• No results found

S 1. A l g e m e e n e b e p a l i n g ,

a r t 1 (1) Onder gronden, welke aan de Inlandsche bevolking toebe-hooren, worden, behoudens het bepaalde bij het volgend lid, uitsluitend

begrepen: r '

a gronden, door de Inlandsche bevolking duurzaam ten eigen behoeve bewerkt of ter bewoning als anderszins onderhouden of gebruikt, hetzij

met eene bijzondere, hetzij met eene openbare bestemming;

b o-ronden, welke tot de onder 'a bedoelde hebben behoord, doch niet meer worden onderhouden of gebruikt, zoolang nog de oorspronkelijke bezitters of hunne rechtverkrijgenden hunne rechten op die gronden kunnen bewijzen. . '

(2) Voor de toepassing dezer ordonnantie blijven buiten beschouwing de gronden, waarvan bewijzen van eigendom zijn opgemaakt overeenkom-stig de ordonnantie op den overgang van den eigendom van vaste goederen en het inschrijven van hypotheken op dezelve in Nederlandsch-Indie van 21 April 1834 (Staatsblad No. 27) zooals deze verordening .sedert is ge-wijzigd en aangevuld.

8 2. I n g e b r u i k n e m i n g v a n g r o n d e n i n z a m e l i n g v a n p r o d u c t e n d o o r I n l a n d e r s .

Art 2 (1) Ontginning of ingebruikneming van anderen aard door Inlanders van grond, deel uitmakend van het Landsdomem en niet lui-dens art. 1 aan de Inlandsche bevolking toebehoorend, is alleen geoorloofd krachtens een door of van wege het Bestuur verleende vergunning.

(2) Onverminderd het recht tot vordering van schadeloosstelling ten 'laste van den Lande, kan aan het bepaalde bij art. 1 tegenover den houder eener vergunning als bedoeld in het vorig lid of diens rechtkrijgenden geene vordering tot erkenning van recht op den in de ver-gunning bedoelden grond worden ontleend.

Art. 3. (1) De bij art. 2 voorgeschreven vergunning wordt verleend : -a. door het nagari'hoofd in overleg met de daarvoor in aanmerking

ko-17 Agrarische Aangelegenh.

, Sum. Westkust.

mende volkshoofden, wanneer de aangevraagde grond grenst aan of in de nabijheid gelegen is van reeds door de bevolking bezeten of tijdelijk in gebruik verkregen grond, voorts geene grootere uitstrektheid heeft dan drie hectaren, niet begroeid is met opgaand ge-boomte, bamboe of nipabosch en de aanvraag slechts . strekt tot t ij-d e 1 ij k e ingebruikneming van ij-den gronij-d ;

b. door het districtshoofd, wanneer de aanvraag strekt tot d u u r z a m e

1 ontginning of ingebruikneming en de grond overigens valt onder de sub a gegeven omschrijving ;

c. door het Hoofd van plaatselijk bestuur,- wanneer de grond niet valt onder de sub a gegeven omschrijving, behoudens de ter zake door of namens de Regeering gegeven of nader uit te vaardigen voorschriften.

(2) Indien de aanvraag geschiedt door of ten behoeve van het nagari-hoofd of het districtsnagari-hoofd, wordt de vergunning verleend door de naast hoogere autoriteit als bedoeld in het vorig lid.

(3) De vergunning wordt, indien de ingebruikneming van den grond • strekt ter voorziening in eigen behoefte, steeds kosteloos en indien duurzaam gebruik van den grond wordt beoogd, niet dan schriftelijk verleend.

(4) Indien de ontginning of ingebruikneming ten doel heeft vorming of uitbreiding van familiebezit dan wel van grondbezit • van Inlandsche instellingen van openbaren of godsdienstigen, aard, wordt de vergunning verleend ten name van de familie of de instelling.

Art. 4. (1) Bij de vergunning, indien schriftelijk verleend, wordt een termijn gesteld binnen welke de ontginning moet zijn volbracht of de ingebruikneming moet hebben plaats gehad, terwijl verder nopens af-bakening der grenzen, voorzieningen tegen afspoeling der bouwkruin als anderszins, daarbij die voorwaarden worden gesteld, welke in verband met de plaatselijke omstandigheden noodig zijn te achten.

(2) De aan de vergunning verbonden voorwaarden worden in het ver-gunningsbewijs vermeld.

Art. 5. (1) De vergunning bedoeld in het eerste lid van art. 2 kan

niet aan anderen worden overgedragen. \ (2) Bij overlijden van den aanvrager mogen diens familieleden (waris)

de ontginning of het gebruik krachtens dezelfde vergunning aanvangen of voortzetten'.

Art. 6. (1) De vergunning tot ontginning of ingebruikneming van grond wordt niet geweigerd dan indien de belangen van den. Lande of van derden dit vorderen.

(2) Bij weigering der vergunning is hooger beroep toegelaten op de naast hoogere autoriteit als bedoeld bij art. 3, eerste lid en in hoogste instantie op het Hoofd van gewestelijk bestuur.

Art. 7. (1) Zoodra blijkens een daaromtrent ingesteld onderzoek is voldaan aan alle voorwaarden, bij de schriftelijke vergunning gesteld, be-hoort de met het oogmerk van duurzame occupatie in gebruik genomen grond in den zin der bepaling van arjt. 1 toe aan den ontginner of in-gebruiknemer en in het geval bedoeld ' bij het vierde lid van art. 3 aan de familie of instelling, Ten blijke hiervan stelt de autoriteit, welke de vergunning verleende, een door haar onderteekende verklaring op het vergunningsbewijs.

(2) Is aan een of meer der bij de vergunning gestelde voorwaarden niet naar behooren Voldaan, dan trekt de daarbij betrokken autoriteit de vergunning in, naar bevind van zaken al dan niet met uitreiking eener nieuwe vergunning voor het geheel of een gedeelte van den grond.

Art. 8. Voor zoover over de gronden, deel uitmakend van het Landsdo-mein en niet luidens art. 1 aan de Inlandsche bevolking toebehoorend,

2

Agrarische Aangelegenh. \$

Sum. Westkust.

noch over de op die gronden voorkomende natuurlijke voortbrengselen wettiglijk is beschikt, staat het, met inachtneming van de daaromtrent uitgevaardigde of nader uit te vaardigen regels, aan N de Inlandsche be-volking vrij aldaar kosteloos : haar vee te weiden, zich van timmer-" en . brandhout te voorzien en andere veld- en boschproducten in te zamelen,

mits het vergaderde niet bestemd is tot vervreemding, doch ;ter voorziening in eigen gebruik.

§ 3. F a m i l i e b e z i t v a n g r o n d e n .

Art. 9. (1) Het familiebezit van gronden, als bedoeld in art. 1, kan met toestemming van het Hoofd van plaatselijk bestuur geheel of ge-deeltelijk tusschen de rechthebbende familieleden (waris) worden verdeeld.

(2) De krachtens het vorig lid vereischte toestemming wordt niet ver-leend dan wanneer :

a. allen, die naar de ter plaatse geldende rechtsbegrippen tot het nemen eener beslissing in familiezaken bevoegd zijn, de verdeeling wenschen en de ontworpen wijze van verdeeling goedkeuren ;

6, met de belangen van ieder rechthebbend lid der familie (waris) naar billijkheid rekening is gehouden.

Art. 10. (1) Van het verlangen tot verdeeling van familiebezit wordt, nadat de verdeeling door belanghebbenden is ontworpen, kennis gegeven aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat door een door hem te be-noemen commissie ter plaatse doet onderzoeken of aan de bij het tweede lid van het vorig artikel gestelde vereischten is voldaan.

(2) De in het vorig lid bedoelde commissie maakt van het door haar ingesteld onderzoek een proces-verbaal in tweevoud op, bevattende mede-deeling :

a. van de -wijze, waarop zij het onderzoek heeft ingesteld ;

6. van de namen der gezamenlijke rechthebbende familieleden (waris) ; c. van de uitgestrektheid en de ligging der volgens het ontworpen plan van verdeeling aan ieder daarvoor in aanmerking komend lid der familieleden toe te bedeelen gronden ;

d. van de verder ter zake van de verdeeling verlangde voorwaarden ; e. of de onder a van art. 9, tweede lid bedoelde en als zoodanig aan te

duiden familieleden al dan niet eenparig instemmen met de verdee-ling overeenkomstig de ontworpen regeverdee-ling en, in het laatste geval,

welke familieleden zich daartegen hebben verklaard en welke bezwa-ren tegen de'regeling hunnerzijds geopperd zijn.

Art. 11. (1) Wanneer blijkens het proces-verbaal aan de in art. 9, tweede lid, omschreven eischen is voldaan,' wordt bij een aan den voet der processen-verbaal te stellen, gedagteekende en door hem onderteekende verklaring, door het Hoofd van plaatselijk bestuur toestemming verleend tot de voorgestelde verdeeling van het grondbezit der familie, welke verdeeling geacht wordt daarmede wettig tot stand te zijn gekomen.

(2) Wanneer de ontworpen regeling slechts bij een zeer gering aantal der bij art. 9, tweede lid sub a bedoelde familieleden bezwaren heeft ontmoet en deze bezwaren het Hoofd van plaatselijk bestuur van geen genoegzame beteekenis voorkomen, tracht dit Bestuurshoofd partijen tot een vergelijk te brengen. Van den uitslag zijner bemoeienis houdt hij aanteekening onder de processen-verbaal. Is een vergelijk tot stand ge-komen, zoodat aan de bij art. 9, tweede lid, omschreven eischen is voldaan, dan stelt hij alsnog de bij het vorig lid bedoelde verklaring.

(3) Ingeval van weigering zijner toestemming doet genoemd Bestuurs-v hoofd met Bestuurs-vermelding Bestuurs-van redenen, Bestuurs-van die beslissing mededeeling toe-komen aan belanghebbenden, welke binnen een maand na ontvangst dier mededeeling in hooger beroep kunnen komen bij het Hoofd van

plaatse-1 9 A g r a r i s c h e A a n g e l e g e n h . S u m . W e s t k u s t . lijk b e s t u u r , door wien bij inwilliging v a n h e t beroep — mede m e t i n -a c h t n e m i n g v -a n de i n h e t tweede lid v-an -a r t i k e l 9 omschreven eischen — a a n h e t Hoofd van plaatselijk b e s t u u r alsnog h e t verleenen zijner toe-s t e m m i n g w o r d t o p g e d r a g e n .

(4) V a n h e t proces-verbaal w o r d t , i n d i e n t o e s t e m m i n g t o t de voorge-stelde regeling is verleend, een e x e m p l a a r gezonden a a n h e t districtshoofd, door wien desverlangd a a n de belanghebbenden u i t t r e k s e l s d a a r -v a n worden -v e r s t r e k t , terwijl h e t twee'de e x e m p l a a r blijft b e r u s t e n i n h e t archief v a n h e t Hoofd v a n plaatselijk b e s t u u r .

A r t . 12. N a d a t de verdeeling overeenkomstig de v o o r g a a n d e a r t i k e l e n is t o t s t a n d gekomen, zal ieder, wien een a a n d e e l i n den familiegrond is toegewezen, zelfstandig d a a r o v e r mogen beschikken.

A r t . 13. Prijsgeving t e n behoeve v a n den L a n d e v a n h e t r e c h t d e r familie op g r o n d , als bedoeld i n a r t . 1, is u i t s l u i t e n d t o e g e l a t e n i n d i e n geen der bij a r t . 9, tweede lid sub a bedoelde familieleden zich d a a r t e g e n v e r z e t .

§ 4. D e v o r m v a n I n l a n d s c h e o v e r e e n k o m s t e n t o t v e r v r e e m d i n g o f h e t v e r b i n d e n v o o r

s c h u l d v a n g r o n d .

A r t . 14. (1) Oyereenkomsten tusschen I n l a n d e r s , t e n ' doel hebbende v e r v r e e m d i n g of h e t v e r b i n d e n voor schuld v a n g r o n d als bedoeld in a r t . 1, k u n n e n worden vastgelegd in a k t e n , verleden t e n o v e r s t a a n van h e t Hoofd v a n h e t d i s t r i c t w a a r b i n n e n de grond is gelegen, of t e n o v e r s t a a n v a n d a a r t o e , m e t vermelding van ieders ressort, door h e t Hoofd v a n Ge-westelijk b e s t u u r aangewezen a n d e r e p e r s o n e n .

(2) D e m e t h e t o p m a k e n der a k t e n belaste personen zijn t e n a a n z i e n v a n de u i t o e f e n i n g dier t a a k „ o p e n b a a r a m b t e n a a r " .

A r t . 15. D e m e t de o p m a k i n g der a k t e n belaste personen r e i k e n , indien d a t v e r l a n g d w o r d t a a n ieder der p a r t i j e n een g e w a a r m e r k t afschrift d e r a k t e v a n de tusschen h a a r gesloten overeenkomst u i t . !)

§ 5. O v e r g a n g v a n I n l a n d s e n b e z i t r e c h t o p g r o n d o p n i e t - I n l a n d e r s .

A r t . 16. (1) T o t de b e s t a a n b a a r h e i d v a n overeenkomsten en a n d e r e r e c h t s h a n d e l i n g e n , welke v e r w e r v i n g of o v e r g a n g v a n h e t r e c h t op grond bedoeld in a r t . 1 t e n doel hebben, w o r d t vereischt, d a t de verkrijger is I n l a n d e r , I n l a n d s c h e familie of I n l a n d s c h e rechtseenheid v a n a n d e r e n a a r d .

(2) Hetzelfde g e l d t t e n a a n z i e n v a n overeenkomsten en a n d e r e r e c h t s -h a n d e l i n g e n , waarbij op grond als bedoeld i n a r t . 1 of d a a r o p s t a a n d e overjarige b e p l a n t i n g e n , voor schuld worden verbonden d a n wel waarbij zoodanige a a n p l a n t i n g e n worden v e r v r e e m d .

(3) D e b e p a l i n g v a n h e t vorig lid is n i e t v a n toepassing t e n a a n z i e n v a n de i n a r t i k e l 38 v a n h e t Koninklijk besluit v a n 6 J u l i 1908 ,no. 50 (Stbl. No. 542) bedoelde bij o r d o n n a n t i e aangewezen credietinstellingen.

A r t 17. (1) A a n n i e t - I n l a n d e r s , die k r a c h t e n s erfopvolging bij versterf een r e c h t verkrijgen als bedoeld bij h e t vorig a r t i k e l en a a n I n l a n d e r s , die zulk een r e c h t uitoefenende, den d a a r t o e vereischten s t a a t verliezen, wordt n a een termijn v a n twee j a r e n n a h e t openvallen d e r erfenis of n a h u n n e v e r a n d e r i n g v a n s t a a t t o e g e s t a a n , t e n einde of h u n r e c h t over t e d r a g e n a a n I n l a n d s c h e personen als bedoeld in h e t eerste lid v a n a r t .

*) (Stbl. 1916, no. 580) Aan de inlandsche ambtenaren of andere personen belast

""•t het uitreiken van deze afschriften, is daarvoor eene vergoeding verschuldigd van JO.25 voor-elke bladzijde houdende 20 regels, elke van 12 lettergrepen, m e t e e n minimum van één gulden.

Beschreven gedeelten van bladzijden en regels worden voor vol berekend.

Agrarische Aangelegenh. 20

Sum. Westkust. *

16 of, indien de bestaande bepalingen zich daartegen niet verzetten, op den grond van een Europeeschen rechtstitel aan te vragen bij den Gouver-neur-Generaal of de door dezen aangewezen autoriteit.

(2) De bij het vorig lid gestelde termijn van twee jaren kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur om gewichtige redenen-, naar bevind van zaken worden verlengd.

(3) Indien de toegestane termijn is verstreken zonder dat daarvan op de voorgeschreven wijze is gebruik gewaakt, vervalt het door den niet-lnlander op den grond verkregen of behouden recht.

Art. 18. (1) Aan niet-Inlanders, die bij de inwerkingtreding van dit Reglement in het bezit zijn van gronden, waarop bij de verkrijging het recht bedoeld in art. 1 was gevestigd en welke hun krachtens erfopvol-ging bij versterf zijn toegevallen, dan wel, indien zij vroeger den staat van Inlander hadden, hun in hunnen vorigen staat hebben toebehoord, wordt een termijn van twee jaren na bedoeld tijdstip van inwerking-treding toegestaan, ten einde met hun recht te handelen als aangegeven in het eerste lid van het vorig artikel.

(2) Aan niet-Inlanders, die bij.de inwerkingtreding van dit Reglement grond of overjarige aanplantingen gebruiken of doen gebruiken krach-tens eene overeenkomst of andere rechtshandeling als bedoeld in het tweede lid van art. 16, wordt een gelijke termijn toegestaan, binnen welken dat gebruik moet zijn geëindigd.

(3) Het bepaalde bij het tweede en het derde lid van het^vorig artikel is op de in dit artikel bedoelde niet-Inlanders van toepassing met dien verstande, dat ook het recht op overjarige aanplantingen verkregen, uiterlijk na verloop van den toegestanen termijn vervalt.

§ 6. V e r h u r i n g v a n g r o n d d o o r ' I n l a n d e r s a a n n i e t-I n l a n d e r s .

(1) De huur van grond als bedoeld in art. 1, kan door niet-Inlanders alleen worden verkregen ingevolge eene met inachtneming van de - be-palingen dezer ordonnantie tot stand gekomen huurovereenkomst.

(2) Van het bepaalde bij het vorig lid zijn uitgezonderd :

a. gronden aan de Overheid, of ten behoeve der uitvoering van open-bare werken van den Lande of van locale ressorten ten gebruike af-gestaan ;

b. woonerven, ter beoordeeling van het Hoofd van het plaatselijk be-stuur als zoodanig aan^te merken;

c. gronden, welke krachtens eene door het Hoofd van plaatselijk be-stuur op verzoek van beide partijen verleende machtiging, na afloop van den huurtermijn nog gedurende hoogstens drie maanden door den huurder in gebruik gehouden ;

d. gronden in gebruik te nemen voor de uitoefening der uit eene ver-gunning tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen of van eene concessie tot mijnontginning voortvloeiende rechten binnen of buiten het onderzoekings- of concessieterrein ;

e. kleine stukken grond tot oprichting van afdaken of andere opstallen, mits de oppervlakte niet grooter zij dan dertig vierkante meters en het gebruik den duur van twee maanden niet overschrijde.

Art. 20. (1) De grondhuurovereenkomsten, bedoeld in het eerste lid van het vorig artikel worden beheerscht door de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek voor Nedêrlandsch-Indië, voor zoover daarvan niet bij deze ordonnantie is afgeweken.

(2) Met betrekking tot deze overeenkomsten worden de partijen geacht woonplaats te hebben gekozen ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waarin- de verhuurde grond gelegen is.

Art. 21. (1) De grondhuurovereenkomsten zijn niet rechtsgeldig

voor-21 Agrarische Aangelegenh, Sum. Westkust.

dat van het bestaan daarvan gebleken is uit akten, verleden ten over-staan van daartoe door het Hoofd van Gewestelijk bestuur aangewezen ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur, ieder voor zoover de ver-huurde grond is gelegen binnen zijn ambtsgebied.

(2) Alvorens tot het verlijden der akte over te gaan, raadpleegt de ambtenaar het hoofd der nagari,, binnen welke de grond gelegen is of diens vervanger. Ten bewijze hiervan wordt de akte zoo mogelijk door dat hoofd medeonderteekend.'

(3) De met het opmaken der akten belaste personen zijn ten aanzien van de uitoefening dier taak „openbaar ambtenaar".

Art. 22. De met de opmaking der akten belaste ambtenaren reiken, indien dat verlangd wordt, aan ieder der partijen een gewaarmerkt af-schrift der akte van de tusschen haar gesloten overeenkomst uit.

Art. 23. (1) De ambtenaar te wiens overstaan de akte moet worden verleden, weigert zijne medewerking daartoe alleen, wanneer de over-eenkomst niet voldoet aan de voorschriften dezer ordonnantie of van andere wettelijke verordeningen.

(2) Ingeval de ambtenaar zijne medewerking weigert, kan de huurder mits binnen één maand na den datum dier beschikking, door tusschen-komst van dien ambtenaar in hooger beroep komen bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat in hoogste instantie beslist.

Art. 24. (1) De duur der grondhuurtermijnen is ten hoogste:

a. vijf achtereenvolgende jaren voor sawahgrond ; b. tien achtereenvolgende jaren voor drogen grond;

c. twintig achtereenvolgende jaren voor grond bestemd tot het aanleg-gen van vaste railbanen, weaanleg-gen of waterleidinaanleg-gen ;

met dien verstande, dat de gerechtigde tot tijdelijk gebruik van een bepaald deel van het grondbezit der familie, dien grond voor niet langer dan het tijdvak van zijn genot mag verhuren.

(2) Ingeval van twijfel of eenig stuk grond als sawah dan wel als droge grond moet worden aangemerkt, beslist het Hoofd van plaatselijk bestuur.

Art. 25. Bedingen omtrent wederinhuur of verlenging der huur na verloop van den huurtermijn zijn verboden.

Art. 26. De huurder draagt alle voorziene zoowel als onvoorziene toe-vallen, tenzij bij de huurovereenkomst uitdrukkelijk anders is bepaald.

Art. 27. De levering en de teruglevering van den grond worden onaf-hankelijk van eenige daartoe strekkende handeling van partijen, gerekend te geschieden op de dagen van ingang en van einde der huur.

Art. 28. (1) De vooruitbetaling op den huurschat mag over geen langer termijn geschieden dan van één jaar of één oogstjaar en tot geen hooger bedrag dan het evenredige deel voor elk jaar of 'elk oogstjaar.

Zij mag voorts niet plaats hebben voor den aanvang van de zesde maand voorafgaande aan den termijn, waarop zij betrekking heeft.

(2) Betalingen of verstrekkingen in strijd met het vorig lid zijn nietig.

Geene terugvordering daarvan is. toegelaten.

§ 7 . G e m e n g d e b e p a l i n g e n .

Art. 29. (1) Het Hoofd van Gewestelijk bestuur vaardigt de noodige voorschriften uit tot uitvoering van het bepaalde bij de voorgaande ar-' tikelen en stelt de modellen vast van de vergunningsbewijzen, de verkla-ringen, de processen-verbaal en de akten der overeenkomsten, bedoeld on-derscheidenlijk in de artt. 2, 7 en 11, 10, 14 en 21.

(2) - Voormeld Bestuurshoofd geeft voor zooveel noodig mede voorschrif-ten voor de aantcekening in registers van de handelingen, waarop de in het vorig lid bedoelde bescheiden betrekking hebben.

Agrarische Aangelegenh. 22 Lamp. distr.

Art. 30. Onder Inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen.

§ 8. S t r a f b e p a l i n g e n .

Art. 30. (1) Met eene geldboete van ten hoogst ƒ 100 dan wel, naar gelang van den landaard van den schuldige, met gevangenisstraf of ten-arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van ten hoogste drie maanden, kan worden gestraft :

A. de niet-Inlander, die in -strijd met het bepaalde bij de artikelen 16 (2), 18 (2), en 19 grond dan wel overjarige aanplantingen gebruikt of te zijnen behoeve doet gebruiken, tenzij hij, ingeval van huur van den grond, zijn recht ontleent aan eene oyereenkomst, gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit Reglement;

B. de Inlander, die onrechtmatig grond, welke deel uitmaakt van het landsdomein ontgint of te zijnen behoeve doBt ontginnen, gebruikt of te zijnen behoeve doet gebruiken, tenzij hij aantoont, dat op dien grond door derden rechten worden uitgeoefend.

(2) Bij het veroordeelend vonnis kan hetgeen zich op den onrechtmatig gebruikten grond bevindt, geheel of gedeeltelijk worden verbeurd ver-klaard, voorzoover de zaken den veroordeelde in eigendom toebehooren.

S l o t b e p a l i n g .

Art. 32. (1) Dit Reglement is alleen van toepassing op het gouverne-ment Sumatra's Westkust.

Het Hoofd van Gewestelijk bestuur is bevoegd om door hem aan te wijzen gedeelten van zijn gewest, waar in verband met de plaatselijke omstan-digheden, de toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 aan overwegende bezwaren onderhevig zou zijn, voorshands geheel of ten deele van die toepassing uit, te sluiten.