• No results found

Ineens ziet hij Wedzieg ook, die loopt aan dezelfde straatkant als hij, en groet zoo aardig, zijn ronde kop glimt, hij maakt een beweging of hij Taco staande wil houden,

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 152-155)

maar Taco stapt vlug door, stapt afwerend-vlug. ‘Die vent bewerkt Anne-Cris

natuurlijk ook.’ Hij kijkt om zich heen, en de gedachte aan Wedzieg valt weer weg.

Er trekt iets van troost door zijn wrevelige onrust heen. Er is toch altijd wat goeds

in de winterschemer, alles is als van schaduw en rook en glans, alles neemt al de

heimelijkheid van de avond aan: een machtige oude kastanjeboom, een zacht-verlichte

pleinhoek, een groen klepdeurtje in de hooge lichtboog van een muurlantaarn,

menschen die af en aan loopen, kleine straten grijs en droomerig, bonte winkeltjes

met knotten wol, met suiker-stokken en kastanjes, met brood en bruine koeken, en

als kristallen kralen aan een donkere draad:

het ijle geflits van een lange rij spitse lantaarnlichten. Taco kijkt opzettelijk naar

alles, kijkt om zijn gedachten van zijn onrust af te houden... Er is wat sussends in de

schemer, er is wat kalmeerends in de avondwind. Hij loopt bedaarder, hij wordt weer

wat rustiger. De dingen die Annette zei, vervagen ook al. ‘Jij kent mevrouw

Boetzaarde oppervlakkig?, juist, h'm... Ik denk wel dat er mannen te Rijckevorsel

wonen, die een beetje onrustig worden.’ Nee, dat vervaagt, dat trekt weg voor een

oogenblik - voor een oogenblik is het of hij aan de buitenkant van zijn onrust staat.

En dan wordt hij ook weer absent en droomerig. ‘Als ze nou toch 's gewoon was,

straks als ik thuiskom?’ En hij herinnert zich een andere winterschemer, toen hij iets

dergelijks gedacht moet hebben, toen hij druiven kocht bij Reimering... ‘O ja, dit

herhaalt zich ook.’ En dat de stad kleiner wordt: elke straat korter, elke omweg

nietiger als hij naar huis gaat - ook dat is oud. Hij slikt nerveus. ‘Het eten - thuis.’

Tusschen twee lange stilten in, hoort hij zichzelf zeggen: ‘Geef mij het brood 's,

Anne-Cris.’

Hij blijft toch ook nog op zijn kop thee wachten na de maaltijd. Hij treuzelt erg.

Hij kijkt het avondblad door zonder er veel van in zich op te nemen. Al bij de

linzensoep, toen hij pas aan tafel zat, heeft hij gedacht: ‘Waarom zèg je me dàt nou

niet van je Oxford-bevlieging? Het laat je toch Sibérisch koud wat ik er van vind?

En je zou me er ook nog op een argelooze manier mee kunnen tempteeren - of is de

temptatie zóo fijner?’ Toen hij zijn peer schilde aan het dessert, dacht hij dat nog...

En wat ging er in haar om, al die tijd?

Ze zag er zoo vredig uit... Wee - wee, als een vrouw als zíj er zoo vredig uitziet! Was

er niet een gevaarlijke glans in haar oogen? En hij denkt nu ook weer: ‘Je kan niet

zeggen dat Oxford in háar doen en laten eenige verandering brengt - of moet dat nog

beginnen?’ Tersluiks kijkt hij om zich heen. Wacht hij alleen op zijn thee?, of wacht

hij op wat anders? Hij zit daar als een jongen die graag opblijven wil en die toch naar

bed moet. Hij legt de courant neer en omvat zacht met wijd gespreide handen de

zijleuningen van zijn crapaud. Hij buigt zich wat voorover en tuurt in het groote

gloeiende wintervuur achter de mica haarddeur. Graag zou hij thuis willen blijven.

Maar dat gaat niet. Er is iets in de sfeer van dit huis, dat zich van hem afwendt, dat

zich terugtrekt en hem alleen laat... ‘Moet ik dan absoluut weg?’, denkt hij, ‘móet

ik...?’ Schreden naderen: Catrientje Helmieg, het dienstmeisje, een kind met een

bleek dik gezichtje en een gedrongen figuurtje. Ze zet een kop thee voor hem neer.

Haar stijfwit schort ritselt. Onaangenaam-stil verwijdert zij zich... Nu, hij heeft zijn

thee dan toch?, wat wil hij nog meer? Hij luistert naar Anne-Cris. Anne-Cris is in de

zijkamer bij de jongens. Ze helpt Thieu bij zijn sommen. ‘Ze helpt Thieu’, vermoedt

Taco, ‘om niet hier te zijn.’ En Us voert daar ook het een of ander uit. ‘Het zou te

huiselijk zijn’, neemt Taco aan, ‘als Us hier om mij heen scharrelde.’ Nu zijn ze alle

drie daar. En hij moet maar liever niet bij hen gaan staan. Hij kan dat ook niet goed.

Er is iets in de stemming hier in huis, dat houdt hem daar van af. Hij kan alleen maar

even hier blijven, vóor hij weggaat. Hij kan alleen maar even de krant

inkijken, vóor hij weggaat, en nog gauw zijn kop thee uitdrinken, liefst zoo gauw

mogelijk... Nee, hij kan niet thuis blijven, híj niet. ‘Ik word wèggedreven...’ Hij fronst

tegen die gedachte, er zit wat abnormaals in. Hij richt zijn aandacht op iets anders.

‘Anne-Cris, komt die nu ook bij Crijna?, zoekt ze nu Crijna's vriendschap - met een

vooropgezet doel? Het zou dus kunnen gebeuren dat ik haar daar aantref? Nou, maar

- ik ga er niet meer heen. Waarom vraagt Anne-Cris me nou niet of ik wat in de

courant wil zetten over Oxford? Ik wil het immers wel! Ik kan het toch niet doen,

als zij er niet naar vraagt?, wáarom vráagt ze het dan niet?, ze kijkt al weer of er niets

bizonders gebeurd is, ze zegt al weer zoo'n enkel woordje tegen me...’ Hij tuurt om

zich heen. Het afgewende in de sfeer hier, kan zich toch ook met een booze aandrang

tegen hem keeren, dan is er een ongeduldig verbeiden, een driftig aandringen, een

dwàng. Dan is het of hij aangestooten wordt, of hij op moet staan, of hij de deur moet

openen - en weggaan. ‘Anne-Cris' fel geconcentreerde wil?’, denkt hij. En hij probeert

nog aan wat anders te denken, maar dat kan hij niet meer. De stilte in dit huis wacht

weer op zijn heengaan. Elk geluid is bedwongen en kort-af. Er wordt naar hem

geluisterd over een opmerking heen, achter een lach langs, boven een gerinkel uit.

Daar is dat verbeiden weer... Schreden die stil blijven staan, een luister-frons in een

voorhoofd. Het lijkt ook weer iets denkbeeldigs. Taco moet toch overeind komen en

op de deur toeloopen. Hij gaat dan maar, hij laat zijn thee dan maar half uitgedronken

staan.

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 152-155)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN