• No results found

een negental paradigmatische teksten uit het corpus

4.4 Atypische teksten: de restgroep

Uit een nauwkeurige analyse van de inhoudelijke thematiek van de res-ponsa uit het corpus, komt naar voren dat de onderwerpen die in de mo-derne responsa de revue passeren, nagenoeg gelijk zijn aan die waarmee de ruach ra‘a in eerdere halachische literatuur is verbonden – vooral in de

Sjoelchan Aroech en in mindere mate in die van de talmoed. De ruach ra‘a

blijkt dus over een breder spectrum gehandhaafd als term in de respon-sa, vergelijkbaar met halachische literatuur die bijna 500 jaar ouder is. Dit is ook opmerkelijk omdat er al veel literatuur in die 500 jaar is geschreven, over de verschillende deelonderwerpen waarmee de ruach ra‘a klassiek verbonden werd.

toch blijven er drieëndertig responsa (ruim 17 procent) over van het corpus die moeilijk in te passen zijn in de eerder aangegeven drie

the-221 Ibid., ibid.: הגרה לע הרושה ר”ור םושמ הליטנ ךירצ ,תוצוחר ןהשכ וילגרב עגנב םג ןדידל לבא“ .”יתרכזהש העיצקו רומ לעב ןואגה תארוהל ףסונ םעט הזו .םיל

173

ma’s,222 soms hier zelfs volledig buiten vallen,223 een niet alledaagse set-ting hebben,224 of waarin de ruach ra‘a een zeer ondergeschikte rol speelt in het discours in de beantwoording van de vraag.225 Acht hiervan226 han-delen over de ruach ra‘a in de context van wat in oudere teksten zoals tal-moed en niet-rabbijnse literatuur, mogelijk als bezetenheid omschreven zou kunnen worden. echter, in de moderne responsa speelt de thematiek van be-zetenheid meestal niet deze klassieke rol.227

222 De vragen inzake iemand die zelfmoord heeft gepleegd, of op het punt staat dit te doen – in totaal 5 responsa; Riwawot Efraïm, V. 1, nr. 150. exposé over kiddoesj-maken, subparagraaf 3 gaat over het aannemen van de beker, met welke hand?, waarin de relatie met het handen wassen in de ochtend wordt gelegd.

223 Zie bijv. Jabia Omer, V. 2 eH, nr 7 inzake de vraag of indien een bruidegom dezelf-de naam heeft als zijn schoonvadezelf-der, of dezelf-de bruid dezelf-de naam van dezelf-de schoonmoedezelf-der, een huwelijk aan te raden is met het oog op de verordeningen van rabbi Jehoe-da HaChassied, die dit afraadt in zijn testament?

een soortgelijke vraag is te vinden in Jabia Omer, V. 4 eH, nr, 10 – inzake de veror-dening in het testament van r. J. HaChassied dat dat twee broers niet met twee zusters moeten trouwen. In beide responsa speelt de ruach ra‘a een zeer secun-daire rol in de argumentering. of Afarkesta deAniya, V. 3 eH, nr. 247, waarin de ruach ra‘a niet in de gebruikelijke manier wordt opgevat. ook de vraag waar-om de naam Zallefonit niet meer wordt gebruikt valt in deze categorie, Riwawot

Efraïm V. 4, nr. 44, subpar. 55; zie ook volgende noot.

224 De vraag of er gewaakt moet worden bij een klein meisje van ca.zeven weken dat overleden is en in een ijskast thuis (!) ligt, Tesjoewot Wehanhagot, V. 2, nr. 605. In dit responsum is de demonische context rond de dood aanwezig.

225 Zie bijv. rabbijn Z. Frank, Tal Harim, ‘Choveel’, par. 1; Afarkesta deAniya, V. 1, nr. 158

— inzake een slachter die een functie had in een niet-orthodoxe gemeente, en nu

wil terugkeren, is hij nog betrouwbaar? of Jabia Omer, V. 3 JD, nr. 23 inzake het ge-bruik van lenzen en hoornvlies van doden voor een transplantatie voor een blinde persoon. en Tsiets Eliëzer, V. 12, nr. 33; Divré Jatsiv, oH nr. 148; ibid., JD, nr. 191 – in-zake de mezoeza; ibid., nr. 245 over de gewoonte om een graf niet meer te bezoe-ken wanneer men er al zeven of tien jaar niet is geweest. Hoewel dit responsum een demonisch-magisch karakter kent komt de ruach ra‘a er slechs 1 × in voor;

Divré Jatsiv, Likutim weHasjmatot, nr. 74; Tesjoewot Wehanhagot, V. 1, nr. 718 (inzake

het onderdompelen van een dode in het mikve (reinigingsbad) voorafgaande aan de begrafenis).

226 Afarkesta deAniya, V. 4 (verz. Items), nr. 370; Tsiets Eliëzer, V. 9, nr. 17; Sjewet Halevi, V. 4, nr 34; Jabia Omer, V. 2 JD, nr. 24; Tesjoewot Wehanhagot, V. 1, nr. 702; Chelkat

Jakov, V. oH, nr. 155.

227 Uitzonderingen hierop vormen mogelijk de volgende 3 responsa: Riwawot

Efra-im V. 4, nr. 44, subpar. 55; ibid., V. 5, nr. 509; en Ateret Paz, V. 1 deel B JD, nr. 2 en

an-notaties bij 2. De beide responsa van de Riwawot Efraïm gaan over de naam Zalfo-nit, de naam van de moeder van simson volgens de rabbijnse traditie. Deze naam zou beschermen tegen de ruach ra‘a en de auteur vraagt zich af waarom deze dan niet meer gebruikt wordt. Hij vermeldt in het tweede responsum een tradi-tie dat de rebbe van ostrovtza (r. meir Yechiël Halevi, 1890–1971) deze naam

ge-174

De context waarin deze oude elementen uit de talmoed nu fungeren die-nen meer als argument om psychische factoren een plaats te geven en de wet soepeler uit te leggen. men vindt de ruach ra‘a in deze responsa van het corpus voornamelijk terug in de context van zelfmoord.228

4.4.1 Ruach Ra‘a als psychische factor

op zelfmoord ligt[lag] een groot taboe in het Jodendom. mensen die zelf-moord pleegden werden apart begraven, de familie zat geen sjiwwe (zeven dagen van rouw), en de overledene werd als een grote zondaar gezien. Het naar voren halen van de ruach ra‘a gebeurt dan ook in de context van toere-keningsvatbaarheid, op zich een niet per se modern concept, maar wel één waaraan in de wetgeving, in de moderne tijd, steeds meer aandacht is gege-ven. Wie niet toerekeningsvatbaar was tijdens zijn handelen, handelde niet als autonoom wezen en is daarmee verminderd aansprakelijk. omdat niet uit te sluiten valt dat de persoon tot zelfmoord is gekomen, doordat hij hier-door werd aangezet hier-door de ruach ra‘a, moet de wet soepeler worden uitlegd, en kan er bijvoorbeeld wél kaddiesj gezegd worden en wel een keria ge-maakt in de kleding. Dit wil niet zeggen dat de opsteller van het responsum in bezetenheid van de ruach ra‘a gelooft – hij gebruikt een oud idee uit de talmoed en andere bronnen om daarmee een psychologische dimensie aan de halacha toe te voegen, wat in feite een modern standpunt is. Het incorpo-reren van psychologische dimensies in de halacha is overigens in oorsprong geen nieuw fenomeen, maar is reeds in de talmoed en de middeleeuwse commentatoren waar te nemen, en wordt voortgezet in het werk van de La-tere Decisoren (Acharoniem).

ook zijn er twee responsa229 die het begrip toerekeningsvatbaarheid

bruikte als bezweringsformule )שחל( tegen het Boze oog voor een vrouw die moei-te heeft tijdens de bevalling. De hele conmoei-text doet magisch aan, ook het gebruik van het archaïsche lachasj. Het responsum van de Ateret Paz gaat zeer uitvoerig in naar aanleiding van een vraag of water tovenarij teniet doet, en of het daarom zin heeft om een persoon die zich al gedurende langere tijd niet goed voelt – de fami-lie vermoedt dat hij slachtoffer is van tovenarij of een bezwering – naar de zee of een rivier te brengen (niet helemaal duidelijk is of men de persoon langs het wa-ter wil voeren of erin). Gezien het feit dat het een werkelijke vraag is, en de zeer uitvoerige uiteenzetting van de auteur om de vraag te beantwoorden, lijkt de au-teur duidelijk aan een magisch wereldbeeld van de vraagsteller (en hemzelf ?) te refereren. ook een opmerkelijk responsum is de Minchat Jitschak, oH nr. 148, over de vermaning niet tussen twee vrouwen door te lopen. In de talmoed heeft dit een duidelijke magisch-demonische ondertoon, die verrassend genoeg in de con-clusie van dit responsum vrijwel gehandhaafd blijft.

228 Zie bijv. Afarkesta deAniya, V. 4, verz. Items, nr. 370; Jabia Omer, V. 2 JD, nr 24;

Tes-joewot Wehanhagot, V. 1, nr. 702.

175

aan de ruach ra‘a verbinden inzake erfrecht en een scheidingszaak. In beide gevallen dient de ruach ra‘a als een manier om het gedrag van een persoon te kunnen plaatsen, waardoor de wet soepeler uitgelegd kan worden. In het ge-val van de echtscheidingszaak gaat het over een man die zijn vrouw van over-spel beschuldigd en tot scheiding overgaat, met instemming van de vrouw. Na een tijd komen de man en vrouw weer voor het rabbinale hof met het ver-zoek om te hertrouwen. Dit is verboden indien de man werkelijk geloofde dat zijn vrouw hem bedroog – hij heeft haar voor zichzelf als verboden ver-klaard, en hertrouwen is dus onmogelijk. In dit responsum gebruikt de au-teur vele argumenten vanuit de halachische literatuur om aan te geven dat hertrouwen in dit geval – in geval de aanwezigheid van de ruach ra‘a – wél mogelijk is.

De ruach ra‘a speelt hier een bijrol in, als halachisch model230 voor een man die onder invloed van een ruach ra‘a zijn vrouw van allerlei zaken beschuldigd en wil scheiden, en daar later spijt van heeft – in moderne ter-men: de man heeft een impulsief karakter. In zulke gevallen moet een rab-binaal hof de man tot rust manen en hem uitleggen dat het een hersenspin-sel is, zodat de vrede weer hersteld kan worden. ook hiervoor is reeds een precedent te vinden in de codex Sjoelchan Aroech, die het heeft over een man die aangegrepen wordt (ochazo) door een ruach ra‘a, wanneer hij opdracht geeft om een scheidingsakte voor zijn vrouw te geven. In een dergelijke toe-stand is de man niet toerekeningsvatbaar (bedato), en wordt de akte niet ge-schreven, zelfs niet als hij daarna weer geneest.231

In het responsum over erfrecht gaat het over een testament dat is op-gemaakt op een sterfbed van de overledene en waarover vragen zijn gere-zen inzake formulering en toerekeningsvatbaarheid. De auteur gebruikt de ruach ra‘a slechts als ondergeschikt argument in de verhandeling over toerekeningsvatbaarheid, en de vaststelling daarvan nadat eerst een perio-de van verminperio-derperio-de toerekeningsvatbaarheid of verlamming (nisjtatek) ge-constateerd was. ook hier is reeds een precedent te vinden in de Sjoelchan

Aroech over de juridische status van transacties gedaan door een persoon die

soms verminderd toerekeningsvatbaar is (sjoteh), en zich soms normaal ge-draagt (sjafoei).232

eén responsum van de Chelkat Jakov233 gaat over spermaonderzoek voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen. De ruach ra‘a dient daar als voor-beeld van een psychische factor die al in de oude bronnen als ziekte werd

verdenkt van overspel; de onterechte / onbewezen claim wordt aan de invloed van de ruach ra‘a geweten, waardoor het probleem tussen de man en diens vrouw wordt opgelost. Anders zouden ze moeten scheiden ).

230 De Tsiets Eliëzer verwijst hier naar een responsum van de Chatam Sofer eH, nr. 25. 231 eH 121:1.

232 CHm 235:21 – als voorbeeld wordt daar de epilepticus genoemd (nigfeh). 233 Ibid., V. 1, eH, CHm & versch. items nr 63.