• No results found

In concreto beoordeling (arrest Trade Agency)

Afdeling 2. De erkenning en tenuitvoerlegging: economisch en procedureel

2. Arresten Hof van Justitie

2.6. In concreto beoordeling (arrest Trade Agency)

74. Het rechtsgeding tussen Trade Agency en Seramico vatte aan in Engeland toen er betaling werd gevorderd door Seramico.321 Aangezien Trade Agency geen verweerschrift had ingediend, veroordeelde de Engelse High Court hem bij verstek met een beperkte motivatie.322 De veroordeling werd in Letland erkend en Seramico verkreeg aldaar exequatur. Na een onsuccesvolle beroepspoging trok Trade Agency naar het hoogste gerechtshof van Letland. Ze argumenteerde dat een weigeringsbeslissing zich opdrong doordat de beslissing – volgens haar – kennelijk in strijd was met de Letse openbare orde door een totaal gebrek aan motivatie. De zaak werd verwezen naar het HvJ en in één van de prejudiciële vragen323 werd er gevraagd of een rechter op basis van de openbare orde de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis kon weigeren waarbij ten gronde uitspraak werd gedaan zonder dat het voorwerp en de gronden van de

315 S. FRANCQ, “article 45” in U. MAGNUS en P. MANKOWSKI (eds.), European Commentaries on Private

International Law – Brussels Ibis Regulation – Commentary, München, Sellier European Law Publishers, 2016, 894,

randnr. 29a.

316 Gambazzi, punt 40.

317 Nog steeds geldig, ook onder nieuwste verordening (art. 52 Brussel Ibis). 318 Gambazzi, punt 26; Apostolides, punt 57; Renault, punt 28; Krombach, punt 23.

319 Verwijzing naar Corte d’Appello Milano (IT), 24 december 2010 in B. HESS en T. PFEIFFER, Interpretation of the

Public Policy Exception as referred to in EU instruments of Private International and Procedural Law,

https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2011/453189/IPOL-JURI_ET(2011)453189_EN.pdf, 2011, 37.

320 Gambazzi, punt 39.

321 HvJ 6 september 2012, nr. C-619/10, ECLI:EU:C:2012:531, ‘Trade Agency’. 322 Ibid., punt 16.

323 Deze bespreking behandelt enkel de prejudiciële vraag over de openbare orde uit art. 34, lid 1 Brussel I en laat de

vordering zijn onderzocht en waarin “geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, op grond dat die beslissing het in artikel 47 van het Handvest bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces schendt.”324

75. De zaak had met andere woorden opnieuw betrekking op het recht op een eerlijk proces en de potentiële schending ervan. In het Engelse procesrecht was het namelijk mogelijk om bij verstek te beslissen zonder inhoudelijke motivering en zonder onderzoek naar het bestaan van de vordering.325 Doordat het opnieuw een procedurele kwestie was kon die analoog met de voorheen behandelde zaken worden opgelost.326 Het HvJ verwees eerst naar de Krombach test327 waarna ze uitdrukkelijk in ging op het belang van de motivering van een beslissing. Het recht op een eerlijk proces, dat een fundamenteel recht is, verlangt namelijk dat elke rechterlijke beslissing wordt gemotiveerd.328 Geleid door deze motivatie kan een verweerder “de redenen van zijn veroordeling […] begrijpen en tegen […] [de] beslissing zinvol en effectief een rechtsmiddel […] aanwenden.”329 In de situatie dat er een verstekvonnis werd uitgesproken zonder dat het voorwerp, de gronden en de gegrondheid van de vordering zijn onderzocht, kan er sprake zijn van een beknotting van een fundamenteel recht die vastgesteld kan worden door de rechter van de aangezochte lidstaat.330

Hierna herinnerde het HvJ aan het niet absolute karakter van de fundamentele rechten.331 Volgens het HvJ strekte een verstekbeslissing tot garantie van een snel, efficiënt en goedkoop verloop van de procedure tot inning van niet-betwiste schuldvorderingen, dit met het oog op een goede rechtsbedeling.332 Deze doelstelling van algemeen belang kan een beperking van het recht op een eerlijk proces – en dus beperkte motivatie – rechtvaardigen.333 Het is de verwijzende rechter zelf, die telkens moet nagaan of de door het procesrecht van het Verenigd Koninkrijk ingevoerde beperking niet kennelijk onevenredig is in verhouding tot het nagestreefde doel, rekening houdend met de concrete omstandigheden.334 Het HvJ stelde nog vast dat de omvang van de motiveringsplicht kon “verschillen naargelang de aard van de betrokken rechtelijke beslissing” en dat die onderzocht moet worden “in het licht van de procedure in haar geheel” en in het licht van “alle relevante omstandigheden, met inachtneming van de met deze beslissing gepaard gaande procedurele waarborgen, om na te gaan of deze

324 Trade Agency, punt 25 juncto punt 47.

325 Concl. Adv. Gen. J. KOKOTT, bij HvJ 6 september 2012, C-619/10, ECLI:EU:C:2012:247, punt 81.

326 Voor grondige bespreking van deze arresten zie supra randnr. 62 ev. voor het arrest Krombach en supra randnr. 71

ev. voor het arrest Gambazzi.

327 Trade Agency, punt 51; Gambazzi, punt 27; Apostolides, punt 59; Renault, punt 30; Krombach, punt 37. 328 Trade Agency, punt 52-53.

329 Ibid., punt 53 (verwijst naar HvJ 14 december 2006, nr. C-283/05, ECLI:EU:2006:787). 330 Ibid., punt 54.

331 Ibid., punt 55 (verwijst naar Gambazzi, punt 29). 332 Ibid., punt 57.

333 Ibid., punt 58.

laatste de betrokken personen de mogelijkheid waarborgen om tegen die beslissing zinvol en effectief een rechtsmiddel aan te wenden.”335 Bijgevolg concludeerde het HvJ dat de tenuitvoerlegging niet kon geweigerd worden tenzij de rechter na “een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle relevante omstandigheden tot de conclusie komt dat deze beslissing een kennelijke en buitensporige schending vormt van het […] recht van de verweerder op een eerlijk proces doordat daartegen geen zinvol en effectief rechtsmiddel kan worden aangevoerd”.336

76. Voor de economische openbare orde sensu stricto is het arrest weinig vernieuwend. Niettemin dient het opmerking dat er voor de eerste keer wordt verwezen naar een alternatieve rechtsbasis voor het recht op een eerlijk proces. Zo wordt er niet alleen gerefereerd naar artikel 6 EVRM maar ook naar artikel 47 Handvest. Deze laatste bepaling geniet dezelfde inhoud en reikwijdte als artikel 6 EVRM, telkens rekening houdend met de uitlegging door het EHRM.337 De band tussen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het HvJ wordt verder versterkt wat de invulling en uitwerking van de procedurele openbare orde ten goede komt.338 Daarnaast verduidelijk het HvJ dat het recht op een eerlijk proces in se opgebouwd is uit diverse aspecten zoals het recht op verdediging339, waarvan het recht om te worden gehoord340 – op zijn beurt – deel uitmaakt. De motivatieverplichting is ook een onderdeel van het recht op een eerlijk proces dat verlangt dat elke rechterlijke beslissing wordt gemotiveerd.341 Aan de hand van de motivatie wordt de verweerder in staat gesteld om de redenen van zijn veroordeling te begrijpen en wordt de mogelijkheid gecreëerd om tegen de beslissing zinvol en effectief beroep in te stellen.342 Bovendien verzekert de motivatie dat het recht om te worden gehoord wordt nagekomen en dat de rechter de partijen hun stellingen toereikend beoordeelt.343 Aangezien dat elke feitelijke situatie verschilt, moet de rechter hier telkens rekening mee houden. Een gebrekkige motivering kan dus weldegelijk een inbreuk op de openbare orde vormen, maar de omvang van de motivatieverplichting kan variëren naargelang de aard van de beslissing en moet worden onderzocht in het licht van de procedure, de omstandigheden en de procedurele waarborgen.344

335 Ibid., punt 60 (verwijst naar Eurofood, punt 66 en Gambazzi punt 40, 45 en 46). Zie ook: L. DESCHUYTENEER

en J. VERHELLEN, “Vallen ernstige economische gevolgen onder de internationale economische openbare orde?” (noot onder HvJ C-302/13), RW 2015-16, 112.

336 Trade Agency, punt 62. Exact zelfde als Gambazzi, punt 48.

337 Dit volgt uit het homogeniteitsbeginsel van art. 52, lid 3 Handvest, zie onder andere het arrest HvJ 5 oktober 2010,

nr. C-400/10 PPU, ECLI:EU:C:2010:582, punt 53 en de aldaar aangehaalde rechtspraak (Zie ook: Trade Agency, punt 52 en Concl. Adv. Gen. J. KOKOTT, bij HvJ 6 september 2012, C-619/10, ECLI:EU:C:2012:247, punt 75).

338 C.J.S. VRENDENBARG, Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken. Regelingen over

proceskosten getoetst aan het EU-recht, XIX, Burgerlijk Proces & Praktijk, Deventer, Wolters Kluwer, 2018, 69-72,

randnr. 39.

339 Gambazzi, punt 28; Krombach, punt 25-26. 340 Gambazzi, punt 37.

341 Trade Agency, punt 53.

342 Ibid., punt 53; Concl. Adv. Gen. J. KOKOTT, bij HvJ 6 september 2012, C-619/10, ECLI:EU:C:2012:247, punt 85. 343 Concl. Adv. Gen. J. KOKOTT, bij HvJ 6 september 2012, C-619/10, ECLI:EU:C:2012:247, punt 84.