• No results found

godsdienst-philosophie aan Oriel College te

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 98-102)

Oxford, Wedzieg heeft er een papieren handje bijgezet: Zeer actueel. De

etalage-lampen branden al. Vlak voor het glas ligt een opengeslagen ‘Grensted’.

Taco tuurt naar de inhoudsopgave - restitutie: terug betalen en goedmaken - leiding

- deelen bij schuld bekennen en getuigen... ‘Verroest’, mompelt hij venijnig. In zijn

verbeelding ziet hij Wedzieg bij Crijna zitten. Crijna praat met neergeslagen oogen,

ze wischt telkens een paar tranen weg, ze kleurt, ze drukt haar kin op haar borst. En

Wedzieg legt liefdevol zijn handen om haar schouders... Taco vloekt in stilte. ‘En

dàt’, vit hij fel in zijn angst, ‘heet dan schuldbekennen en getuigen.’ Plotseling hoort

hij achter de winkeldeur een stem, hij komt dichterbij, tuurt door een onbedekte reep

glas de winkel in, en overziet in een oogwenk de heele situatie daar. Wedzieg heeft

een Oehler in zijn eene hand en een Grensted in zijn andere hand, en Cato Meertens

staat vlak bij hem en hij houdt Cato Meertens nu 's het eene boekje voor en dan weer

het andere, en hij praat geduldig-betoogend, maar met een halsstarrige aandrang in

zijn ronde boerenkop. En Cato luistert verlegengeboeid. ‘O God’, valt Taco nijdig

uit in zichzelf, ‘al weer een brug.’ Zijn eerste aandrift is om ook die winkel binnen

te gaan, om zich ook in dat gesprek te mengen. Maar hij bedenkt zich weer gauw.

‘Wat schiet je er mee op? En je brengt die Wedzieg maar op een nieuw idee: morgen

gaat hij naar Anne-Cris toe.’ Een oogenblik staat hij daar dan nog of hij vastgegrepen

wordt. ‘Het is - ondenkbaar, maar als Anne-Cris nou ook 's mee gaat doen aan deze

Oxford-mode...?, en óok wil getuigen...?’ Hij merkt nauwelijks dat hij doorloopt.

‘Man, het gevaar bedreigt je aan alle kanten. Idioot is dat alles, precies of er een soort

van vischnet over de stad gegooid is en de eene mensch-visch na de andere spartelt

in de mazen. Hoe moet dàt nou gaan...?’

Hij slentert ook weer over het Oelerplein. En daar ruikt het nog altijd naar dennetjes

en winterappelen en aarde en vocht en frischheid. En nu komt er opnieuw een gedachte

aan een boomgaard te Motz in hem op. ‘Ja’, denkt hij zonder overgang, ‘en ik zou

immers 's naar Moeder toe?’ Maar dan heeft hij opeens een oud gezicht vol groeven.

‘En wat dan nog?, bij Moeder? We praten immers toch nooit met elkaar! We kletsen

maar wat over dingen die er niet op aan komen. We zeggen: koud hè? En ben je te

voet? En blijf je eten?, want dàt moet de huishoudster weten... Nee, ik zal wat fruit

sturen. Ik zal schrijven dat ik het nu erg druk heb, maar dat ik na Nieuwjaar wel 's

aankom.’ Hij laat dat vrij gemakkelijk los. En hij denkt: ‘Anne-Cris - Savrij...’ En

dan loopt hij waar de avond het donkerst is.

- De dingen kunnen toch altijd weer een ander aanzien krijgen. De Prinsenstraat

koud en winderig? Welnee! Wat was er toch altijd voor akeligs met het politiebureau?

Taco grinnikt haast. ‘Tjá... Jíj kijkt váak door een zwarte bril...!’ Hij fluit ook een

beetje. Jozefien Velting zet een pot met kamillebloempjes bij hem neer: licht-groene

kruidig-geurende blaadjes, naïeve madelief-achtige bloempjes. Hij kijkt op. ‘Zijn

die er nog?’ Hij ontmoet haar blik. Iets lichts blijft hem bij... Vlug schiet hij met zijn

werk op, vandaag. ‘Moe?, nee heelemaal niet...’ Opnieuw kijkt hij de

Prinsenstraat in, een prettig stil straatje is dat toch! Als een dunne laag bladgoud ligt

de zon over de geveltoppen. Naast de grijze zijmuur van het Kadaster staat een

appelboompje, kaal maar met een massa geestige takkrulletjes. Mooi is die inkijk op

het Koningin-Sophia-plein: flikkerende glas-in-lood ruitjes, een bordesje, een

lindeboom, roode muren...

Taco gaat neuriënd naar huis, een pluimpje kamille in het knoopsgat van zijn jas.

Zién de menschen er nu wel zóo èrg bedrukt uit? Nee, volstrekt niet, ze glimlachen,

de menschen, ze staan zich te schurken in de zon, ze loopen met lange lichte stappen.

Glimlachend zit Taco aan tafel. Er is zooveel licht, er zijn zooveel bloemen. En de

hooge eikenhouten lambrizeering geeft wat vertrouwelijks aan dit vertrek, iets van

intieme huiselijkheid. Deze kamer heeft - sfeer. Vergenoegd let Taco op alles: de

aardige lelie-motiefjes in het tafellaken, de opaalkleurige schaal met de roode appelen,

de zonneplekken op de vensterbank, de vriendelijke blik van Anne-Cris, de

kameraadschappelijke toon waarop Thieu tegen hem praat, de harde kinderlijke lach

van Us... Ze eten. Er wachten al musschen op de vensterbank. Ze luisteren zoo nu

en dan naar het radio-concert: ‘Wo find' ich deines Vaters Haus? Heimweh... Abschied

hat der Tag genommen...’ Er lacht toch ook iets in die jonge krachtige stemmen van

het zangkwartet, er lacht zelfs iets in het glanzen van een schotel, in het slaan van

de klok. Taco kijkt nog 's rond. ‘Alles is als altijd! En toch is er een prettige

stemming...’ Het meest let hij op Anne-Cris. Anne-Cris draagt een water-blauwe

jurk en een kinderlijk

snoer, een snoer van dikke blauwe kralen, er ligt ook een blauwe glans in haar zwarte

In document Alie Smeding, Bruggenbouwers · dbnl (pagina 98-102)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN