• No results found

De regeling nopens den aanslag en de inning der landrente op de tot het staatsdomein teruggebrachte particuliere landerijen

Kandanghauer en Indramajoe-West heeft plaats gehad bij or donnantie in Stbl. 1911, No. 638, luidende:

ART. 1. In de districten Losarang, Kandanghauer, Sindang en Banga-doewa der afdeeling Indramajoe van de residentie Cheribon wordt onder den naam: „landrente" belasting geheven van de gronden — vischvijvers en nipahbosschen daaronder begrepen —, waarop zakelijke rechten worden uitgeoefend en die niet vallen onder de bepalingen omtrent de verponding, noch onderworpen zijn aan de belastingen, geheven ingevolge de ordon-nantie van 17 Januari 1893 (Stbl. No. 30).

ART. 2. (1) Van de heffing, van landrente zijn vrijgesteld:

a. nieuw ontgonnen sawahvelden gedurende de eerste drie jaren na vol-tooiing van den aanleg, zoomede andere nieuw ontgonnen gronden, wan-neer de, aanleg met bijzondere moeilijkheden of kosten gepaard is gegaan, voor een door liet Hoofd van Gewestelijk bestuur bepaalden termijn;

b. gemeeitelijke weiden en begraafplaatsen, zoomede gronden, ingeno-men door ten algemeene nutte strekkende werken of door instellingen van openbaren of godsdienstigen aard ;

e.. woonerven, ter beoordeeling van het Hoofd van Gewestelijk bestuur als zoodanig aan te merken.

(2) De gronden, bedoeld bij sub b der vorige alinea, worden omschreven in een daartoe aan te leggen register ;' die registers en alle daarin gebrachte wijzigingen worden. eerst van kracht door de goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk bestuur.

ART. 3. (1) Voor de heffing der landrente worden de gronden onder-scheiden in twee soorten, namelijk :

Ie. sawahs;

2e. droge gronden, vischvijvers en nipahbosschen.

(2) Deze soorten van gronden worden voor elke desa afzonderlijk in i) 6 December 1911 (Stbl. 1913, No. 637) en de wijzigingen (Stbl. 1913, No. 703) op 1 Januari 1914 (Stbl. 1913, No. 710).

gl Landhuurreglement . Partie. Landerijen.

districtsleggers geregistreerd, met vermelding van hunne oppervlakte vol-gens de daaromtrent beschikbare gegevens.

ART. 4.. (1) Ten behoeve van den aanslag in de belasting worden de verschillende desa's, elk voor het geheel© daartoe behoorend sawahgebied, in overleg met de hoofden en bevolking gerangschikt in districtskJ assen naar gelang van de omstandigheden, waarin zij ten opzichte van hun grond-gesteldheid en bevloeiing verkeeren.

(2) Voor elke der overeenkomstig de voorgaande alinea gevormde klassen stelt het Hoofd van Gewestelijk bestuur, te rade gaande met de uitkom-sten van den sawahbouw in de voorafgaande laatste drie jaren, het cijfer vast aangevende het geldswaardig bedrag van de gemiddelde bruto-opbrengst aan droge padi per bouw.

ART. 5. (1) Van de overeenkomstig het bepaalde bij het vorig artikel vastgestelde geldswaarde van de bruto-opbrengst der sawahs wordt aan landrente geheven hoogstens 20 pCt.

(2) Het percentage wordt voor elke desa bepaald door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur op voorstel van het Hoofd van Gewestelijk bestuur, waarbij inzonderheid rekening wordt gehouden met den oeconomi-schen toestand en — voor zooveel nooaig is voor" een geleidelijken overgang • van den vroegeren tot den nieuwen toestand — met het laatstelijk van de sawahs der desa gezamenlijk aan tjoeké geheven product.

ART. 6. (1) De in de verschillende desa's van het district voorkomende droge gronden, vischvijvers en nipahbosschen worden in overleg met hoofden en bevolking gerangschikt in klassen, voor elk waarvan het jaarlijks per bouw aan landrente t e betalen bedrag districtgewijze wordt, bepaald door den Directeur van Binnenlandsh Bestuur, op voorstel van het Hoofd van Gewestelijk bestuur, waarbij inzonderheid rekening wordt gehouden met den oeconomischen toestand en met de waardeverhouding der gronden onderling en tot de in het district aanwezige sawahvelden, zoomede, behoudens in-achtneming van het verschil in karakter der beide heffingen, met de voor laatstgenoemde gronden vastgestelde blastingeijfrs.

. (2) De aanslag in de landrente der droge gronden, vischvijvers en nipah-bosschen bedraagt, niet minder dan f 0.25 en niet meer dan f 20 per bouw.

ART. 7. (1) In de districtleggers, bedoeld in het tweede lid van a r t . 3 wordt het bedrag vermeld van de landrente, welke, overeenkomstig

de krachtens het tweede lid van art. 5 en het eerste lid van art. 6 vastgestelde percenages en belastingcijfers, in elke desa verschuldigd zal zijn.

(2) De bij de vorige alinea bedoelde bedragen worden jaarlijks door het Hoofd van Gewestelijk bestuur vastgesteld.

Daarbij wordt Tekening gehouden met de wijzigingen, welke de uitge-strektheid der belastingplichtige gronden door toeneming of vermindering

heeft ondergaan.

(3) De classificatie en de vaststelling der cijfers, aangevende het gelds-waardig bedrag van de gemiddelde bruto-opbrengst aan padi per bouw, de percentages en de aanslagcijfers, bedoeld bij de artikelen 4, ö en 6, gelden voor het jaar dier classificatie en voor elk der volgende vier jaren, behou-dens wijziging, voor zooveel noodig, bij gebleken onjuistheden in de classi-ficatie dan wel in de berekeningen en bij blijvende vermindering van de opbrengst der sawahs of van de waarde der droge gronden.

ART. 8. (1) Na de vaststelling van den districtslegger wordt het bedrag van den desa-aanslag ter kennis, van het hoofd der desa gebracht

(2) De repartitie der belasting van elke desa geschiedt met inachtneming van door het Hoofd van Gewestelijk bestuur vast te stellen voorschriften, zooveel mogelijk door de belastingschuldigen zelven.

Landhuurregl. 92 Partie. Landerijen.

. (3) Zij worden daarbij voorgelicht door comaiissiën, bestaande uit tot dat doeleinde aangewezen hoofden of ambtenaren, welke conimissiën zelf de repartitie uitvoeren ingeval de belanghebbenden het onderling r.iet daarover eens kunnen worden.

ART. 9. (1) Van den uitslag der repartitie wordt, voor Ledere desa af-zonderlijk aanteekening gehouden in een kohier.

(2) Deze kohieren worden vastgesteld door het Hoofd van plaatsenjK bestuur.

(3) Het desahoofd verstrekt aan iederen belastingschuldige een uit-treksel uit het kohier, houdende opgaaf van het door hem verschuldigd bedrag.

ART. 10. (1) Voor sawahs, die, uitgenomen het in het volgend j a a r oogstbaar rijstgewas, gedurende het geheele jaar onbeplant zijn gebleven, wordt voor dat jaar op verzoek der belanghebbenden door het Hoofd van Gewestelijk bestuur ontheffing van landrente verleend tot het volle bedrag der volgens het desakohier verschuldigde belasting

(2) Ook kan door het Bestuurshoofd voor een door hem te bepalen tijdvak van ten hoogste drie jaren ontheffing van landrente worden ver-leend voor gronden, die, reeds landrenteplichtig zijnde, door voorzieningen

van bijzonder bezwaarlijken of kostbaren aard in een beteren cultuur-toestand worden gebracht.

(3) Sawahs, tijdelijk voor andere doeleinden dan de rijstcultuur gebruikt, blijven niettemin aan de volle daarop rustende bf.asting t nderworpen.

ART. 11. Voor sawahs, waarvan in eenig jaar ten gevolge van deugdelijk geconstateerd misgewas de opbrengst belangrijk minder bedraagt dan ge-woonlijk, wordt op verzoek van belanghebbenden voor dat jaar door het Hoofd van Gewestelijk bestuur de bruto-aanslag verminderd, zooveel moge-lijk in evenredigheid tot Ie geleden schade.

ART. 12. Omtrent elke aangevraagde ontheffing of vermindering van landrente wordt op door het Hoofd van Gewestelijk bestuur vcoor te schrij-ven wijze, vooraf verslag uitgebracht door de personen, welke dat Bestuurs-hoofd daartoe aanwijst.

ART. 13. Bij het bestaan van andere buitengewone en gewichtige redenen dan in de artikelen 10 en 11 vermeld, kan, zoowel voor sawahs als. voor droge gronden geheel of ten deele ontheffing van landrente worden verleend door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, aan wiens goedkeuring mede onderworpen zijn de door het Gewestelijk Bestuurshoofd vastgestelde ontheffingen en verminderingen ter zake van onbeplant blijven en van misgewas.

ART. 14. De desahoofden innen de landrente, houden daarvan aantee-kening en storten de ontvangen bedragen ter daarvoor aangewezen plaatse.

(2) Zij genieten daarvoor acht ten honderd van de geïnde som.** Dat bedrag wordt hun bij elke storting uitgekeerd.

ART. 15. (1) Het Hoofd van Gewestelijk bestuur stelt de vereischte regelen vast ten opzichte van de inning van de landrente, alsmede de mo-dellen der in de artikelen 3 en 9 bedoelde leggers, kohieren on uittreksels.

(2) Vóór den twintigsten December moet het verschuldigd bedrag, zijn afbetaald.

gg Landhuurregl.

Partie. Landerijen.

De agrarische toestand van deze landen is geregeld bij ordon-nantie in Stbl. 1912, No. 499, luidende:

AKI 1. (1) De in altijddurende erfpacht bu.eien pe-rjô-ven, *>oJ-«ki bh' de eerste alinea van artikel 3 van het Koninklijk bestuit van 18 -No-vember 1911, No. 63 (Stbl. No. 636), worden volgens de aanwijzingen van de daarmede door den Resident van Clieribon belaste ambtenaren, zoo-veel mogelijk in overleg met de letrokken erfpachters, door net ivadaster voorzien 'van de vereischte merkteekenen, bedoeld bij .de artiselen A, 4 en .5 der ordonnantie van heden (Stbl. 1912, No. 497), en vervolgens opgemeten,

waarna daarvan, hetzij voor elk perceel afzonderlijK, hetzij voor meerdere tezamen, kaarten (calques) worden vervaardigd, aangevende de - g g m g en de grootte der perceelen, en loop der grenzen, de belendingen, de geplaatste merkteekenen en de namen der erfpachters. .

(2) Voorts worden van die perceelen door den Resident van ^ e r i b ö n een of meerdere staten opgemaakt, waarop vermeld worden de ligging en grootte der perceelen en de namen der erfpachters, zullende daarin wede verwezen worden naar de in het vorig lid bedoelde kaarten.

(3) Die kaarten liggen gedurende zes maanden voor iedereen ter in-zage ten kantore van den Assistent-Resident van lndramajoe, terwijl exem-plaren van den staaf (de staten) gedurende denzelfden term.jn mede voor iedereen t<Jr inzage liggen op de evengenoemde plaats, ten kantore van den Resident van Cheribon en overal elders waar dit door dien Gewestelijke*

Bestuurder dienstig mocht worden geacht. Van een en ander wordt zoo-veel mogelijk aan de belanghebbenden kennis gegeven.

(4) Bovendien wordt (worden) de staat (staten) door genoemd Hoofd van Gewestelijk bestuur gepubliceerd in de Javasche Courant.,

(5) Be termijn van zes maanden, bedoeld in de derde alinea van dit artikel begint te loopen van af den datum der -Javasche Courant, waarin de publicatie van den betrekkelijken staat heeft plaats gehad.

A.ET 2. (1) Gedurende den m het vorig artik'1 bedoelden termijn heeft iedereen het recht tegen den inhoud van den staat en tegen "de op de kaarten aangegeven begrenzingen der perceelen, onder overlegging van be-wijsstukken, mondeling of schriftelijk bezwaren in te brengen oij den As-sistent-Resident van lndramajoe en den Resident van Cheribon

(2) Van de ingebrachte bezw iren wordt aanteekemng gebouden m een register en aan den reclamant een gedagteekend bewijs van ontvangst zijner

reclame afgegeven. ' (3) Rechtverkrijgenden van de in den staat als erfpachters vermelde

niet-Inlanders kunnen ook na den bovenbedoelden termijn vomeren, dat met hunne rechten in den staat rekening worde gelouden.

4BT 3 (1) De bezwaren worden onderzocht door eene door den Resi-dent van Cheribon te benoemen commissie, die van hare bevinding, een proces-verbaal opmaakt en aan voornoemden Gewestelijken Bestuurder in-dient.

(2) Deze neemt de bezwaren zoo spoedig mogelijk m behandeling waar-op door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur wordt beslist, welke ver-andering en aanvullingen de in-de vorige artikelen bedoelde Kaarten en staten moeten ondergaan.

Art 4. Nadat de in het vorig artikel bedoelde beslissingen door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur genomen, zijn, wordt, met inacht-neming, daarvan, door het Kadaster on verzoek van den evident ^ gegaan tot opmaking der vereischte meetbneven, op welke ;.e namen der erfpachters vermeld zullen worden.

A M . 5. De akten van inschrijving van altijddurende erfpacht worden zonder medewerking van de belanghebbenden, opgemaakt op den grondslag

\

Landhuurregl. Q.A Partie. Landerijen.

van den voor elk perceel afgegeven meetbrief, en overigens met inacht-neming van de ordonnantie op de overschrijving van den eigendom van vaste goederen en het inschrijven van hypotheken op dezelv« in Neder-landsch-Indië (Stil. 1834, No. 27).

ART. 6. Indien uit een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis, ten aanzien van eenig perceel blijkt, dat ten onrechte eene akte van altijd-durende erfpacht is opgemaakt, ten onrechte nog geen zoodanige akte be-staat of een 'ingeschreven akte onjuistheden bevat, zal de overlchrijvino-s-ambtenaar, op verzoek van den-belanghebbende, in het 3erste geval op de minuut en, zoo mogelijk, ook op de grosse van de betreffende -irte aan den voet onder zijn handteekening van de beslissing van den rechter aan-teekening houden, in het tweede geval de verzuimde inschrijving alsnog be-werkstelligen en in het derde geval de vereischte rectificatie bij afzonder-lijke akte aanbrengen.

ART. 7. (Ingetrokken bij Stbl. 1913, No. 7.11).

ART. 8. (1) Voor het opmaken" van de in deze ordonnantie : edoelde akten en voor het uitreiken van grossen dier akten wordt geen salaris in rekening gebracht.

(2) De vereischte meetbrieven worden kosteloos door het Kadaster af-gegeven.

Terugbrengiiig van particuliere landerijen op Java