• No results found

de radioberichten, de krantenberichten, Krabbeel - zijn hoofdartikel, zijn

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 52-56)

van-week-tot-week-rubriek, de telefoon: de héerenstem in de telefoon, de dámesstem,

Anne-Cris, Savrij, een zekere Crijna Boetzaarde, zijn jongens... Hij kijkt achter-om,

kijkt voor zich uit. De nachtelijke doodschheid verontrust hem hevig - heel de wereld

- ook de Schillerstraat, ook zijn huis. En de angst wacht hem ook weer op, voor de

buitendeur van het huis, en gaat met hem mee, de trap op. Anne-Cris ligt al te bed.

Het is behaaglijk bij Anne-Cris. Er brandt een kleine lamp naast haar hoofdkussen.

Haar gezicht ziet er uit of het verguld is. Ze draagt een rood bedjasje met korte

mouwen en haar zwarte haar flonkert onder een netje van gouddraad. Nu heeft ze

ook weer een nieuw parfum, zoo'n zwoel parfum van Lanvin.

‘Zoo?’, zegt hij bij wijze van groet. Anne-Cris knijpt haar glanzende oogen klein.

En onder de blauw-zijden deken bewegen haar slanke lange beenen. ‘Wil je meer

licht?’ ‘Nee’, zijn oogen doen pijn, ze schrijnen. Hij is heel rustig. Hij vouwt zijn

kleeren op, trekt zijn pyama aan, poetst zijn tanden. Angst kijkt hem ook aan in de

spiegel. Hij slaat zijn oogen neer. In deze slaapkamer is hij ook erg alleen. Zonder

nog iets te zeggen, strekt hij zich uit in zijn bed. ‘Wel te rusten.’ Hij moet zijn oogen

afwenden, zijn gezicht... En Anne-Cris is al bij hem. Ze gooit zich over hem heen.

Ze neemt hem op in haar warmte, in haar verlangen. ‘Ben je koud? Een vervelende

avond gehad?, wil ik lief voor je zijn? Of ben je te moe?, niet moe?’ Ze kust hem.

Haar mond zuigt zich vast aan de zijne. Ze heeft een wijn-adem. ‘Wat voor obscuur

boek heeft ze toch gelezen? Ze is

opgewonden. Met wie heeft ze wijn gedronken?’ Taco bezeert zich al erger aan zijn

gedachten. ‘Drinkt ze niet altijd wijn vooraf als ze - lief wil zijn met mij?, het is

immers een schuldbekentenis dat ze lief wil zijn, het beteekent: ik voel me bezwaard.’

Hij kreunt achter zijn opeen gebeten tanden. ‘Ik haat je - je bent de liefste vrouw die

ik ken.’ Hij omarmt haar hevig en ze verzet zich tegen zijn opzettelijke kracht, maar

hij is de sterkste. Haar oogen worden hard, maar ze lacht. Nu is het zijn beurt.

[III]

IS het leven niet goed? Het leven is heerlijk, als men er al het mooie maar van ziet.

Taco ademt diep. ‘Denk zoo min mogelijk.’ Er hangt nog rijp aan de boomen en de

takken lijken van zilver. Er waaien ook nog zilveren herfstdraden door de lucht. Het

licht van deze November-morgen is ongelooflijk uitbundig, het wil de menschen

verwarmen - tot in hun hart, het hecht fijne lichtstralen aan de voorhoofden van de

menschen, het maakt hun oogen helder, ze glimlachen. ‘En vannacht...’, Taco probeert

dat weg te fronsen. ‘Een droom, jongen, een lamme droom - pst.’

Vandaag is er markt op het Oelerplein. De schragen worden al neergezet, de lappen

zeildoek liggen er al. Er staat een handkar met bloeiende begonia's, dat lijken nu

plantjes van bloedkoraal en jade. Een koopvrouw zet een rij erica's op de bovenste

traptree van de waterpomp. En Lizelotje Buun veegt met een takken-bezem haar

straatje aan. Mooi is die oue Lizelotje met haar groote takken-bezem. De huizen

achter haar, de huizen om haar heen, glinsteren tot in hun nokken. En de ingang van

het Reiferpark is volstrekt niet kaal. De boomkruinen staan goud-bruin in de blauwe

lucht. De paden zijn rood en oranje. Het meertje achter de groene berm is zoo

verblindend-wit als een handspiegel die in de zonneschijn ligt. En het portlandhuis

op het Staalborchplein heeft een bedeesd voorkomen. ‘Ja - vijf borrels of zes, hoeveel

waren het...?, en dan vlug achter elkaar.’ Taco kijkt naar de arbeiders van Onema's

betonfabrieken, de meisjes van Kiene's wasscherij, de menschen van de tabakskerverij,

de linnenweverij - de klerkjes - de beambten... ‘Ieder, die gister nog

werkt heeft ziet er nu uitgerust uit. En de anderen?, de leegloopers?, och, nou ja,

trouwens die zijn er haast nog niet. Wat moeten ze ook zoo vroeg?’ Hij stapt luchtig.

Hij stapt overdreven-luchtig, zijn armen slingeren, als hij een hoed op had zou hij

hem een tikje achterover schuiven. De ochtendwind vloeit als koud water over hem

heen. En hij wil glimlachen, wil per se glimlachen. Hij kan zich plotseling weer

voorstellen, hoe hij als jongen van zestien-zeventien naar de H.B.S. ging, zijn tasch

onder de arm, een liedje in zijn gedachten, een appel in zijn zak. ‘Wat voor vak

hebben we het eerst? Physische aardrijkskunde.’ Hij praat met Bertje Tim. Lange

vlechten heeft dat kind met paarse strikken van onder. Ze hebben het over hun

repetities, de lessen, mijnheer Kreiger, mijnheer Van Weelie... Er tusschen door

denkt de veertigjarige Taco Solwerda: ‘Een jongetje van een vorige generatie!’ Hij

had - en hij heeft nog altijd - een groote vereering voor zijn leeraren. Mijnheer Kreiger

is zoo eerlijk. Mijnheer Van Weelie geeft zoo prachtig les. ‘Je ziet van lieverlee wat

een fijn wonderwerk een gedicht is, een stuk proza.’ Taco snuift - hij ruikt de Lente

van toen. Dié was pittiger. Hij ziet de zilver-nevel die over huizen en torens hangt,

een poezelig meisje met een mand vol bloedroode tulpen in een vochtig

ochtend-straatje... ‘Er was toen heel wat meer smaak - aan het leven, dan nu. Er zat

zooveel meer achter de lange blik van een meisje...’ Hij ziet zich weer als jong

redacteurtje op dat scharminkelige Bureautje van ‘Ons Noorden’ te Motz. Bertje Tim

was daar ook - zoo'n manusje van alles. Ze dweepten samen. Ze lazen samen een

gedicht

van Kloos in de Nieuwe Gids. Ze deelden samen hun boterhammen als er overwerk

was. ‘Jij mijne - met hàm?’ Hij rookte zwierig zijn goedkoope sigaretten. Hij deed

een schoone boord om, als hij in zijn functie van redacteur naar de een of andere

lezing ging... Even is dat alles vlak bij hem - een korte glinstering, iets van

verwondering, iets van spijt... Dan is hij zichzelf weer, een man die niet te veel denken

wil. In de stille Van Rietstraat, met de dubbele boomenrijen en de enkele

gedistingeerde ietwat teruggetrokken modehuizen, ziet hij in de opgesmukte

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 52-56)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN