• No results found

een negental paradigmatische teksten uit het corpus

4.3 Paradigmatische teksten uit de drie categorieën

4.3.3 Categorie eten & drinken: tekst-gerichte benadering (32 teksten) 73

Het volgende responsum van de Tsiets Eliëzer (V. 18, nr. 46) is een paradigmati-sche tekst voor de tekst-gerichte benadering. Hij behandelt een vraag die bij-na gelijk is aan de twee teksten in de voorafgaande bebij-naderingen. In plaats van een ei, zijn het nu gepelde knoflook en uien die overnacht hebben. In dit responsum is geen enkele referentie aan de gewoonte en ervaring van mensen, of aan wetenschappelijke kennis die van buiten het halachische

sy-71 De auteur bedoelt zijn eigen uitspraak dat in de ijskast leggen helpt tegen het probleem van overnachten.

72 Ibid.: יתעד תונשל יל השקו ,םהל הנה כ״א ׳וכו ררקמב ףולק ריאשהל םיגהונש תויהד ל״נו”

ןה ילע תורעהש ףאו ,בוט אוה רתיההד עמשמ כ״או תבש ינפל םיפלקמ תובישי בורב יכ רוסאלו אציש ימו תואיגשמ ונליצי ןמחרהו ,ונבתכש ומכ הזב ךומסל רשפאד הארנ הכלהל מ״מ תונוכנ .”ןוכנ םעט ול שי קולחל 73 Riwawot Efraïm, V. 1, nr. 8; ibid., V. 3, nr. 18; ibid., V. 4, nr. 153, par. 25; ibid., V. 5, nr. 8,

9; ibid., V. 6, nr. 6; Misjne Halachot, V. 3, nr. 61; ibid., V. 11, nr. 9; ibid., V. 12, nr. 20, 22; ibid., V. 15, nr. 5, 6; Tsiets Eliëzer, V. 10, nr. 35; ibid., V. 18, nr. 46; ibid., V. 19, nr. 56;

Di-vré Jatsiv oH, nr. 227; Jabia Omer, V. 1 JD, nr. 9, 10, 23; ibid., V. 4 oH, nr. 1; ibid., V. 5 oH,

nr. 2; ibid., V. 8 oH, nr. 51; Minchat Jitschak, V. 2, nr. 68, #12,13; ibid., V. 6, nr. 74; ibid., V. 9, nr. 28, 74; Betsel Hachogma, V. 3, nr. 11; Chelkat Jakov, V. eH, CHm & versch. items, nr. 88 en V. 3, JD, nr. 14, 39; Afarkesta deAniya, V. 1, nr. 133; ibid., V. 2 JD, nr. 146.

127

steem komt. Dit zou voor de hand liggen, omdat de auteur eliëzer Walden-berg een expert is op het gebied van de medische ethiek:

over knoflook en ui die gepeld zijn, waar de nacht overheen ging… [datering, pesach 1989]

[naam en openingsgroet aan vragensteller]

over hetgeen hij mij gevraagd heeft over gepelde knoflook en ui waar de nacht overheen ging, en waarbij hij de mening poneerde dat als ze goed bedekt zijn en afgesloten in de ijskast, dat ze gegeten mogen worden en [hij ze] niet hoeft weg te gooien. Want dat betekent soms een groot geldelijk verlies, bovendien getuigt dit ook voor minachting voor etenswaren. 74

De auteur vervolgt met het verwerpen van deze gedachtegang omdat de talmoed bNiddah 17a expliciet stelt dat ook wanneer ze dichtgebonden zijn en verpakt (letterlijk: samengebonden en verzegeld –

  ימיתחו ירייצמ

) de ruach ra’a er toch op rust. Vervolgens verwijst hij naar een uitspraak van de

Riwa-wot Efraïm 75 dat verpakt in de ijskast wél helpt, maar verwerpt deze uitspraak, omdat collega’s deze beslissing ook al verworpen hebben. Hij vervolgt met zijn eigen redenering:

… deze uitspraak uit de talmoed is niet opgetekend, noch in [de codex van] maimonides, de tur, of de Sjoelchan Aroech, maar slechts door en-kele [rabbijnen] die na hen kwamen. men kan dus zeggen dat maimo-nides en de schrijvers van de Sjoelchan Aroech in hun grootsheid beslo-ten dat de halacha niet zo is. of dat deze weleerwaarde geleerden van mening waren dat dit niet meer van toepassing is op onze tijd, want 74 Tsiets Eliëzer, V. 18, nr. 46: הלילה םהילע רבעש ןיפולק לצבו םוש תודוא“ א”בבות ק”היע םילשורי .ק”פל ט”משת ינש חספ ק”שעו םוי .ה”ב םילשורי ןופצ תנוכשב בר א”טילש יניס ןבואר ’ר ברה םילעפ בר ג”הרה דובכל םאד רמולו דדצל הצרו .הלילה םהילע רבעש ןיפולק לצבו םוש תודוא ינלאשש ד”ע .ב”וש הז םימעפל רשא םדבאל וכרטצי אלו םלכואל לכויש ליעויש ררקמב םירוגסו בטיה םיסוכמ .”ןילכואל יוזיב םג הזב שיו ,בר דספהב םכתסמ

75 V. 3, nr. 495. Dit responsum maakt geen onderdeel uit van het corpus omdat de term ruach ra‘a er niet in voor kwam en omdat de vraagstelling iets anders ge-formuleerd is, en in feite ingaat op het verbod van het eten van iets dat onbe-dekt is gelaten (giloei). De uitspraak van de Riwawot Efraïm gaat over het verpak-ken van een ui in zilverpapier die dan in de ijskast wordt gelegd, hetgeen volgens hem geen probleem is, onder verwijzing naar het probleem van giloei. oorspron-kelijk gaat dat echter zoals gezegd vooral over het onbedekt laten van vloeistof-fen, omdat slangen ervan kunnen hebben gedronken en hun gif mogelijk daarin achter hebben gelaten. Het is exact deze vermenging van jargon – het laten over-nachten van ui, ei en knoflook, en het verbod op onbedekt laten van vooral vloei-stoffen die door collega’s bekritiseerd wordt.

128

de natuur en de omstandigheden zijn veranderd, zoals men dat vindt [in de rabbijnse literatuur] ten aanzien van bepaalde uitspraken over dingen die op deze zelfde manier veranderd zijn. 76

of de natuur werkelijk veranderd is, en de omstandigheden nu anders zijn dan in de talmoed, is niet relevant voor de auteur — sommige teksten po-neren dit idee en dus heeft het geldigheid. ook is het onbelangrijk of men-sen dit werkelijk zó ervaren, dat vroeger bepaalde dingen andere gevolgen hadden dan nu, en hiernaar handelen in dagelijkse situaties. Uiteraard zal geen rabbijn zeggen dat de kennis van de rabbijnen in de talmoed a priori op foutieve premissen was gebaseerd en daarom niet van toepassing is. Hij vervolgt met een glosse van de mordechai 77 uit naam van meïr uit rothen-burg — dat men daarom al in hun tijd geen acht sloeg op de vermaning van de talmoed ten aanzien van het laten overnachten van een gepeld ei, “om-dat mogelijk de ruach ra‘a bij ons niet meer te vinden is”.

met andere woorden, de Tsiets Eliëzer accepteert misschien wel de ge-dachte dat er iets veranderd is, maar alleen omdat een middeleeuwse tekst dat zegt: ‘en deze woorden van de mordechai vormden de basis voor vele gro-te decisoren om lichgro-ter gro-te oordelen in deze…’ 78

Waldenberg vervolgt met voorbeelden uit de rabbijnse literatuur van de laat-ste eeuwen waarin de visie van de mordechai wordt aangewend om o.a. het gebruik van mengsels van geklutste eieren toe te staan in bakkerijen, en de gewoonte om salades te maken waar knoflook in zit en deze te laten over-nachten, of het inleggen van groenten waarvoor ook knoflook wordt ge-bruikt. opmerkelijk is dat Waldenberg niet naar de gebruikelijke wijze van het maken van sla of inmaken van zuur verwijst, maar dit menselijke han-delen wordt door hem vanuit de tekst gereconstrueerd. Vervolgens brengt hij teksten die het ontbreken van dit talmoedische verbod in de codices van maimonides en Karo, gebruiken om een lichtere uitspraak te formuleren, zodat er geen gevaar schuilt in het laten overnachten van de in bNiddah 17a genoemde soorten.

In de rest van het responsum wordt uiteengezet, dat ook wanneer men in deze tijd nog bang zou moeten zijn voor de ruach ra‘a op gepelde ui, knof-look en ei, er ook dan nog manieren zijn te vinden waarop het wél toege-staan is. Waldenberg gebruikt hiervoor opnieuw precedenten uit teksten:

76 Tsiets Eliëzer, V. 18, nr. 46: רוטב אלו ם”במרב אל ללכ האבוה אל הדנ ’מגבש תאז ארמימש“ םתולדגב ורבס ע"ושה ילעבו ם"במרהש רמול ןתינו ,םהירחא םיאבהמ המכב קר הז רכזוהו ,ע"ושו ,תוביסמהו םייעבטה ונתשנ יכ ,ונינמזב גוהנ אל הזש ןנבר ןנרמ והנה ירבסקד וא ,ןכ הכלה ןיאש .”תאזכב ושדחתנו ורמאנש הלא ןיעמ םירבד המכ דוע לע ונאצמש יפכ 77 .”אסת זמר )איצומה קרפ( יכדרמ תוהגה תבש תכסמ יכדרמ” 78 Ibid. ibid.; ריתהל ןודל םיקסופ ילודג המכו המכל בא תיב רוקמל ושמיש הלא יכדרמ ירבדו“ .”…ז”יפע

129

en kijk de Sefer Mitswot Ketanot, par. 171, die schrijft [ ten aanzien van het eten van gepelde en geplette knoflook op sjabbat] ‘dat er mensen zijn die niet bang zijn [om de knoflook te eten die op vrijdag is klaarge-maakt] omdat er brood doorheen gemengd is; en er zijn er die schille-tjes van de [gepelde] knoflook erin leggen’.79

Deze bron leert ons volgens de auteur, dat als er andere dingen doorheen zijn gemengd zoals brood, of als men de schilletjes er in achter laat na het pel-len, de ruach ra‘a er dan geen macht over heeft. of dit feitelijk klopt is op-nieuw niet van belang – er is een precedent uit een tekst die het algemeen geformuleerde verbod uit de talmoed nuanceert. Waldenberg breidt de ob-servatie van de Sefer Mitswot Ketanot verder uit tot een algemene regel: het he-le verbod van de talmoed geldt alhe-leen wanneer de ui, knoflook of het ei op zich zelf staan. Is er echter ook maar iets anders doorheen gemengd dan is er geen gevaar van de ruach ra‘a, zoals ook enkele rabbijnen uit de laatste twee eeuwen schrijven.

Dan komt hij met weer een andere oplossing:

er is ook nog een manier om het toe te staan, door er zout doorheen te doen. Zoals ik dit gezien heb in het boek Mat’amim, onder het lemma ‘Jajin, se’oeda, we-Achila’, subpar. 18, die uit naam van het boek Tosefet

Chajim het volgende schrijft: ‘de reden [dat] als er gepelde knoflook of ui

overblijft ’s avonds, zodat wanneer de nacht er over heen gaat het een gevaar oplevert om ervan te eten – dat men deze dan in het zout doet is, dat het zout de ruach ra‘a opheft [

לטבמ

] die er op rust.80

op basis van de Ta’amei HaMinhagiem concludeert Waldenberg dat dit bete-kent dat men ook nadat de gepelde ui, knoflook of ei al overnacht hebben, het mogelijk is om a posteriori deze weer geschikt te maken door ze in het zout te leggen: “Want het heeft de kracht om de ruach ra‘a te laten verdwij-nen en op te heffen”.81

of dit feitelijk klopt is opnieuw van geen enkel belang, de teksten zeggen dat de ruach ra‘a in bepaalde situaties gevaar oplevert, en andere teksten 79 Ibid., ibid.: הציבו ףולק לצבו ףולק םוש :ל”זו בתוכש )יעיבר םוי( א”עק ןמיס ק”מסב ןיועי“ חש תבשב םיקוחש םיפולק םימוש םילכוא םניאש םדא ינב שי ,הלילה םהילע רבעש הפולק ה .”םכותל ןימושה תפילק םימישמש שיו ,םכותב ברועמ םחלש רחאמ םיששוח םניאש שיו ,תיר 80 Ibid., ibid.: תוא הליכאו הדועס ןיי ךרע םימעטמ רפסב יתיארדכ ,חלמ םכותב םישל רתיה ךרד םג שי“ רובעי םאש הלילב הפולק לצב וא ףולק םוש ראשנשכ םעט :ל״זו םייח תפסות רפס םשב בתוכש ח״י .”…וילע הרושש הער חורה תא לטבמ חלמה יכ ,חלמל ותוא םינתונ םהמ לוכאל הנכס הלילה םהילע 81 Ibid., ibid.: רבעש רחאל םכותב תאז םישי םא וליפא הליעומ חלמה תמישש הרואכל עמשמו“ .”הער חורה תא לטבלו ריבעהל ותא וחכד .הלילה םהילע

130

zeggen dat dit in bepaalde gevallen – zoals na gebruik van zout – geen ge-vaar oplevert. In verschillende situaties kan men het handelen dus afstem-men op hetgeen in de teksten te vinden is over de ruach ra‘a en de omgang hiermee. tot slot breidt Waldenberg de uitzonderingen nog verder uit, op-nieuw op basis van een tekst:

… maar na inleggen in azijn, of zout water, of na het te koken levert het geen schade op.82

De oorspronkelijke tekst had het alleen over in het zout leggen. Dit wordt vervolgens in andere teksten uitgebreid naar zure substanties (azijn), zout water of koken — allemaal manieren van het conserveren van eten waar-van men wist dat ze een beschermende werking hadden en het voedsel lan-ger houdbaar maakten. Waldenberg neemt dit over, ómdat ze in een tekst staan, en gaat nog een stap verder:

en zelfs als hij dit doet [één van eerdergenoemde manieren] nadát de nacht er over heen is geweest, en hij deze niet eet zoals ze zijn [in hun natuurlijke staat]. 83

Waldenberg brengt vervolgens nog twee argumenten waarom men lichter kan oordelen in deze kwestie, zelfs wanneer de ruach ra‘a wél nog gevaar oplevert in onze tijd:

Bovendien zijn er [rabbijnen] die van mening zijn dat het hele gevaar al- leen over rauwe waren gaat, niet over gekookte; en er zijn er die het omgekeerde zeggen: dat het hele gevaar alleen bij gekookte waren be-staat, maar niet bij rauwe… Dat betekent voor ons dus dat op welke manier men het ook doet [het nuttigen], er altijd een dubbele twijfel bestaat [

אקפסקפס

] om het toe te staan, namelijk: misschien bestaat het hele gevaar niet meer in onze tijd, en zelfs als het er wel nog is, mis-schien alleen op de tweede manier, maar niet op de wijze waarop hij het nu wil nuttigen [d.w.z. rauw vs. gekookt].84

Waldenberg gebruikt hier een algemeen halachisch principe van de ‘dub-bele twijfel’ die in veel uitspraken gehanteerd wordt. een enkele twijfel is

82 Ibid., ibid.: ”קיזמ וניא לושיב רחא וא חלמ ימב וא ץמוחב השיבכ רחא לבא“. 83 Ibid., ibid.: ”אוהש ומכ ולכוא וניאו .הלילה ןהילע רבעש רחאל תאזכב השעי םא וליפא ונייהו“. 84 Ibid., ibid.:ךפיהל םירבוס םנשיו ,םילשובמב אלו ןייחב קר אוה ששחהש םירבוס םנשי כ”ומכ“ םש ת״כרדב ןכו םש ריאמ די ת״ושבו ,קדצ יחבזב ש״ועי ,ןייחב אלו םילשובמב קר אוה ששחהש ,אקפס קפס ונל שי הצרנ םא םינפואהמ ןפוא לכ לע ןדידלש הזמ אופיא אצויו ,םש ןייע ד״ע תוא ינשה ןפואה לע אקוד אוה אמש ךייש םא וליפאו ,ז״הזב ששחה ללכ ךייש אל אמש ,אוהו .ריתהל .”לוכאל תעכ הצורש ןפואה לע אלו

131

meestal niet voldoende om iets toe te staan, zeker niet wanneer het om een bijbels verbod gaat. een ‘dubbele twijfel’ is vaak genoeg om het wel toe te staan , maar of dat ook geldt in geval van gevaar is de vraag. Want een ge-vaar telt zwaarder in de halacha dan iets dat ritueel verboden is. Daarom is een dubbele twijfel vaak ook niet genoeg om iets dat vanwege gevaar is ver-boden, toe te staan. In dit geval echter wel85 omdat:

‘het geen voorzorg is voor een tastbaar gevaar [

תשחומ

] … maar één dat potentieel en niet nader gedefinieerd [

יתלוגס

en

טשפומ

] is’.86

Voor dit laatste geeft Waldenberg en passant wel een bewijs uit het empiri-sche: ‘en waarvan velen het al overtreden hebben, gegeten hebben, en geen schade ondervonden’. Waldenberg besluit nog met een verwijzing naar een responsum van de Jad Meïr die een andere oplossing voorstelt, namelijk om de etenswaren drie maal om te spoelen met water. Dit helpt immers ook ’s ochtends na het opstaan om de handen van de ruach ra‘a te reinigen. en hoewel dit nog nergens eerder werd geopperd, helpt dit volgens de Jad

Me-ir omdat het uitgangspunt is dat de ruach ra‘a niet meer onder ons is in

de-ze tijd.

Zijn conclusie is dan ook:

In de kern van de zaak is er plaats voor een lichtere beslissing in wel-ke situatie dan ook [

אנווג לכב

] en wie zo handelt, die hoeft niet als licht-zinnig bekeken te worden [

ותוא ןיחיחזמ ןיא

], en des te meer wanneer hij het ook afspoelt, en al helemaal wanneer men er schilletjes [van de ui of knoflook] in heeft gelegd. en hoeveel te meer wanneer men ze heeft vermengd met iets anders, of zelfs wanneer hij er zout in / over doet, ze inlegt in azijn en/of zout water.87

De tekstgerichte benadering leidt hier feitelijk tot een ander standpunt – en wel een lichter oordeel – dan de object-gerichte benadering.

85 Anderen in het corpus hanteren ditzelfde argument, over het verschil tussen een tastbaar gevaar en een potentieel en niet nader gedefinieerd gevaar [טשפומ

en יתלוגס[ zoals de Jabia Omer.

86 Ibid., ibid.: ששח לע אלא ,אתנכסל אקוריפ ןועטנש תשחומ הנכס ששח לע אל אוה קפסה ירהו“ .”וקוזינ אלו ולכאו ורבע רבכ םיבר רשאו .טשפומו יתלוגס

87 Ibid., ibid.: היחזמ ןיא ןכ גהונהו אנווג לכב ריתהל םוקמ שי רבד לש ורקיעמד ,רומאה לכמ הלועה“ המכ תחא לעו ,םכותל תופילקהמ ומישישכ ריתהל שי רתויבו ,החדה םג השעישכ םג המו ,ותוא ןיח .”חלמ ימבו ץמוחב םשבכי וא חלמ םכותב םישישכ וליפא וא ,רחא רבד הזיא םע הז ברעישכ רתומש

132

4.3.4 Categorie (33 teksten) ruimte:

object-gerichte benadering (10 teksten) 88

Na deze eerste categorie van eten en drinken met drie benaderingen te hebben geconfronteerd, volgt hieronder de tweede categorie van ruimte (33 teksten), zoals toilet en badkamer. ook deze categorie kan met de drie benaderingen worden geconfronteerd.

De volgende tekst van de Jitschak Jeranen (V. 1, oH., nr. 5) is als een pa-radigmatische tekst te beschouwen voor de object-gerichte benadering ten aanzien van de aanwezigheid van de ruach ra‘a in bepaalde ruimtes, i.c. het toilet en de badkamer, of een gecombineerde toilet / badruimte. opgemerkt dient te worden dat de status van het moderne toilet met waterspoeling en de badkamer al in verschillende responsa van vóór de sjoa zijn behandeld,89

vooral die van het toilet in de trein. Het is opvallend dat in ons corpus relatief veel teksten aan de status van de toiletruimte zijn gewijd – of de gecombi-neerde toilet/badruimte. De Jitschak Jeranen behandelt de vraag of men in een gecombineerde bad- en toiletruimte de handen mag wassen – bijvoorbeeld voor een broodmaaltijd of na het ontwaken – en wat de status is van eten en drinken dat deze ruimte is binnengebracht. Zijn deze nog toegestaan voor consumptie? In dit langere responsum combineert de Jitschak Jeranen de hala-chische casuïstische benadering met de object-gerichte benadering, hierbij beïnvloed door de Zohar die door hem ook gebruikt wordt naast halachische bronnen en neigt naar een meer ontologische benadering van de ruach ra‘a. ook gaat hij veelvuldig de discussie aan met responsa uit het corpus van de

Jabia Omer.

In de eerste paragraaf gaat de Jitschak Jeranen in op de status van de toi-letpot – is die vergelijkbaar met de po (van niet absorberend materiaal) en de toilet-stoel zoals die in de halachische literatuur wordt beschreven? Dit is een stoel met een gat onder de zitting waaronder soms een soort po stond, die na het ontlasten verwijderd werd. Beide gevallen worden soepeler beoor-deeld dan een echt toilet: de po omdat deze mobiel is, regelmatig geleegd en gereinigd wordt; de toiletstoel vanwege het feit dat de po zich niet steeds in de toiletstoel bevindt, en dat deze ook als gewone stoel wordt gebruikt, en de po eronder bedekt.

Vervolgens vergelijkt de auteur het moderne toilet met het

zogenaam-88 Tesjoewot Wehanhagot, V. 1, nr. 3; ibid., V. 2, nr. 4; Jitschak Jeranen, V. 1, nr. 5, 11;

Riwawot Efraïm, V. 8, nr. 5; Divré Jatsiv JD, nr. 34, 35; Simchat Kohen oH, nr. 6; Jaskiel Avdi, V. 7 oH, nr. 44, vr. 1; Jaskiel Avdi, V. 6, nr. 13.

89 Zekan Aharon, V. 1, nr. 1 – een responsum uit 1930, het boek waarin het respon-sum zich bevindt werd in 1932 voor het eerst gedrukt; Sjem MiSjimon, nr. 9 – een responsum uit 1926, gedrukt in 1932; Erets Tzvi, nr. 110 en 111, gedrukt in 1938;

Lewusjé Mordechai. V. 3, nr. 18, gedrukt in 1922; zie ook Chazon Iesj, oH, nr. 17,

133

de ‘perzische toilet’ uit de talmoed — een soort gat met een glooiend verloop waardoor de uitwerpselen meteen naar beneden gaan en niet in de toilet (ruimte) rusten. ook in het moderne toilet worden de uitwerpselen meteen weggespoeld na het ontlasten, maar anders dan bij dat perzische toilet rus-ten deze wel een bepaalde tijd in de toiletpot. en hoewel het materiaal van een toiletpot in principe glad is en niets absorbeert – anders dan hout of aar-dewerk die worden genoemd als voorbeelden van materialen die niet goed gereinigd kunnen worden – is deze soms toch wel bevuild door uitwerpse-len. Bovendien, anders dan een po of toiletstoel, zit het moderne waterclo-set vast in de muur en aan de grond van de toiletruimte, hetgeen de ruimte een vaste status geeft van een toilet. De auteur stelt dan ook in subparagraaf 2 – in navolging van o.a. de Chazon Iesj – dat een toiletruimte, zelfs als deze ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, bij twijfel de zwaardere status heeft van een talmoedisch toilet.

tot dusver lijkt dit conform de tekstgerichte benadering. echter, de Jitschak

Jeranen verbindt in zijn uiteenzetting (subpar. 2) de kwestie van de status van

een ruimte met de feitelijke aanwezigheid van de ruach ra‘a. midden in de halachische discussie, bij de argumenten die het moderne toilet willen ver-gelijken met de toiletstoel die daarmee de hele ruimte niet de status geven van een toiletruimte (alleen moet men een bepaalde afstand in acht nemen tot de stoel als de po eruit verwijderd is), stelt hij:

… en hieruit blijkt welzeker dat in deze kamer waarin de toiletstoel zich bevindt, geen ruach ra‘a aanwezig is. en dezelfde wet zou dan gelden in ons geval, van een badkamer met daarin een toilet, dat de ruach ra‘a niet in het hele vertrek rust. en dus zou het ook toegestaan zijn om de handen te wassen van de waterkraan die bij de wasbak zit.90

echter, de door de auteur aangehaalde teksten gaan helemaal niet in op de ruach ra‘a en de aanwezigheid ervan – noch op de vraag of men de handen moet wassen wanneer men deze ruimte betreedt. Ze behandelen de kwes-tie of men heilige woorden mag uitspreken in aanwezigheid van iets dat ge-bruikt wordt door de mens om zich te ontlasten, in dit geval de toiletruim-te ( of een badruimtoiletruim-te ). De autoiletruim-teur koppelt deze twee zaken direct aan elkaar: in een ruimte die ‘vies’ is en waar men geen heilige woorden mag spreken (of rituelen mag uitvoeren), daar ís de ruach ra‘a aanwezig. even later doet de auteur dat nogmaals, bij de uiteenzetting dat een modern toilet mogelijk niet vergelijkbaar is met het toilet in de talmoed:

90 Jitschak Jeranen, V. 1, oH., nr. 5, par. 1 (p. 31): ןיא ,לספסה אצמנש הז רדחש יאדו עמשמו“ יל רתומ אליממו רדחה לכב הרוש ר״ור ןיא אלסא וב שיש איטבמאה רדחש דיינב ה״הו ,ר״ור וב ה

134

…en daaruit kan men naar onze zaak [afleiden], dat in een badkamer waar ook een toilet is van porselein – dat van aardewerk is dat men heeft afgedekt [= geglazuurd] – dat dit de status heeft van een po, maar niet van een toilet. en dus zou het toegestaan zijn om de handen in dat vertrek te wassen, want er rust geen ruach ra‘a in dat vertrek.91

Voor de auteur is blijkbaar duidelijk dat het verbod om in ‘vieze’ ruimtes ri-tuelen uit te voeren, niet zozeer een wet is die het subject direct aanspreekt om de status van de rituelen te verhogen en een houding van respect uit te stralen, maar eerder het gevolg is van de aanwezigheid van de ruach ra‘a. omdát in een toiletruimte doorgaans viezigheid aanwezig is, rust de ruach ra‘a daar en is het daar verboden om een ritueel uit te voeren. Dan wordt