• No results found

Principearrest Krombach: de Krombach test & de invullingsbevoegdheid

Afdeling 2. De erkenning en tenuitvoerlegging: economisch en procedureel

2. Arresten Hof van Justitie

2.2. Principearrest Krombach: de Krombach test & de invullingsbevoegdheid

62. In het arrest Krombach198 werd een tweede stap gezet in de verdere ontwikkeling en uitwerking van de open norm. Het geschil vatte aan na het overlijden van de 14-jarige dochter van dhr. Bamberski in Duitsland waarvoor hij tegen dhr. Krombach klacht indiende. Dit zorgde ervoor dat er een gerechtelijk vooronderzoek werd gestart in Frankrijk, dat eindigde met een beschikking voor de Cour d’Assises van Parijs met de vader als burgerlijke partij.199 Tijdens die terechtstelling verscheen dhr. Krombach niet, ondanks dat zijn persoonlijke verschijning was bevolen. Er was dus sprake van een verstekprocedure volgens de regels van het Franse procesrecht waarbij er geen advocaten mogen optreden voor de versteklatende verdachte; de rechter veroordeelde hem tot een gevangenisstraf zonder zijn advocaten te horen. Enkele dagen later werd hij in de civielrechtelijke procedure opnieuw bij verstek veroordeeld.200 Dit laatste Franse vonnis werd in Duitsland uitvoerbaar verklaard op verzoek van dhr. Bamberiski maar Krombach ging daartegen in hoger beroep en zelfs in cassatie bij het Bundesgerichtshof. Naar zijn mening had hij zich niet doeltreffend kunnen verdedigen tegen zijn Franse veroordeling.

63. Naar aanleiding van een aantal onduidelijkheden stelde het Bundesgerichtshof drie prejudiciële aan het HvJ over de uitlegging van de openbare orde als weigeringsgrond. Het rechtscollege formuleerde een uitgebreid antwoord op twee hier besproken vragen. Ten eerste stelde de verwijzende rechter201 dat de rechter van de staat van herkomst202 de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Brussel had geschonden en zich verkeerdelijk bevoegd had verklaard.203 De rechter vroeg of dit een erkennings- of

196 In het arrest Hoffmann werd de verweerder veroordeeld zonder in kennisstelling van de procedure die daarenboven

verliep met een niet-gemachtigde advocaat. Het HvJ achtte hem in de volstrekte onmogelijkheid om zich te verdedigen waardoor hij beschouwd werd als een verweerder tegen wie verstek was verleend ondanks dat het een procedure op tegenspraak was (zie punt 15-18 arrest Hendrikman). Daarom werd beroep op art. 27, lid 2 Verdrag van Brussel toegelaten en niet het beroep op de openbare orde bepaling (HvJ 4 februari 1988, nr. C-145/86, ECLI:EU:C:1988:61, ‘Hoffmann’; HvJ 10 oktober 1996, nr. C-78/95, ECLI:EU:C/1996:380, ‘Hendrikman’).

197 Hoffmann, punt 27.

198 HvJ 28 maart 2000, nr. C-7/98, ECLI:EU:C:2000:164, ‘Krombach’. 199 Bevoegdheid gebaseerd op de Franse nationaliteit van de dochter. 200 Krombach, punt 12-16

201 In casu de Duitse rechter. 202 In casu de Franse rechter.

203 Op basis van de nationaliteit van het slachtoffer van een strafbaar feit terwijl de verweerder woonplaats had op het

tenuitvoerleggingsweigering kon verantwoorden op basis van de openbare orde.204Het HvJ beantwoorde deze vraag negatief steunend op de exhaustieve lijst met toetsingsgronden, waarvan geen enkele voldeed aan de beschreven situatie (art. 28 Verdrag van Brussel).205 Ook een beroep op de openbare orde bepaling had geen kans op slagen aangezien het verdrag dat beroep uitdrukkelijk uitsluit.206

Ten tweede vroeg de rechter of ze bij de openbare orde rekening kon houden met het gegeven dat de veroordeelde het recht werd ontzegd zich te laten verdedigen; een procedurele kwestie pur sang.207 Hierop kwam er wél een positief antwoord. Eerst verklaarde het HvJ dat een beroep op de openbare orde enkel kon slagen als de erkenning of tenuitvoerlegging “op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt”.208 Het HvJ ging vervolgens in op het verbod van onderzoek naar de juistheid van een buitenlandse beslissing.209 Krachtens dit beginsel is het verboden om de erkenning te weigeren op de enkele grond dat “de […] toegepaste rechtsregel afwijkt van die welke de rechter […] zou hebben toegepast indien het geschil bij hem aanhangig was gemaakt.”210 De verbodsbepaling zorgt er eveneens voor dat het niet is toegelaten om de juistheid te controleren van de beoordeling rechtens en feitelijk van een buitenlandse beslissing.211 Er is slechts geen overtreding van het verbod als er sprake is van een “inbreuk [die bestaat uit een] kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht.”212 Het recht om zich te laten verdedigen, een essentieel onderdeel van het recht op een eerlijk proces, is één van die fundamentele rechten die voortvloeit uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten.213 Met verwijzing naar rechtspraak van het EHRM214 en naar voorgaande (eigen) rechtspraak besliste het HvJ dat de eerbiediging van de rechten van verdediging zelfs te beschouwen is als een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht.215 Het beroep op de openbare orde clausule is daardoor enkel toelaatbaar in het uitzonderlijke geval dat de “wettelijke regeling van de

204 Krombach, punt 17 juncto punt 29.

205 Krombach, punt 31 juncto Hoffmann, punt 27. 206 Art. 28, lid 3 Verdrag van Brussel.

207 Krombach, punt 17 juncto punt 35. 208 Ibid., punt 37.

209 Ibid., punt 36 verwijst naar art. 29 juncto art. 34, derde lid Verdrag van Brussel (huidig art. 52 Brussel Ibis). 210 Krombach, punt 36.

211 Ibid.

212 Ibid., punt 37. 213 Ibid., punt 38.

214 Rechtspraak van het EHRM op strafrechtelijk gebied waarin dat rechtscollege bevestigde dat elke verdachte het recht

heeft om verdedigd te worden door een advocaat omdat dit één van de fundamentele kenmerken is van een eerlijk proces; dergelijk recht kan een verdachte niet verliezen op de enkele grond dat hij niet ter terechtzitting verschijnt (zie o.a. EHRM 23 november 1993, nr. 277-A, Poitrimol/Frankrijk).

215 Krombach, punt 42. Door de bewoording van art. II van het Protocol van het verdrag twijfelde het HvJ over de al

dan niet toepasbaarheid van deze fundamentele beginselen op een strafzaak wegens opzettelijke strafbare feiten. Door te verwijzen naar voorgaande arresten werd deze twijfel teniet gedaan (Zie HvJ 29 juni 1994, nr. C-135/92, ECLI:EU:C:1994:267, punt 39).

staat van herkomst en [de] in het Executieverdrag zelf neergelegde waarborgen niet hebben volstaan om de verweerder te beschermen tegen een kennelijke schending van zijn recht om zich voor de rechter van de staat van herkomst te verdedigen”.216

64. Het arrest heeft in eerste instantie geen sterke link met de economische openbare orde. Toch is de toegevoegde waarde van het arrest onbetwistbaar doordat het te beschouwen is als de hoeksteen van het openbare orde systeem voor het erkennings- en tenuitvoerleggingsregime, een waar principearrest. Illustratief daarvoor is het feit dat de hierop volgende arresten allemaal verwijzen naar de in dit arrest gemaakte verhelderingen. Uiteraard doet dit geen afbreuk aan het procedurele karakter van de zaak en het feit dat de meeste verduidelijkingen daarop betrekking hebben.

Het HvJ geeft aldus vorm aan de basisregel die omschrijft wanneer het beroep op de openbare orde is toegelaten (hierna: ‘de Krombach test’). Dit is enkel het geval als de erkenning of tenuitvoerlegging “op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt.”217 Het gaat daarbij om het resultaat van de erkenning of tenuitvoerlegging dat kennelijk in strijd moet zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; de loutere strijdigheid van de juridische redenering, de beslissing zelf of de rechtsregel op zich rechtvaardigen het beroep niet.218 Daarbij moet een rechter rekening houden met de additionele regel van het verbod op onderzoek van de juistheid (verbod van révision au fond).219 Een rechter mag bijgevolg de juistheid niet nagaan van de beoordeling rechtens en feitelijk. Ook zorgt het verbod ervoor dat het niet mogelijk is om een weigeringsbeslissing te baseren op het enkele feit dat de aangezochte rechter een andere rechtsregel had toegepast. De combinatie van de twee voorgaande hoofdregels heeft tot gevolg dat een weigering enkel mogelijk is indien “er sprake is van een kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht.”220

De Krombach test:

“indien de erkenning of tenuitvoerlegging […] op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. Opdat het verbod van onderzoek van de juistheid […] in acht wordt

genomen, zou de inbreuk moeten bestaan in kennelijke schending van een rechtsregel die in de

216 Krombach, punt 44-45. 217 Ibid., punt 37.

218 S. FRANCQ, “article 45” in U. MAGNUS en P. MANKOWSKI (eds.), European Commentaries on Private

International Law – Brussels Ibis Regulation – Commentary, München, Sellier European Law Publishers, 2016, 884-

885, randnrs. 23-24.

219 Krombach, punt 36. Refereert naar art. 29 juncto art. 34, derde lid Verdrag van Brussel. Huidig art. 52 Brussel Ibis. 220 Krombach, punt 37.

rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht.”221

Met betrekking tot de invulling van de openbare orde zijn er eveneens aanzienlijke verduidelijkingen gemaakt. Daarbij is de belangrijkste regel die van de ‘invullingsbevoegdheid nationale staat-HvJ’. De verdragsstaten zijn immers zelf bevoegd om de inhoud van hun openbare orde te bepalen, overeenkomstig de eigen nationale opvattingen; wat evident kan lijken in het licht van de bewoording van de bepaling die uitdrukkelijk verwijst naar de openbare orde van de aangezochte staat.222 Belangrijker is de vaststelling dat het HvJ deze invullingsbevoegdheid niet heeft. Zij heeft namelijk een loutere uitleggingsbevoegdheid van het verdrag en houdt daarom toezicht op de grenzen waarbinnen een rechter beroep kan doen op de openbare orde.223

De Krombach-test maakt het duidelijk dat we bij de zoektocht naar de invulling van de openbare orde zoeken naar de fundamentele beginselen van een lidstaat. Steunend op de invullingsbevoegdheid nationale staat-HvJ zou men – verkeerdelijk – kunnen besluiten dat het HvJ deze fundamentele beginselen niet kan bepalen. Dit staat in schril contrast met de werkelijkheid. Het HvJ duidt immers onmiddellijk één van die fundamentele rechten aan: het recht om zich te laten verdedigen.224 Het is te beschouwen als een uiterst belangrijk onderdeel van een eerlijk proces en is één van de fundamentele rechten die voortvloeit uit de grondwettelijke tradities die de lidstaten gemeen hebben.225 De fundamentele rechten behoren volgens het HvJ tot de algemene rechtsbeginselen waarvan zij de eerbiediging verzekert.226 Zij worden bepaald aan de hand van de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, alsook door aanwijzingen uit de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens.227 Daarbij is het recht op een eerlijk proces een voorbeeld van een “uit die fundamentele rechten [afgeleid] […] [algemeen] beginsel van gemeenschapsrecht” dat reeds in haar rechtspraak is erkend, het modelvoorbeeld van een regel van procedurele openbare orde.228 Door een verband te leggen tussen de nationale openbare orde en de fundamentele rechten die op internationaal vlak door het EVRM worden beschermd geeft het HvJ een rechtstreekse invulling aan de rechten die een beroep op de openbare orde verantwoorden. Een weigeringsbeslissing is dus in overeenstemming met artikel 27, lid 1 Verdrag van Brussel, indien er in de lidstaat van herkomst een

221 Ibid., punt 37. 222 Ibid., punt 22-23. 223 Ibid., punt 23. 224 Ibid., punt 38. 225 Ibid., punt 38.

226 Zie o.a. Ger.EU 22 oktober 1997, nr. T-213/95 en T-18/96, ECLI:EU:T:1997:157, punt 53; Adv. Hof van 28 maart

1996, 2/94, ECLI:EU:C:1996:140, punt 33.

227 Krombach, punt 25-26 zie o.a. HvJ 15 mei 1986, nr. 222/84, ECLI:EU:1986:206, punt 18.

228 Krombach, punt 26 en HvJ 17 december 1998, nr. C-185/95 P., ECLI:EU:C:1998:608, punt 20-21. Nu vastgelegd in

kennelijke schending is van de in het EVRM verankerde fundamentele rechten.229 Het HvJ kan daarnaast ook een effect hebben op de invulling doordat ze de buitengrenzen bepaalt van de openbare orde.230 Men zou kunnen stellen dat hier een eerste stap is gezet richting een gemeenschappelijke openbare orde, i.e. een Europese openbare orde (te onderscheiden van openbare orde van de Gemeenschap231).232

In de argumentatie bevestigt het HvJ tevens de fundamentele doelstelling van het Verdrag: het vereenvoudigen van het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen, middels de invoering van een ongecompliceerde en snelle exequaturprocedure.233 Doordat artikel 27 Verdrag van Brussel daarop een belemmering vormt wordt ze strikt uitgelegd en voorbehouden voor uitzonderlijke situaties.234 Daarnaast verduidelijkt de prejudiciële uitspraak dat het niet-naleven van de bevoegdheidsregels door de rechter van de staat van herkomst geen weigeringsbeslissing kan verantwoorden; sterker nog, de aangezochte rechter mag deze bevoegdheid slechts in een aantal uitzonderlijke gevallen toetsen (art. 28, lid 1 Verdrag van Brussel).235 Ten slotte kan de zaak vergeleken worden met het arrest Hoffmann waar er evenzeer sprake was van een verstekprocedure.236 Daar bevestigde het HvJ dat er een uitdrukkelijke weigeringsgrond bestaat voor zaken op verstek zonder tijdige betekening.237 De zaak Krombach demonstreert dat inbreuken op het recht van verdediging voorkomen, ondanks correcte betekening.238 In dergelijke situaties is een toevlucht bij de algemene openbare orde bepaling de enige valabele oplossing.239