• No results found

Centrale teksten over de ruach ra’a in de responsa van het corpus

3.5 Post-Zohar kabbalistische bronnen en de door de kabbala beïnvloedde bronnen

tot slot worden hieronder enkele latere teksten gebracht die voortborduren op de ideeën in Zohar-teksten die in het halachische discours terecht zijn gekomen. er worden slechts enkele voorbeelden gegeven, gezien de grote omvang van het aantal teksten van de afgelopen 3–4 eeuwen in de verschil-lende genres: responsa, commentaren op de Sjoelchan Aroech, en andere codi-ces. Gekozen is voor drie fragmenten die met elkaar samenhangen en een discours vormen.

Als eerste is er een fragment uit de geschriften van de kabbalist Luria, die door zijn leerling Chajim Vital op schrift zijn gesteld. Dit fragment geeft een goed beeld van het kabbalistische kader dat invloed uitoefent op de la-tere responsa en commentaren op de Sjoelchan Aroech, en dat uiteindelijk ook doorwerkt in het corpus.32

3.5.1 Vital, Pri Ets Chajim, Sja’ar Haberachot, H. 5

‘De zegening over het wassen der handen is de eerste zegen, en deze ze-gen [moet uitgesproken worden] wanneer de mens ontwaakt uit zijn slaap. meteen moet hij zijn handen wassen voordat hij zijn kleren ook maar aanraakt, en ook is het verboden om vier ellen te lopen zonder de-ze wassing in de ochtend, zoals de Zohar schrijft op het vers “voor hem die zijn afgod in de hand heeft”. en de betekenis van deze wassing is om de geest der onreinheid van hen [ = de handen] af te wassen. op deze ma-nier: eerst pak je het voorwerp [waarmee men wast] met je rechterhand,

105

en daarna geef je deze aan je linkerhand. en dan giet je met de linker-hand water op je rechterlinker-hand. en daarna neem je het voorwerp met | in de rechterhand, en giet je op de linkerhand. en zo moet je drie keer doen. totdat het resultaat dus is dat je de rechterhand drie maal afwis-selend

]גולידב[

hebt gewassen en ook de linker. en zo is ook uitgelegd in een handschrift van de Zohar. en de reden is dat een slechte geest [

חור

הער

] die shibta is op de handen rust, en zij is een Koningsdochter, en zij neemt in acht [om pas te verdwijnen na] drie keer. en dat het afwisse-lend wordt gedaan, en indien niet dan gaat ze niet [weg].

maar de reden voor dit wassen is al eerder uitgelegd, om te verwijde-ren de schillen [

תופילקה

] van de buitenkant van netzach-hod-jesod [eeu-wigheid-pracht-fundament]33 van de [wereld van] het maken [

הישע

]. en daardoor wordt het inwendige licht [

ימינפ רוא

]van hen hersteld, en door de zegen ‘over het wassen [lett. opheffen] van de handen’ wordt het om-hullende licht

]ףיקמ רוא[

van hen hersteld…’

( … ) en het is nodig dat de handen opgeheven worden tijdens de zegen, naar boven toe, en tenminste tot tegenover het gelaat dat ook onder het ‘hoofd’ valt…

( … ) en je moet beide handpalmen uitstrekken tijdens de zegen, als ie-mand die iets wil ontvangen daarin [in de handpalm], en dat is een ver-wijzing naar het ontvangen van de reinheid in hen [= de handen]…’ Dit fragment beschrijft zowel de praktische kant van de uitvoering van de wassing in de ochtend zoals die door de Zohar is beschreven, als ook de mys-tieke effecten hiervan. men ziet hier centrale elementen terug uit de Luri-aanse Kabbala, zoals de twee soorten Goddelijk licht: omhullend en inwen-dig licht, die naar transcendentie en immanentie verwijzen. ook is er de verwijzing naar de leer van ‘het breken der vaten’ waardoor de materie met de negatieve krachten is vermengd, de schillen die vonken van Goddelijk licht bevatten. Door het ritueel op de juiste manier uit te voeren, worden deze schillen van de fysieke wereld gescheiden, en het omhullende en in-wendige licht hersteld (tikkoen). De wereld waarover gesproken wordt is de onderste, vierde wereld, de wereld van het maken waarvan de mens zijn le-venskracht krijgt.

3.5.2 Kaf Hachajim op OH. 4, subpar. 1 en 32 34

De invloed van de tradities rondom Luria en zijn leerlingen duren voort tot de moderne tijd via bijvoorbeeld de geschriften van bekende oriëntaalse

33 Dit verwijst naar de Levensboom en de leer van de tien sefirot, waarvan de drie genoemden de 7–9e sefirot zijn, aan de onderkant van de Boom.

106

rabbijnen als rabbijn Jakob Chajim sofer (1870–1939) – de Kaf Hachajim – en rabbijn Josef Chajim – bijgenaamd de Ben Iesj Chai (1834–1909), naar zijn be-kendste geschrift. Beide boeken genieten grote autoriteit onder oriëntaal-se Joden. Hieronder enkele fragmenten uit de Kaf Hachajim op de Sjoelchan

Aroech oH 4, waarin hij zelf verwijst naar de Ben Iesj Chai.

(1) In het boek Tola’at Jakov staat dat er in de Zohar staat dat wie vier el-len loopt in de ochtend zonder zijn handen te hebben gewassen, de dood schuldig is … [zie ook] Ben Iesj Chai parsjat Toledot, subpar. 6 … en

daarom moet een ieder er zorg voor dragen om het voorwerp [met wa-ter] bij zijn bed klaar te leggen zodat hij niet vier passen hoeft te lopen [met ongewassen handen], en eensgelijk heeft de Ben Iesj Chai geschre-ven, ibid. [םש]…

(32) en ook mag je het water [waarmee de handen werden gewassen] niet laten overnachten in huis, (de heilige Zohar, ibid. …) ook moet je oppassen dat wanneer soms het voorwerp waarin men [de handen] wast vol is tot aan de rand vanwege de vele mensen in huis, dat wanneer men daarna nog [de handen] wast het water wel noodgedwongen op de grond terecht komt. en wanneer het gebeurd is dat het water van het handenwassen op de grond is gelopen, dan moet je op die grond veel schoon water uitgieten, om het water van het handenwassen teniet te doen dat daar weggelopen is (Ben Iesj Chai, ibid. subpar 8).

Deze tekst codificeert hetgeen al eerder in de Zohar en het fragment van Lu-ria / Vital de vinden was, en breidt dit uit naar situaties uit het dagelijkse leven.

3.5.3 Misjna Beroera ( Jisraël Meïr Hakohen, 1838–1933)

oh. 4, subpar. 9 en 10

Als illustratie hoe de Zohar en Luriaanse mystiek ook significante invloed heeft op de oost-europese halachische literatuur van de laatste eeuwen, volgt hier een fragment uit het commentaar van de Misjna Beroera op oH. 4. Dit commentaar speelt vooral na de sjoa een belangrijke rol als halachische codex in het (ultra-)orthodoxe Jodendom en het corpus:

( 9 )… en men moet de handpalmen uitspreiden alsof je iets wilt ont-vangen en men tilt ze [de handen] op tot tegenover het hoofd … ( 10 ) en zelfs als je veel water uitgiet [over de handen] in één keer, dan [nog] helpt het niet, want de geest [

חור

] gaat niet [weg] behalve na drie keer, dat wil zeggen: één keer over de rechterhand, en daarna over de linkerhand – tot drie keer afwisselend. en het boek Ma’aseh Rav35 schrijft

Jit-107

vier keer – drie keer om de slechte geest weg te halen, en de vierde om het onreine water weg te halen.

De mystieke en halachische benadering staan niet haaks op elkaar in het ge-val van de ruach ra‘a. De mystieke benadering wijst in een zelfde richting als de talmoedische teksten over de ruach ra‘a en de meeste middeleeuwse commentaren hierop, maar verzwaart deze met bepaalde accenten – beide genres hebben elkaar beïnvloed. Dit is van belang bij de nadere analyse van het corpus, die hierna volgt.

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk werden enkele centrale teksten over de ruach ra‘a bespro-ken die de achtergrond vormen van het corpus over de ruach ra‘a, waarnaar in het corpus verwezen wordt, of die een impliciet rol hierin spelen. Deze talmoedische teksten en hun uitwerking in de middeleeuwse talmoedcom-mentaren, de invloed van Zohar-passages, de verwerking van deze eerdere bronnen in de Sjoelchan Aroech, en tot slot de doorwerking van meer moder-ne halachische bronmoder-nen die beïnvloed zijn door de kabbala, werden getoond en van een toelichting voorzien. De oorspronkelijke talmoed-passages die een belangrijke rol spelen in het corpus bevatten niet of nauwelijks concre-te verwijzingen naar de ruach ra‘a, en zijn op zichzelf groconcre-tendeels concre-te verkla-ren als gezondheidsregels en hygiënische voorschriften – hoewel zij soms wel een magisch-demonische component bevatten, hetgeen niet ongewoon was in de Late oudheid.

Het zijn vooral de middeleeuwse commentatoren en de Zohar die een be-langrijke invloed uitoefenen in de interpretatie van deze talmoedische teksten, en die de centrale rol van de ruach ra‘a benadrukken vanuit een soms magisch-mystiek paradigma. Dit geldt vooral voor het ochtendritu-eel van het wassen van de handen na het opstaan, en na het betreden van de toiletruimte. ook de vraag of etenswaren en dranken die zich in een toilet bevinden genuttigd mogen worden, lijkt vooral door de Zohar-pas-sages over de onreine Geest van het toilet ingegeven te zijn. De doorwer-king hiervan is duidelijk waarneembaar in de codex van Karo, de Sjoelchan

Aroech. ook bij enkele Asjkenazische en oriëntaalse halachische auteurs

uit de laat 19e vroeg 20e eeuw, is de invloed van het magisch-mystieke para-digma van de kabbala zichtbaar. Zij spelen een niet geringe rol als referen-tie en oriëntareferen-tiepunt in het discours over de ruach ra‘a in het corpus.

109

In dit hoofdstuk wordt het corpus van responsa uit de periode 1945–2000 verder beschreven in thematische categorieën (4.1), de onderverdeling in de verschillende conceptuele manieren van lezen om de teksten van elkaar te onderscheiden: de object-, subject- en tekst-gerichte benadering (4.2). Hier-na zullen negen paradigmatische teksten uit de thematische categorieën uitvoerig geanalyseerd worden (4.3). tot slot wordt een restgroep van atypi-sche teksten belicht (4.4).