• No results found

1.4 De vorming van het te onderzoeken corpus

1.4.1 Eerste fase: ‘Ruach Ra‘a’ als zoekterm

De volgende stap was om digitaal de teksten van deze 29 auteurs te onder-zoeken op de term ruach ra‘a. In hoofdstuk 2 wordt beschreven wat ruach ra‘a in de talmoed betekende en de verschillende contexten waarin deze term gebruikt wordt: passages die op het snijpunt liggen van magie (het de-monische), religie (ritueel) en pre-moderne wetenschap (geneeskunde). De tekstuele context is die van ziekte en medisch-magische remedies, slapen, demonen en dingen die men moet nalaten vanwege het gevaar die derge-lijke handelingen veroorzaken. Gevaren die voor de moderne lezer al gauw magisch aandoen. Hoe gaat het Jodendom om met dergelijke traditionele noties in het licht van de moderniteit?

omdat de ruach ra

a op het snijpunt van verschillende ervaringsgebie-den ligt, is zij verbonervaringsgebie-den met andere termen als demon/demonen (

םידש/דש

),

slechte geesten (

תוער תוחור

), de Geest van Onreinheid (

האמוט חור

) – een andere term in de talmoed die mogelijk verwijst naar bezetenheid, maar in de Zohar als equivalent van de ruach ra‘a wordt gebruikt. maar ook amulet (

עימק

), om-dat amuletten in het verleden een grote rol speelden bij zowel het uitdrij-ven en genezen van bezetenen, en de bescherming tegen demonen. Hier-door wordt deze term buitengewoon geschikt voor het onderzoeken van de mogelijke veranderingen in betekenis en semantische veranderingen die deze onderging.

maar er is ook een andere methodologische reden voor de keuze van ru-ach ra‘a. De term ruru-ach ra‘a is al verankerd in de oudere halru-achische bron-nen doordat deze in de talmoed(commentaren) en de halachische codices als de Sjoelchan Aroech verbonden wordt met twee rituelen: het wassen van de handen ‘s ochtends na het ontwaken, en na de maaltijd. Beide werden in het orthodoxe Jodendom door de eeuwen heen als bindend ritueel voorgeschre-ven. ook opgenomen in de Sjoelchan Aroech is het verbod om etenswaren en

41 In de ultra-orthodoxe wereld wordt overigens veel halacha mondeling vastge-steld, en niet alles – mogelijk zelfs het merendeel niet – wordt opgeschreven. 42 elon, haMishpat, V. 3, p. 1252. Voor de V.s noemt hij m. Feinstein die ook in de

17

drinken onder het bed te leggen ‘omdat de ruach ra‘a [dan] op hen rust’ (JD, 116:5). Hoe gaan responsa uit de periode van 1945 – 2000 met dit begrip om, dat in oudere teksten als reden van de praxis werd gegeven? mogelijk laat men het ritueel van het handenwassen intact, maar geeft men ‘nieuwe’ re-denen die de oude noties van ruach ra‘a vervangen. misschien blijft alleen de praxis en het verbod gehandhaafd zonder duidelijke fundering van het hoe-en-waarom.

Het doorzoeken van het corpus op deze andere termen leverde wel tref-fers op, maar significant minder dan van de ruach ra‘a. Wanneer men de lijst met responsa-werken van bovenstaande 29 auteurs doorzoekt op de ter-men ruach ra‘a, ruchot ra‘ot (pluralis), Lilith,43 demon / demonen, amulet en ruach tumah werden de volgende resultaten verkregen:

ruach ra‘a 385 ruchot ra‘ot 9 Demon 127 Demonen 124 Lilith 6 ruach tumah 59 Amulet 218

ruach ra‘a als zoekterm lijkt dus in deze 29 auteurs de term te zijn met ver-reweg de meeste treffers. met name de hoeveelheid treffers van de ruach ra‘a in deze hedendaagse responsa is opmerkelijk wanneer die vergelijken worden met de frequentie in de klassieke rabbijnse literatuur. Wanneer men op ruach ra‘a zoekt (zonder voorvoegsels) in de hele Babylonische en Jeruza-lemse talmoed, de Halachische (Mechilta, Sifra, Sifrei) en Aggadische midrasj-verzamelingen (een 20-tal) die ook in het responsa project zijn opgenomen, komt het resultaat op nog geen 40.44 Hierbij dient opgemerkt te worden dat het volume aan tekst van de responsa-delen van deze 29 auteurs wel groter is dan al deze klassieke rabbijnse werken bij elkaar. maar zeker niet 10 × zo groot als door de verhoudingen van frequenties zou worden voorgesteld.45 43 een vrouwelijke demon, bekend uit rabbijnse verhalende literatuur en Joodse

magische teksten.

44 btalmoed: 9, jtalmoed: 3, midrasj Halacha 1, midrasj Aggadah 25 (CD-versie 15). 45 een vrij exacte schatting is mogelijk op basis van het aantal woorden in de tek-sten van het responsa project. De gehele Babylonische, Jeruzalemse talmoed en alle halachische en aggadische midrasjiem die het project bevat in versie 19 be-draagt ruim 8 miljoen woorden. In dit hele corpus aan teksten komt ruach ra‘a ca. 40 maal voor. Het totale aantal woorden in het corpus van auteurs na 1945 (29 in totaal) de ruach ra‘a is ruim 34 miljoen. Het aantal treffers is dus dubbel zo veel dan men statistisch zou verwachten; de verhouding in woorden is immers 1:4, de verhouding in treffers van ruach ra‘a is ruim 1:9 (40 tegenover 385). Deze verhouding wordt iets minder significant wanneer ook de overige auteurs

mee-18

Verder vindt men de ruach ra‘a met voorvoegsels slechts 6 keer in de hele codex van maimonides (14 delen), 11 keer in de codex van de tur (14e eeuw), en slechts 16 keer in de hele Sjoelchan Aroech (16e eeuw), waarvan 8 vermel-dingen te maken hebben met het ritueel van het handenwassen in de och-tend en na de maaltijd.

Het grote aantal treffers voor de ruach ra‘a in de moderne respona is ook opmerkelijk omdat er juist een bepaalde verandering van het discours leek plaats te hebben gevonden in de modernere rabbijnse literatuur. De pas-sages in de talmoed over geesten en demonen als bron voor ziektes en de talmoedische behandelingen voor dergelijke kwalen, lijken in de moder-ne halachische literatuur (vrijwel) geen rol meer te spelen.46 Dit hangt mo-gelijk samen met het ‘inwisselen’ van de talmoedische geneeskunde voor de middeleeuwse geneeskunde, en in de moderne tijd door de huidige ge-neeskunde. men erkent mogelijk dat veel zaken die vroeger aan demonen e.d. werden toegeschreven, thans onderdeel zijn van de psychiatrie als me-dische wetenschap, en in mindere mate de psychologie.47 Dit maakt het

ge-genomen zouden worden die niet tot het responsa project behoren, maar van-wege de representativiteit van het corpus werden toegevoegd (7 auteurs). 46 ten aanzien van de medische behandelingen van de talmoed waarin ook veel

plaats wordt gegeven aan buitenlichamelijke factoren als geesten en demonen lijkt er al honderden jaren consensus te bestaan dat ze niet meer toegepast mo-gen worden. De natuur en haar wetten zouden veranderd zijn en de remedies zijn daarom niet meer werkzaam, zie hierover uitvoeriger in H. 5 en H. 6. 47 Zie bijv. een responsum van de Minchat Jitschak (V. 5, nr. 27) waarin hij een vrouw

beschrijft die leidt aan ‘zenuwzwakte’ – een 19e eeuwse aandoende term, maar ze-ker geen talmoedische. Zie ook bijv. de Iggrot Mosje, V. 4, nr. 74 inzake anticonceptie voor een vrouw die aan een ‘zenuwziekte’ leidt (hij gebruikt hier het Hebreeuwse

םיבצעה תלחמ en het Jiddisj-Duitse Nerven–ןעוורענ ). Zie ook een responsum uit 1964 van de Chelkat Ja’akov over een vrouw met een ‘zenuwziekte’ die aan vaginaal bloed-verlies leidt (JD, nr. 92). De talmoedische teksten over psychische aandoeningen lijken vooral in juridische zin opgevat: wat is hun halachische en sociale status, maar zijn geen medisch en klinisch-diagnostisch model, zie s. Aviner, ‘psichiatria weHalachaa’, http://www.medethics.org.il/articles/ASSIA/Assia73–74/Assia73–74.07.asp en m.m. Farbstein, ‘psychiatry and Halacha. psychotics and retarded persons’ in:

Proceedings of the First International Colloquium on Medicine, Ethics and Jewish Law (m.

Halperin & D. Fink eds., 1993), p. 257–273. Voor een kritische houding t.a.v. de psychologie zie o.a. Misjne Halachot, V. 16, nr. 96 die de psychologie ‘ketterij’ (תונימ) noemt. Zie ook: F. rosner & m. tendler, Practical Medical Halachah (derde editie, 1990), p. 99–101, mede gebaseerd op Iggrot Mosje, JD V. 2, nr. 57 over praattherapie van ketters en ongelovigen. preuss ziet overigens in de talmoed vooral demonen verbonden met lichamelijke ziekten, en niet psychische aandoeningen, i.t.t. het Nt. Deze laatste zouden vooral door geesten en niet demonen worden veroorzaakt. Deze observatie lijkt polemisch en moeilijk houdbaar gezien de verwantschap tussen geesten en demonen zoals bij Josephus waarneembaar (zie Hoofdstuk 2), J. preuss, Biblical and Talmudic Medicine (F. rosner, ed., 1993), p. 319.