• No results found

Gelijkstelling gemeenschapsrecht en nationaal recht (arrest Renault)

Afdeling 2. De erkenning en tenuitvoerlegging: economisch en procedureel

2. Arresten Hof van Justitie

2.3. Gelijkstelling gemeenschapsrecht en nationaal recht (arrest Renault)

65. Het arrest Renault is het eerste arrest waar er melding wordt gemaakt van de economische openbare orde.240 Alhier was er een rechtsgeding tussen enerzijds de Franse onderneming Régie

229 Later bevestigd zie: Concl. Adv. Gen. J. KOKOTT, bij HvJ 28 april 2009, C-420/07, ECLI:EU:C:2008:749, punt

107.

230 B. HESS en T. PFEIFFER, Interpretation of the Public Policy Exception as referred to in EU instruments of Private

International and Procedural Law, https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2011/453189/IPOL-

JURI_ET(2011)453189_EN.pdf, 2011, 37.

231 Zie infra randnr. 89 ev.

232 A. LOPEZ-TARRUELLA, “The Public Policy Clause in the System of Recognition and Enforcement of the Brussels

Convention”, The European Legal Forum 2000, http://www.simons-law.com/library/pdf/e/22.pdf, 127; J. K. ŠKERL, “European public policy (with an emphasis on exequatur proceedings)”, Journal of Private International law 2011, vol. 7 afl. 3, 489-490.

233 Krombach, punt 19 juncto HvJ 2 juni 1994, nr. C-414/92, ECLI:EU:C:1994:221, ‘Solo Kleinmotoren’, punt 20. 234 Krombach, punt 21 (Zie ook: Hoffmann, punt 21 met verwijzing naar het Rapport Jenard).

235 Krombach, punt 33. 236 Supra randnr. 59 ev.

237 Art. 27, lid 2 Verdrag van Brussel; art. 34, lid 2 Brussel I en art. 45, lid 1, b) Brussel Ibis.

238 Cfr. specifieke weigeringsgrond uit art. 28, lid 2 Verdrag van Brussel indien er geen correcte betekening is. 239LOPEZ-TARUELLA gaat niet akkoord met deze oplossing en stelt dat, net zoals in de zaak Hendrikmann, art. 27, lid 2

Verdrag van Brussel breed moest geïnterpreteerd worden. Aangezien het HvJ in de hier opvolgende zaken nog gebruik maakt van de openbare orde bepaling lijkt deze oplossing niet aan de orde (A. LOPEZ-TARRUELLA, “The Public Policy Clause in the System of Recognition and Enforcement of the Brussels Convention”, The European Legal Forum 2000, http://www.simons-law.com/library/pdf/e/22.pdf, 127-128).

Nationale des Usines Renault SA, en anderzijds Maxicar, gevestigd te Italië, alsook Formento, de bestuurder van Maxicar wonende te Italië. De zaak die aanleiding gaf tot verwijzing naar het HvJ betrof de tenuitvoerlegging van een Frans arrest waarin Maxicar en Formento veroordeeld werden tot betaling van een schadevergoeding wegens namaak en verhandeling van carrosserieaandelen van het merk Renault.241 In Italië werd deze uitvoerbaarverklaring afgewezen zodat de autoproducent in beroep moest gaan. Aldaar argumenteerden de verweerders dat de rechter de exequaturverlening moest weigeren omdat er enerzijds sprake was van een onverenigbaarheid met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing en anderzijds een strijdigheid met de economische openbare orde.242

De Italiaans rechter besloot drie prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Hiermee ambieerde ze enerzijds een verheldering over de openbare orde van de aangezochte staat en anderzijds een verduidelijking over de verhouding tussen intellectuele eigendom langs de ene kant en de EU-beginselen van het vrije verkeer van goederen243 en de vrije mededinging244 langs de andere kant. Wat betreft de openbare orde zocht ze naar een antwoord op de vraag of “een beslissing van een rechter […] waarbij het bestaan van een recht van intellectuele eigendom op carrosserieonderdelen van auto’s wordt erkend en de houder van dat recht bescherming wordt verleend in de vorm van een verbod aan derden, […] om die onderdelen in die verdragsluitende staat te fabriceren, te verkopen, door te voeren, in te voeren of daarnaar uit te voeren”, al dan niet strijdig is met de openbare orde.245

66. In casu was de rechtsvraag ontstaan doordat het Italiaanse recht, in tegenstelling tot het Franse recht, geen bescherming voorzag voor intellectuele eigendomsrechten op vervangingsonderdelen voor auto’s. Hierdoor betwijfelde de Italiaanse rechter dat de erkenning van een dergelijk recht de test van het vrije verkeer van goederen en vrije mededinging zou doorstaan en er dus sprake zou zijn van strijdigheid met de openbare orde.246 Om een antwoord te vormen baseerde het HvJ zich op de uitgewerkte principes uit het arrest Krombach: de strikte uitlegging van de weigeringsgronden, het uitzonderlijke karakter van de openbare orde-exceptie en de invullingsbevoegdheid nationale staat- HvJ.247 Daarenboven kan een beroep op de openbare orde enkel slagen als het voldoet aan de Krombach test(zie supra randnr. 64).248

241 Ibid., punt 1-2. 242 Ibid., punt 11-14. 243 Arts. 34 en 36 VWEU. 244 Art. 102 VWEU.

245 Renault, punt 34 juncto dictum.

246 De erkenning van zo een intellectueel recht zou er namelijk voor zorgen dat een andere marktdeelnemer uit een

andere lidstaat geen onderdelen van die auto’s zou mogen maken, verkopen, etc.

247 Renault, punt 26-29. Zie ook: Krombach supra randnr. 62 ev. 248 Renault, punt 30. Zie ook: Krombach punt 37.

Er was in deze zaak sprake van een verschil in recht. Vreemd genoeg behandelde het HvJ dit als een eventuele vergissing van de rechter van de staat van herkomst249 bij de toepassing van sommige bepalingen van het gemeenschapsrecht.250 Daarbij werd het uitdrukkelijk bevestigd dat de uit de nationale rechtsorde voortvloeiende rechten een even doeltreffend bescherming moeten verkrijgen als de door de communautaire rechtsorde verleende rechten.251 Op deze manier kunnen ze beiden deel uitmaken van de openbare van de lidstaten en zijn dezelfde voorwaarden van toepassing voor een beroep op de openbare orde.252 Het is m.a.w. de aangezochte rechter253 niet toegelaten om erkenning te weigeren louter omdat – zijns inziens – het nationale recht of het gemeenschapsrecht onjuist werd toegepast. Integendeel, de aangezochte rechter moet erop vertrouwen dat er voor procespartijen voldoende garanties bestaan in het land van oorsprong; bestaande uit lokale rechtsmiddelen aangevuld met de prejudiciële procedure uit artikel 267 VWEU.254 Anders beslissen creëerde een extra beroepsweg, wat het doel van het verdrag zou ondermijnen; het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen middels eenvoudige en snelle tenuitvoerlegging. Doordat een eventuele rechtsfout op zich geen kennelijke schending van een fundamentele rechtsregel in de rechtsorde van de aangezochte staat kon opleveren, was het antwoord op de hoofdvraag negatief.255

67. Het arrest Renault zorgt voor verdere verheldering van de theorie met betrekking tot de openbare orde. Het grote verschil met de vorige arresten is dat er hier sprake was van een potentiële schending van materiële rechten – gemeenschapsrechten – eerder dan procedurele rechten.256 Desalniettemin worden de rechtsvragen op eenzelfde manier opgelost zonder onderscheid naar de procedurele of materiële openbare orde, gebruik makend van de Krombach test. De voornaamste verduidelijking die volgt uit het arrest is de volledige gelijkstelling van het nationaal recht en het gemeenschapsrecht. Europese normen hebben bijgevolg geen elitaire status die een beroep op de openbare orde vereenvoudigen. Telkens moet een rechter de voorgemelde test toepassen zonder onderscheid naargelang de toegepaste regels. Het verbod op de révison au fond blijft dus geldig als er Unierecht wordt toegepast, m.a.w. het verbod omvat de controle van het gemeenschapsrecht.257 Daardoor is een

249 De Franse rechter. 250 Renault, punt 31.

251 Ibid., Zie ook: L. DESCHUYTENEER en J. VERHELLEN, “Vallen ernstige economische gevolgen onder de

internationale economische openbare orde?” (noot onder HvJ C-302/13), RW 2015-16, 113, randnr. 12.

252 Renault, punt 32. 253 De Italiaanse rechter. 254 Renault, punt 33.

255 Ibid., punt 34. Is daarna bevestigd in Apostolides, punt 60. Door deze conclusie heeft het HvJ de verenigbaarheid

van het Franse recht met de EU-bepalingen uit de eerste twee prejudiciële vragen niet verder behandeld (S. FRANCQ, “article 45” in U. MAGNUS en P. MANKOWSKI (eds.), European Commentaries on Private International Law –

Brussels Ibis Regulation – Commentary, München, Sellier European Law Publishers, 2016, 884-885, randnr. 23).

256 Renault, punt 32. Vergelijk met de zaak Diageo Brands waar er mogelijks sprake was van een bewuste schending

infra randnr. 80 ev.

257 A.P.M.J. VONKEN, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht. 10.

eventuele vergissing258 of eventuele rechtsfout259 bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht of gemeenschapsrecht – op zich – niet voldoende om een beroep op de (materiële) openbare orde te rechtvaardigen. In dergelijke situaties moet de rechter er immers van uitgaan dat de lokale rechtsmiddelen in combinatie met de prejudiciële procedure voldoende garanties bieden voor de rechtzoekenden.260 Door deze verhelderingen wordt tevens bevestigd dat zowel nationaal recht als Europees recht deel kan uitmaken van de openbare orde in de zin van artikel 27, lid 1 Verdrag van Brussel. Het kan dus gaan over bepalingen van gemeenschapsrecht die behoren tot de ‘Openbare orde van de Gemeenschap’261 die op zich deel uitmaakt van de openbare orde van de aangezochte staat.262 Desalniettemin doet dit niet af aan het nationale karakter van het concept.263

Daarnaast heeft het arrest een sterke link met de economische openbare orde stricto sensu, wat de invulling van de materiële openbare orde aanbelangt. Door middel van de verwijzing beoogden de verweerders namelijk een precisering over de ‘economische openbare orde’ en een antwoord op de vraag of de EU-beginselen van het vrije verkeer van goederen en de vrije mededinging daar al dan niet deel van uitmaken.264 Zij waren van een positief antwoord overtuigd aangezien ze erin geloofden dat de openbare orde ook bestond uit economische componenten en dus niet beperkt was tot vragen van moraal en religie.265 Helaas bracht het HvJ de gevraagde verheldering niet doordat het rechtscollege de rechtsvraag behandelde als een potentiële rechtsfout of vergissing; wat niet hetzelfde is als een afwijzing van het openbare orde karakter.266 Daarentegen bevat de conclusie van de advocaat-generaal wél enkele verduidelijkingen met een sterke nadruk op het nationale karakter van de internationale openbare orde.267 Zo was er de Nederlandse regering die er – net zoals de verweerders – van overtuigd was dat een beroep

258 Renault, punt 32. 259 Ibid., punt 34. 260 Ibid., punt 33.

261 Nadere bespreking openbare orde van de Gemeenschap infra randnr. 89 ev.

262 Volgens LOPEZ-TARUELLA heeft het HvJ in dit arrest vastgesteld dat de openbare orde bepaling niet toepasselijk is

wanneer een buitenlandse beslissing inbreuk maakt op fundamentele principes van gemeenschapsrecht. Dit is mijns inziens niet correct aangezien het HvJ enkel bevestigt dat dezelfde voorwaarden toepassing zijn voor zowel gemeenschapsrecht als nationaal recht voor beroep op de openbare orde. Bovendien heeft het HvJ de rechtsvraag behandeld als een eventuele rechtsfout, dit op zich vormt inderdaad geen kennelijke schending van een fundamentele rechtsregel (A. LOPEZ-TARRUELLA, “The Public Policy Clause in the System of Recognition and Enforcement of the Brussels Convention”, The European Legal Forum 2000, http://www.simons-law.com/library/pdf/e/22.pdf, 128).

263 S. FRANCQ, “article 45” in U. MAGNUS en P. MANKOWSKI (eds.), European Commentaries on Private

International Law – Brussels Ibis Regulation – Commentary, München, Sellier European Law Publishers, 2016, 879,

randnr. 15.

264 Renault, punten 14 en 24.

265 Concl. Adv. Gen. S. ALBER, bij HvJ 22 juni 1999, C-38/98, ECLI:EU:C:1999:325, punt 36-38. Als staving

verwezen zij – foutief – naar een conclusie van advocaat-generaal JACOBS waarin enkel gesproken wordt over morele en religieuze opvattingen; niet over een economische invulling. Concl. Adv. Gen. F.G. JACOBS, bij HvJ 12 december 1996, C-220/95, ECLI:EU:C:1996:495, punt 33.

266 A. LOPEZ-TARRUELLA, “The Public Policy Clause in the System of Recognition and Enforcement of the Brussels

Convention”, The European Legal Forum 2000, http://www.simons-law.com/library/pdf/e/22.pdf, 125. In het arrest FlyLAL ontwijkt het HvJ deze vraag niet (infra randnr. 77 ev.).

op de openbare orde moet kunnen als er een fundamenteel beginsel van de communautaire rechtsorde in het gedrang komt.268 De overige betrokkenen, waaronder de Franse regering, gingen hiermee niet akkoord. Volgens laatstgenoemde werd de openbare orde enkel ingevuld door “ethische, religieuze of morele waarden”, niet door belangen van communautair economisch recht.269

De Commissie sloot zich daarbij aan en beschouwde de in een staat heersende morele en religieuze opvattingen als integraal deel van de openbare orde.270 Ze argumenteerde dat de economische principes van de EU – die aan de grondslag liggen van de nationale wettelijke regelingen – in alle lidstaten gelijk zijn, waardoor verschillen in economische waarden en beginselen in se niet kunnen bestaan en dus geen beroep op de openbare orde kunnen verantwoorden.271 Ook advocaat-generaal ALBER ging niet akkoord met het standpunt van de verweerders aangezien hij uitdrukkelijk het fundamentele karakter van de besproken beginselen – het vrije goederenverkeer en de vrije mededinging – in twijfel trok, alsook de kans op een succesvol beroep op de exceptie.272 Deze interpretaties geven weldegelijk een invulling aan de openbare orde maar zij missen de bindende kracht van een uitspraak van het HvJ. Toch zijn ze toonaangevend waardoor ze als leidraad kunnen functioneren bij latere uitspraken. Daarnaast is het van primair belang om de verschillende visies van de staten te benadrukken. De vaststelling dat de Nederlandse en Franse regering anders denken over eenzelfde kwestie benadrukt het blijvend lidstaatafhankelijk karakter van de openbare orde.