling. Het aantal plaatsen waar boomteelt zal gaan plaatsvinden zal dan ook groeien. De teelt ge- schiedt op twee verschillende on- dergronden: waterdoorlatend, zoals worteldoek en lavas of niet water- doorlatend zoals beton en folie.

Voor de teelt in potten en con- tainers zijn specifieke voorzienin- gen nodig, zoals waterbassins bij waterdichte ondergronden en beregeningsin- stallaties. Deze vorm van teelt heeft dan ook vergaande ruimtelijke consequen- ties die in de kwetsbare gebieden om specifieke maatregelen vragen.

(22)

Glastuinbouw

Glastuinbouw is met ongeveer 10 hectare slechts een kleine tak van de landbouw. Het merendeel van het glas kan als ondersteunend worden aangemerkt. Er zijn slechts 3 bedrijven van enige omvang die als pure glastuinbouwbedrijven zijn aan te merken. Daarnaast zijn er nog twee bedrijven met glastuin- bouw als neventak.

2.3.2. Landschappelijke waarden

In de loop der tijd zijn in het Burense buitengebied, als gevolg van de voortdu- rende wisselwerking tussen natuurlijke gegevenheden, zoals reliëf, waterhuis- houding en bodem enerzijds en het, met name agrarische, gebruik door de mens anderzijds, cultuurlandschappen ontstaan die worden beschouwd als streekeigen. Het betreft hier het oeverwallandschap en het komlandschap.

Als gevolg van recente ontwikkelingen, waarbij het gebruik door de mens is geïntensiveerd en meer en meer los is komen te staan van natuurlijke gege- venheden, worden de specifieke kenmerken van de streekeigen cultuurland- schappen in sommige delen van het gebied steeds minder herkenbaar en ver- vlakken de verschillen tussen de diverse landschappen. Daarnaast zijn echter ook nieuwe landschappelijke eenheden ontstaan, die geen relatie hebben met de streekeigen landschappen. Te denken valt hierbij aan grootschalige infra- structuur, zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, de A15 met de Betuweroute, de N320 en aan diverse voormalige zandwinplassen. Die delen van het gebied die nog (in grote lijnen) de kenmerken van de streekeigen cultuurlandschappen hebben bewaard, worden in het algemeen positief gewaardeerd. Daarnaast kunnen ook nieuwe landschappelijke eenheden positief worden gewaardeerd.

In het kader van dit onderzoek is, voor de streekeigen cultuurlandschappen, een beschrijving gemaakt van de specifieke kenmerken, van de recente ontwik- kelingen en van de nog aanwezige landschappelijke waarden.

Oeverwallandschap

Dit landschap heeft zich ontwikkeld op de hoger gelegen oeverwallen en wordt vanouds gekenmerkt door:

• reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

• waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

• grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akker- land en boomgaard, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

• verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

• beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

• bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing.

(23)

Hierbij moet worden aangemerkt dat bovengenoemde kenmerken niet overal in dezelfde mate zijn terug te vinden en dat er enige, historisch gegroeide, ver- schillen bestaan tussen de diverse delen van het oeverwallandschap. Zo komt bijvoorbeeld in het gebied rond Ravenswaaij en Eck en Wiel vanouds relatief veel opgaande beplanting voor, onder meer in de vorm van boomgaarden. In het gebied tussen Rijswijk en Maurik, rond de Parkstraat, is een groter, aan- eengesloten akkergebied te vinden, waar opgaande beplanting sinds jaar en dag vrijwel ontbreekt.

De recente ontwikkelingen hebben de kenmerken van een groot deel van de oeverwalgebieden niet onberoerd gelaten. Het agrarisch gebruik is plaatselijk vervangen door meer stedelijk gebruik, zoals burgerwoningen, niet-agrarische bedrijven en verblijfsrecreatieterreinen. Door het niet of niet afdoende aanbren- gen van een landschappelijke beplanting maken deze vormen van gebruik dat bepaalde delen van het gebied een verstedelijkte aanblik bieden. Dit is onder andere het geval in het gebied rond het bedrijventerrein Doejenburg.

De verkaveling is grootschaliger en regelmatiger geworden. Erf-, kavelgrens en wegbeplantingen zijn in bepaalde delen van het gebied (sterk) achteruit gegaan.

In het gebied Hornixveld is een groot deel van de voormalige bosjes verdwe- nen. Desondanks zijn de kenmerken van het oeverwallandschap nog in grote delen van de oeverwalgebieden in de gemeente Buren terug te vinden en zijn grote delen hiervan nog karakteristiek en landschappelijk waardevol te noemen.

Komlandschap

Dit landschap heeft zich ontwikkeld in de lager gelegen komgebieden en wordt vanouds gekenmerkt door:

• reliëf: een vlakke ligging met plaatselijk dijken en kaden;

• waterhuishouding: een relatief hoog grond- en oppervlaktewaterpeil;

• grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend als grasland;

• verkaveling: een grootschalige, regelmatige en rechthoekige blokverkave- ling;

• opgaande beplanting: plaatselijk erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten (knot)wilgen en populie- ren;

• bebouwing: plaatselijk verspreid liggende bebouwing.

De recente ontwikkelingen hebben de kenmerken van een groot deel van de komgebieden in de gemeente Buren relatief onberoerd gelaten. Grasland als weide is nog steeds de dominante vorm van ruimtegebruik. Akkerland en boom- gaarden, die elders in de Neder-Betuwe steeds meer voorkomen aan de randen van de komgebieden, komen hier vrijwel niet voor.

Gesteld kan worden dat de komgebieden van het Rijswijksche Veld en Het Broek in hun geheel nog als vrij karakteristiek en landschappelijk waardevol zijn aan te merken. Dit wordt onderschreven door de compositiekaart Rivierenland van het Streekplan Gelderland 2005. Daarin zijn genoemde gronden aangeduid als "waardevolle komgebieden".

Uiterwaardenlandschap

Het historisch gegroeide uiterwaardenlandschap, dat wordt aangetroffen in de periodiek overstroomde gebieden tussen de rivierdijken en de rivieren, wordt gekenmerkt door:

• reliëf: geulen, ruggen, dijken, kaden, huis- en fabrieksterpen;

• waterhuishouding: periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen

(24)

en moerassen in de vorm van strangen, kolken en kleiputten;

• grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend gebruik als grasland, met plaatselijk aan de natuur overgelaten gebiedjes, zoals oude kleiputten en zandstranden;

• verkaveling: een grootschalige, onregelmatige blokverkaveling, die voor een deel het reliëf volgt;

• opgaande beplanting: plaatselijk erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, stru- welen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten (knot)wilgen, populieren en meidoorns;

• bebouwing: plaatselijk bebouwing op huis- en fabrieksterpen.

Hierbij moet worden aangemerkt dat bovengenoemde kenmerken niet overal in dezelfde mate zijn terug te vinden en dat er enige, historisch gegroeide ver- schillen bestaan tussen de diverse delen van het uiterwaardenlandschap. Zo kent de Rijswijkse Buitenpolder vanouds relatief veel opgaande beplanting, on- der meer in de vorm van meidoornhagen. In de overige uiterwaarden komt daarentegen sinds jaar en dag slechts sporadisch opgaande beplanting voor.

Het landschap in de Burense uiterwaarden, voorzover gelegen binnen het plan- gebied, heeft nog in grote lijnen de karakteristieke kenmerken van het uiter- waardenlandschap. Alleen in de Rijswijkse Buitenpolder, in de Ingensche Waar- den en in de Middelwaard ten noorden van Lienden zijn de historisch gegroeide kenmerken plaatselijk verdwenen als gevolg van grootschalige zand- en klei- winning. De Beusichemsche Waard, de Rijswijksche Waard en de Tollewaard ten noorden van Lienden worden in het bijzonder gekenmerkt door de aanwe- zigheid van geulen en strangen, die wijzen op vroegere rivierlopen.

Dijklandschap

Het historisch gegroeide dijklandschap, dat wordt aangetroffen in een zone aan weerszijden van de rivierdijken, wordt gekenmerkt door:

• reliëf: dijken en kaden;

• waterhuishouding: plaatselijk waterplassen en moerassen in de vorm van strangen en kolken;

• grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend als grasland;

• opgaande beplanting: plaatselijk erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, met als meest kenmerkende boomsoorten (knot)wilgen, populieren, fruitbomen en notenbomen;

• bebouwing: plaatselijk bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing, als in de vorm van verspreid liggende bebouwing.

Het Burense dijklandschap heeft, ondanks aantastingen van kleinere delen hiervan, als geheel nog een relatief hoge landschappelijke waarde. De tweezij- dige dijkbebouwing bij Rijswijk is bijzonder voor de regio en uitermate karakte- ristiek.

Amsterdam-Rijnkanaal/N320

Het Amsterdam-Rijnkanaal en het westelijke deel van de N320, tussen De Heu- vel en de Aalsdijk, zijn grootschalige infrastructurele werken. Deze doorsnijden de onderliggende streekeigen cultuurlandschappen en maken hier geen deel van uit. Het landschap van het Amsterdam-Rijnkanaal wordt met name bepaald door de grootschalige, rechte lijnen van het kanaal, de kanaaldijken en de pa- rallelwegen. Deze lijnen worden versterkt door de plaatselijk forse landschappe- lijke beplanting die over grote lengten van het kanaal is aangebracht.

Het landschap van de N320 wordt bepaald door de weg zelf en de beplanting.

(25)

Landschapstypen

Op de kaart “Landschappelijke eenheden” aan het eind van dit hoofdstuk zijn de verschillende landschappen aangegeven in de gemeente Buren. De gebieden die op de geomorfologische kaart waren aangegeven als overgangsgebieden, blijken in het veld soms meer het karakter hebben van een oeverwalgebied en soms meer van een komgebied. Deze gebieden zijn dan ook zodanig opgeno- men. Een voorbeeld is hierbij het Hornixveld, dat een hogere ligging en een zanderiger bodem heeft dan de omgeving. Hierdoor is het gebied vroeg ont- gonnen, in tegenstelling tot de naastliggende komgebieden, en biedt mogelijk- heden voor akkerbouw. Het Hornixveld heeft daarentegen een veel grootschali- ger karakter dan de meeste oeverwallen. Een ander voorbeeld zijn grote ge- deelten van het overgangsgebied ten westen van de Ravenswaaijse Steeg, die onder de komgebieden zijn opgenomen. De gronden zijn hier over het alge- meen minder zwaar dan de kern van het komgebied, maar het gebied kent een grootschalig karakter en is relatief open.

Ook het gebied rondom Lienden, op de geomorfologische kaart opgenomen als een apart gebied met meanderruggen en geulen, heeft grote overeenkomsten met het oeverwallandschap en is als zodanig aangegeven.

2.3.3. Natuurwaarden

De flora en fauna van het Burense buitengebied hebben zich in de loop der tijd ingesteld op de kenmerken van de streekeigen, met name agrarisch gebruikte, cultuurlandschappen: het oeverwallandschap, het komlandschap, het uiterwaar- denlandschap en het dijklandschap.

Als gevolg van recente ontwikkelingen, waarbij het gebruik door de mens is geïntensiveerd en meer en meer los is komen te staan van natuurlijke gege- venheden, zijn de specifieke flora en fauna van de streekeigen cultuurland- schappen in sommige delen van het gebied niet of nauwelijks meer aanwezig en vervlakken de verschillen tussen de diverse landschappen. Daarnaast zijn echter ook nieuwe landschappelijke eenheden ontstaan, die geen relatie heb- ben met de streekeigen landschappen en die een geheel eigen flora en fauna kennen. Te denken valt hierbij aan grootschalige infrastructuur, zoals het Am- sterdam-Rijnkanaal, de N320 en aan diverse zandwinplassen.

Die delen van het gebied die nog (grote delen van) de specifieke flora en fauna van de streekeigen cultuurlandschappen hebben bewaard, worden in het alge- meen positief gewaardeerd. Daarnaast kunnen ook de flora en fauna van nieu- we landschappelijke eenheden positief worden gewaardeerd.

In het kader van dit onderzoek is, voor de streekeigen cultuurlandschappen, een beschrijving gemaakt van de hier vanouds voorkomende flora en fauna, van de recente ontwikkelingen hierin en van de nog aanwezige natuurwaarden.

Daarnaast is een beschrijving gemaakt van specifieke natuurwaarden die buiten het kader van de streekeigen cultuurlandschappen vallen.

Oeverwallandschap

De flora en fauna van het oeverwallandschap worden vanouds gekenmerkt door:

• flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en op- gaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

• fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting, zoals vleer- muizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachti- gen.

(26)

De recente ontwikkelingen hebben deze kenmerken voor een groot deel van de oeverwalgebieden in de gemeente Buren niet onberoerd gelaten. Halfnatuur- lijke, kruidenrijke graslanden en akkeronkruiden komen nog slechts plaatselijk voor en dan met name in wegbermen en langs watergangen. De opgaande be- plantingen zijn in aantal afgenomen, terwijl de natuurwaarde van de resterende beplantingen vaak is vervlakt. De fauna is mede achteruitgegaan door een toe- nemende versnippering van het gebied.

De natuurwaarden van de oeverwalgebieden zijn thans dan ook met name be- perkt tot verspreid gelegen wegbermen, watergangen en landschappelijke be- plantingen. Bijzondere natuurwaarden in het gebied kunnen nog worden toege- kend aan een tweetal bosjes aan de Haagweg en aan de Dwarsweg. Ze be- staan uit loofhout met ondergroei en kennen elementen uit het elzenvogelkers- verbond (Alno-padion). De bosjes dienen als leefgebied voor diverse soorten zangvogels. Beide bosjes zijn in het geldende plan reeds bestemd als "Natuur- gebied".

Belangrijke natuurgebieden in het oeverwallandschap zijn:

• Het natuurreservaat Achter den Haag (Buren);

• Het landgoed Soelen (Zoelen);

• Het natuurreservaat langs de Oude Rijn (Lienden);

• De Wiel (Beusichem);

• De oude kleiput aan de Woerdsestraat (Kerk-Avezaath);

• Het landgoed Djoerang (Zoelen);

• 4 oude essenhakhoutpercelen (Hornixveld en Ommerensche Veld);

• Het bosje aan de Haagweg (Maurik);

• Het bosje aan de Dwarsweg (Eck en Wiel);

• De kolk bij Rustenburg (Ingen);

• Het landgoed Den Eng (Ommeren);

• Oude klei- en zandputten in de Marspolder (Lienden).

Komlandschap

De flora en fauna van het komlandschap worden vanouds gekenmerkt door:

• flora: natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, met plaatselijk in water- lopen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande be- plantingen met bijbehorende onderbegroeiing;

• fauna: weidevogels, waaronder met name weidevogels met een specifieke voorkeur voor natte weidegebieden, zoals grutto en tureluur, watervogels, waaronder eenden, ganzen en zwanen, en diverse soorten amfibieën.

De recente ontwikkelingen hebben deze kenmerken voor een groot deel van de komgebieden in de gemeente Buren niet geheel onberoerd gelaten. Veel half- natuurlijke graslanden zijn omgezet in meer cultuurlijke graslanden, terwijl het natte karakter van de gebieden, als gevolg van een verdergaande ontwatering, is afgenomen. Desondanks kunnen aan grote delen van de komgebieden nog bijzondere natuurwaarden worden toegekend. Zo zijn met name het Ommeren- sche en Ingensche Veld, het Rijswijksche Veld en Het Broek nog in hun geheel van belang als weidevogelgebied. Tot de hier voorkomende vogelsoorten beho- ren de graspieper, de grutto, de kievit, de gele kwikstaart, de patrijs, de schol- ekster en de veldleeuwerik. De waarde als weidevogelgebied moet in samen- hang worden gezien met de aanwezigheid van meerdere goede weidevogelge-

(27)

bieden in de directe omgeving, waaronder de uiterwaarden langs de Neder- Rijn/Lek. Daarnaast heeft een aantal watergangen in de genoemde komge- bieden een bijzondere waarde vanwege het voorkomen van specifieke water- en moerasvegetaties, die wijzen op diepe kwel vanuit de Utrechtse Heuvelrug.

Tot deze vegetaties behoren brede waterpest, waterviolier, spits fonteinkruid, kransvederkruid en holpijp. Bijzondere natuurwaarden kunnen tevens worden toegekend aan de bosjes aan de Melsekampweg, bij het punt waar de Maurik- sche Wetering het Amsterdam-Rijnkanaal kruist. Ze bestaan uit loofhout met ondergroei en dienen als leefgebied voor diverse soorten zangvogels.

Belangrijke natuurgebieden in het komlandschap zijn:

• Het natuurreservaat aan de Mauriksche Wetering (Maurik, Zoelen);

• De eendenkooi in het Beusichemsche Veld (Beusichem);

• De bosjes aan de Molenkade (Beusichem);

• De bosjes aan de Broeksteeg (Beusichem);

• De bosjes aan de Groene Straat (Asch);

• De bosjes aan de Asche Wetering (Buurmalsen).

Uiterwaardenlandschap

De flora en fauna van het uiterwaardenlandschap worden vanouds gekenmerkt door:

• flora: zowel droge als natte halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, met plaatselijk, in waterplassen en -lopen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;

• fauna: weidevogels, waaronder met name weidevogels met een specifieke voorkeur voor natte weidegebieden, zoals grutto en tureluur, watervogels, waaronder eenden, ganzen en zwanen, moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën;

De recente ontwikkelingen hebben de natuurwaarden van de Burense uiter- waarden niet geheel onberoerd gelaten. Zo zijn veel halfnatuurlijke graslanden omgezet in meer cultuurlijke graslanden. Desondanks kan aan grote delen van de Burense uiterwaarden nog een bijzondere natuurwaarde worden toegekend.

Uit onderzoeken in het gebied blijkt dat de Beusichemsche Waard, de Rijs- wijske Buitenpolder, de Mauriksche en Eckse Waarden en de Ingensche Waar- den van belang zijn als weidevogelgebied. In deze uiterwaarden komen onder meer graspieper, grutto, kievit, scholekster, tureluur en watersnip voor. De waarde als weidevogelgebied moet hier in samenhang worden bezien met de aanwezigheid van meerdere goede weidevogelgebieden in de directe omge- ving, waaronder de overige uiterwaarden langs de Neder-Rijn/Lek en de bin- nendijks gelegen komgebieden van het Rijswijksche veld, Het Broek en het Ommerensche en Ingensche Veld.

De grote plassen in de Rijswijkse Buitenpolder en in de Ingensche Waarden hebben een bijzondere natuurwaarde vanwege het voorkomen van diverse soorten watervogels. In de Rijswijkse Buitenpolder heeft zich een kolonie aal- scholvers gevestigd. Op meerdere plaatsen in de uiterwaarden komen kleinere waterplassen en moerassige gebiedjes voor die van belang zijn voor diverse soorten water-, moeras- en rietvogels en voor amfibieën.

In het westelijke deel van de Beusichemsche Waard is een natuurontwikkelings- project uitgevoerd. Voor de Rijswijkse Buitenpolder bestaan plannen voor na- tuurontwikkeling is samenhang met verdere ontgrondingen. In de Eckse Waard ligt een natuurreservaat dat in eigendom en beheer is bij Staatsbosbeheer.

(28)

Dijklandschap

De flora van het dijklandschap wordt vanouds gekenmerkt door: droge, halfna- tuurlijke, kruidenrijke graslanden met plaatselijk, in waterplassen en moerassen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing.

Mede als gevolg van enkele dijkverbeteringen is de natuurwaarde van de dijkta- luds in het verleden plaatselijk achteruitgegaan. Als gevolg van het huidige, meer op natuurwaarden gerichte beheer, kan echter worden verwacht dat de natuurwaarde van veel dijktaluds zich op afzienbare tijd zal herstellen.

Amsterdam-Rijnkanaal / N320

De flora en fauna van het Amsterdam-Rijnkanaal en van het westelijke deel van de N320, tussen De Heuvel en de Aalsdijk, wordt met name gekenmerkt door:

• flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en op- gaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

• fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting, zoals vleer- muizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachti- gen.

2.3.4. Cultuurhistorische waarden

Het Burense buitengebied bevat nog een groot aantal cultuurhistorische waar- den: sporen van de eeuwenoude bewonings- en gebruiksgeschiedenis van het gebied. In het kader van dit onderzoek heeft een inventarisatie van deze cul- tuurhistorische waarden plaatsgevonden, waarbij een onderverdeling is ge- maakt in een drietal categorieën: terreinen van archeologische waarde, karakte- ristieke gebouwen en terreinen van cultuurhistorische waarde.

Terreinen van archeologische waarde

In de bodem van het Burense buitengebied bevinden zich tal van sporen van vroegere bewoning. Op veel plaatsen werden in het verleden vondsten gedaan, met name met betrekking tot bewoning uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Vroege- en Late-Middeleeuwen. Door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) worden, voor wat betreft het plangebied, op basis van archeologische vondsten en onderzoek, 6 terreinen aangemerkt als "Terrein van zeer hoge archeologische waarde". Daarnaast zijn 78 terreinen aangemerkt als "Terrein van hoge archeologische waarde". Tevens worden 25 terreinen aangemerkt als "Terrein van archeologische betekenis". Voor al deze terreinen is een planologische bescherming gewenst, waarbij werken en werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren worden gereguleerd.

Daarnaast zullen nog de nodige sporen van het verleden in de bodem verbor- gen zitten. Met name de oeverwallen worden aangemerkt als terreinen met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 1).

(29)

Figuur 1: Streekplan Gelderland: uitsnede Themakaart 14-archeologie, met in donkere kleuren de oeverwallen

Karakteristieke gebouwen

Onder karakteristieke gebouwen zijn hier verstaan gebouwen die karakteristiek zijn voor een bepaalde, aan een periode gebonden, bouwstijl of voor de streek.

Bij dit laatste valt bijvoorbeeld te denken aan streekeigen T-boerderijen of aan dijkwoningen.

Bij de inventarisatie van de karakteristieke gebouwen is in eerste instantie geke- ken naar de gebouwen die voorkomen op de Rijksmonumentenlijst, op de Ge- meentelijke monumentenlijst en op de lijst van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP-lijst). In tweede instantie zijn alle gebouwen in het veld bekeken.

Hierbij is nog een aantal overige, niet op bovengenoemde lijsten voorkomende, gebouwen als karakteristiek aangemerkt. Het betreft hier met name gebouwen die weliswaar op detailleringen niet meer origineel zijn, maar waarvan de hoofd- lijnen nog wel degelijk als karakteristiek kunnen worden bestempeld of die om andere redenen karakteristiek zijn.

Deze aanvullende karakteristieke gebouwen zijn tijdens de veldinventarisaties naar voren gekomen en voorgelegd aan en geaccordeerd door de monumen- tencommissie.

Daarnaast zijn rudimenten van steenfabrieken aanwezig die cultuurhistorisch van belang zijn: de restanten van de voormalige steenoven van de Tollewaard en een tweetal schoorstenen met hoge vierkante voet van de steenfabriek Roodvoet. Tenslotte bepalen zichtbare sporen van kleiwinning het cultuurhisto- risch/landschappelijk beeld van gedeelten van de uiterwaarden.

Gebieden van cultuurhistorische waarde

Bij gebieden van cultuurhistorische waarde valt te denken aan terreinen met bij- zondere historische landschapselementen en terreinen met een bijzondere ver- kaveling. Deze terreinen zijn geïnventariseerd door literatuurstudie, kaartonder- zoek, kaartvergelijking (topografische kaarten van 1850, 1920 en nu) en door terreinbezoeken.

De inventarisatie van de gebieden van cultuurhistorische waarde heeft geresul- teerd in een zeventiental gebieden.

1. Oud bouwland bij Beusichem en Zoelmond,

(30)

met relicten van oude rivierlopen, een dijkdoorbraakkolk (De Wiel bij Beusi- chem), kenmerkende verkavelingen en waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

2. De Aalsdijk bij Zoelmond en bijbehorend voorland,

met relicten van oude rivierlopen, dijk en dijkdoorbraakkolken en waar van- ouds weinig bewoning voorkomt;

3. Het gebied Zandberg,

met donken en een kenmerkend bewoningspatroon;

4. Oud bouwland bij Erichem,

met kenmerkende verkavelingen en waar vanouds weinig bewoning voor- komt;

5. Het gebied langs de Linge en langs de Korne;

met relicten van oude rivierlopen, kaden, huisterpen, woerden, kenmer- kende verkavelingen en een kenmerkend bewoningspatroon;

6. Het landgoed Soelen en oud bouwland bij Zoelen en Kerk-Avezaath, met relicten van oude rivierlopen, huisterpen, woerden, kenmerkende ver- kavelingen en een kenmerkend bewoningspatroon;

7. Het gebied langs de Mauriksche Wetering ten zuiden van Maurik,

met relicten van oude rivierlopen en waar vanouds weinig bewoning voor- komt;

8. Het gebied Hornixveld,

met relicten van oude rivierlopen, huisterpen en een kenmerkend bewo- ningspatroon;

9. Het gebied rond Huis te Wiel,

waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

10. Het gebied rond de kolk bij Rustenburg bij Ingen,

met dijkdoorbraakkolk en waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

11. Het gebied rond Den Eng bij Lienden/Ommeren, waar vanouds weinig bewoning voorkomt;

12. Het gebied langs de Oude Rijn bij Lienden,

met relicten van oude rivierlopen, dijk, dijkdoorbraakkolken;

13. Het gebied tussen de Parkstraat en de Rijnbandijk, ten zuidwesten van het voormalige huis Ottenstein,

met kromakkers;

14. Gebied ten westen van Beusichem, met kromakkers;

15. Gebied aan de Erichemseweg ten zuidoosten van Buren, met kromakkers;

16. Beusichemsche Waard

met een bijzonder en gaaf reliëf dat herinnert aan oude rivierlopen, een re- latief gave zomerkade met een groot aantal dijkdoorbraakkolken en een aantal huisterpen;

17. Korenmolen De Hoop en bijbehorend molenbiotoop:

met een deel nog deels open landschap.

Kromakkers

Kromakkers zijn zeer karakteristiek voor het rivierengebied. Hun bijzonderheid hebben ze te danken aan het feit dat het relicten zijn van akkerbouwactiviteiten uit de Middeleeuwen. Ze bestaan uit smalle, door greppels begrensde 'akker- meten'. Het bijzondere van deze akkermeten is hunkromme karakter. Soms zijn ze C-vormig, maar vaak ook S-vormig of het spiegelbeeld van de S-vorm. Het ontstaan van de kromakker wordt in verband gebracht met de wijze van ploe-

(31)

gen. Bij het ploegen zou men gebruik gemaakt hebben van zeer zware karploe- gen, getrokken door een span van acht of meer trekdieren. Om te keren moest een lange lus buiten de akker worden beschreven. Om het keren van de ploeg te vergemakkelijken begon men de draai al op de akker voor te bereiden. Deze bochten gaven de akkermeten een krom karakter (Pleijter & Vervloet 1983).

Luchtfoto-onderzoek heeft niet meer gebieden aangetoond waar kromakkers in de gemeente nog voorkomen.

2.3.5. Waterstaatkundige aspecten

In het Burense buitengebied speelt de waterhuishouding een belangrijke rol. In het kader van dit onderzoek is een beschrijving gemaakt van de waterstaatkun- dige situatie. Tevens wordt apart ingegaan op (regelingen met betrekking tot) de rivier en het winterbed, het Amsterdam-Rijnkanaal met sluizencomplex, de dij- ken en de gereglementeerde watergangen.

Waterstaatkundige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het poldergebied van de Betuwe. Dit gebied kent een eigen, kunstmatige, van de omliggende rivieren losgekoppelde water- huishouding. Om de waterhuishouding in het poldergebied te regelen is in de loop der eeuwen een fijnmazig stelsel van watergangen gegraven. Hoofdwa- terloop van dit stelsel is de Linge.

De waterpeilen in de Linge en in de daaraan gekoppelde watergangen worden kunstmatig op peil gehouden, onder meer door het gebruik van stuwen en ge- malen. Het gebied is verdeeld in een groot aantal peilvakken, met elk een eigen zomer- en winterpeil. De peilen in de winter liggen hierbij in beginsel circa 0,20 meter lager dan de peilen in de zomer.

Om de peilen te handhaven wordt het overtollige regen- en kwelwater in de winterperiode, van november tot april, geloosd. In de zomerperiode, van april tot november, wordt het water daarentegen opgestuwd. Om de peilen te kunnen handhaven wordt dan water ingelaten uit de Neder-Rijn, bij Doornenburg, Rand- wijk (Kuykgemaal), Buren (Van Beuningengemaal) of Hardinxveld-Giessendam (Kolffgemaal).

De Linge en de Korne

De Linge en de Korne zijn van groot belang voor zowel de wateraanvoer als de waterafvoer van het rivierengebied tussen de Rijn en de Waal. De Korne is gelegen in het peilvak van de Beneden Linge. Dit peilvak loopt tot aan de Juli- anastuw bij Geldermalsen en de stuw in de Korne bij Buren. Tot aan deze stu- wen wordt het winterbed van de Linge en de Korne begrensd door waterkerin- gen. Het winterbed van de Korne wordt aan één zijde begrensd door een se- cundaire waterkering in beheer van het Waterschap en aan de andere zijde door de Erichemsekade. Het winterbed van de Linge en de Korne is bedoeld om tijdens extreme waterafvoersituaties water te kunnen bergen en te grote peilstijgingen te voorkomen. Het aanbrengen van bebouwing is om die reden niet toegestaan, tenzij het verlies aan bergingsruimte volledig in hetzelfde peil- vak wordt gecompenseerd.

De Linge is de hoofdwatergang van het poldergebied van de Betuwe. De Linge is in eigendom, beheer en onderhoud bij het Waterschap Rivierenland. Stroom- opwaarts van de Julianastuw bij Geldermalsen geldt voor de Linge een onder- houdsstrook van 7,5 meter uit de kant van de watergang. Voor de Linge en de Korne stroomafwaarts van de Julianastuw en de stuw in de Korne bij Buren geldt dat de beschermingszone het gehele winterbed beslaat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aantal mogelijkheden waarbij de voorstemmen van die partij doorslaggevend zijn voor de meerderheid mi totaal aantal mogelijkheden waarbij die partij voorstemt.. Wanneer er sprake

Zoals je onder de grafiek kunt zien, was de groei van het spaargeld in de eerste acht maanden van 2001 (28,9 miljard) ongeveer 3 keer zo groot als in de eerste acht maanden van

Zodra hierover gegevens van bekend zijn gemaakt door de gemeente Buren zal deze informatie worden opgenomen in de definitieve versie van de watertoets. 2.6

agrarisch bouwperceel voor zo‟n soort agrarisch bedrijf is dan ook niet gebiedsvreemd te noemen in dit gebied en moet mogelijk zijn, binnen de hierboven gestelde randvoorwaarden.

Het voorliggende plan voldoet aan de randvoorwaarden die in november 2008 door de provincie gesteld zijn voor wat betreft de toelaatbaarheid van het ver- kooppunt motorbrandstoffen

De Mts. Verwoert wil zijn fruitbedrijf vanuit Ochten verplaatsen naar het perceel aan de Provincialeweg 1 te Lienden. De bedrijfsverplaatsing is noodzakelijk om de verdere

.De bestemmingsregeling is afgeleid uit de bestemmingsregeling van het be- stemmingsplan bedrijventerrein Homoet, Het overgrote deel van de gronden heeft in deze herziening van

Brief, van een Amsterdamsch heer, aan een heer te Rotterdam.. leend hebbende woordlyk heb afgeschreven,) in dezer voege: Myn Heer: wy hebben zeker veel benaauwdheids en