• No results found

54 2.2.1 Dode Zee-rollen

2.7 Kabbala en de Ruach Ra‘a

In de Zohar is het begrip ruach veelvuldig te vinden in verschillende bete-kenissen: van een spiritueel principe in de mens, spirituele entiteiten in de hemelse paleizen (Hechalot), tot krachten van de ‘andere kant’ die de mens beïnvloeden en aanzetten tot zijn negatieve gedrag, en die te vinden zijn in o.a. het toilet, de niet toegestane diersoorten, en de ether. In de

ontwikke-113 Gezocht op ruach ra‘a met lidwoord. 114 oH 4.

115 oH 181. 116 oH 613. 117 JD 286. 118 eH 121.

119 De indeling van onderwerpen is in de Sjoelchan Aroech en de Tur gelijk, i.t.t. de co-dex van maimonides die een eigen indeling kent.

120 Gezocht op ruach ra‘a met lidwoord. De referenties zijn: Orach Chajim (oH) 4 (han-denwassen in de ochtend, 6 treffers); oH 181 (han(han-denwassen na de maaltijd); oH 288 (bidden en smeken op sjabbat voor mensen in gevaar, 2 treffers); oH 328 (re-mah-Isserlies, verboden om iemand genezen die een ruach ra‘a heeft door moe-dermelk op hem te spatten); oH 405 (loopgebied op sjabbat); oH 571 en 576 – (bid-den, smeken, sjofarblazen, en vasten voor iemand in gevaar op sjabbat); oH 613 (handenwassen in de ochtend op Jom Kippoer i.v.m. wasverbod op J. Kippoer); JD 116 (eten & drinken onder het bed); eH 121 (man met ruach ra‘a die een schei-dingsakte schrijft).

78

ling van de halachische praxis rond de ruach ra‘a hebben de Zohar en late-re kabbalistische geschriften (vooral van Luria) een grote rol gespeeld tot op heden – vooral in chassidische en oriëntaalse vormen van Jodendom.

Het opmerkelijke feit doet zich echter voor dat de kernpassages in de Zohar die een grote rol hebben gespeeld in het halachische discours rond de ruach ra‘a en als zodanig geciteerd of waaraan gerefereerd worden, strikt gezien deze term helemaal niet hanteren. Wie de relevante Zohar-passages raadpleegt, ziet dat daar de Aramese term ruch(a) mesa’ava121 (

אבאסמ

[

א

]

חור

) wordt gebruikt, hetgeen letterlijk ‘onreine Geest’ betekent. Dat is dus niet het directe Aramese equivalent van ruach ra‘a wat rucha Bisha zou zijn (

אחור

אשיב

), een term die men al eerder tegenkomt in Qumran-fragmenten en de targoem op bijvoorbeeld I samuël. opmerkelijk genoeg komt de term rucha Bisha122

)אשיב ]א[חור(

echter wel degelijk voor in de Zohar. Het is aan te nemen dat beide termen niet volledig identiek aan elkaar zijn, juist omdat beide ongeveer even vaak voorkomen. Bovendien is er ook nog slechts éénmaal sprake in de Zohar van een samengestelde term rucha Bisha mesa’ava (

אבאסמ אשיב אחור

). Indien de termen rucha Bisha en rucha mesa’ava volledig identiek en inwisselbare termen zouden zijn, had men deze samengestelde term vaker aangetroffen dan die ene enkele keer.

Door het gebruik van vooral ‘onreine geest’ en niet van ‘kwade geest’ krijgt de term een abstracte, meer universele lading die afstand creëert tot het oorspronkelijke tweede tempel-discours waarbij een geest of andere en-titeit de mens binnendringt, die vervolgens door een vorm van uitdrijving weer naar buiten gebracht wordt en onschadelijk gemaakt. Bovendien lijkt het alsof door het gebruik van de term ‘onrein’ een morele lading aan het discours wordt toegevoegd. De onreinheid kan men namelijk relatief ge-makkelijk oplossen, door de benodigde reinigingsrituelen uit te voeren, die in dit geval zeer eenvoudig zijn (3 × de handen wassen). Het niet uitvoeren van de wassing is dan ook laakbaar en een zonde – dit zal hieronder nog uit-gebreid besproken worden.123 toch zijn het juist de geschriften van de late-re kabbala die getuigen van klassiekelate-re vormen van uitdrijvingen, de zoge-naamde dibboek.124

121 De term אבאסמ חור komt in de Zohar veel vaker voor dan אבאסמ אחור.

122 De term אשיב אחור is daarentegen weer frequenter in gebruik dan אשיב חור.

123 Aan de andere kant kan het gebruik van de term ‘onrein’ weer een terugkeer naar een tempel-discours betekenen, zoals dat bijvoorbeeld te zien is in de mid-deleeuwen rond de onreinheid van menstruerende vrouwen en de synagoge – zie J.r. Woolf, ‘medieval models of purity and sanctity’, in: Purity and Holiness (poorthuis & schwartz eds., 2000), p. 263–280.

124 De meeste geschreven verslagen van dibboek-uitdrijvingen komen uit de perio-de van perio-de 16e eeuw tot de 20e eeuw. Zie bijvoorbeeld Sja’ar Hagilgoeliem (1875), p. 8–17; J. Chajes, Between Worlds: Dybbuks, Exorcists and early Modern Judaism (2003). Voor een antropologische-sociologische benadering van het fenomeen dibboek, zie o.a. J. Bilu, ‘HaDibboek baJahadoet: Hafra’a nafshiet kemashav tarboeti’, Mech-

79

2.8 Conclusie

In dit hoofdstuk werd de betekenis van ruach – en specifiek in de samen-stelling ruach ra‘a (of soms de Aramese equivalent) – verkend in tenach, de literatuur van de tweede tempel-periode, de talmoed, en middeleeuw-se literatuur. Uiteengezet werd hoe deze term zowel natuurfenomenen, als psychisch-fysische processen beschrijft, zoals bezetenheid. Hoewel veel van de noties over demonen, geesten, en bezetenheid ook in de talmoed te-recht zijn gekomen, lijkt de ruach ra‘a al in de talmoed voorzichtig losge-maakt te worden van zijn demonische context. exorcisme voor een ruach ra‘a wordt dan ook in de talmoed niet meer expliciet gevonden. rituelen en bepaalde leefregels komen hiervoor in de plaats en geven elk individu een bepaalde mate van invloed op deze negatieve entiteiten, zonder dat hier een gespecialiseerde exorcist of magiër voor nodig is, en zonder dat men per se behoort tot de rabbijnse elite.

In de middeleeuwse rabbijnse literatuur wordt dit talmoedische dis-cours grotendeels overgenomen, hoewel maimonides nog een meer rationeel kader hanteert. Niettemin wordt ook het demonische juist in de middel-eeuwse bronnen – zowel halachische als kabbalistische – bevestigd of uit-gebreid. De Kabbalistische literatuur bevat zowel een meer abstracte notie van ‘ruach’ en ruach ra‘a, als een specifieke die evenwel met bezetenheid en exorcisme samengaat (dibboek). In de latere rabbijnse literatuur neemt de frequentie van de term ruach ra‘a dan ook toe.

In een volgend hoofdstuk zal onderzocht worden in hoeverre de moder-ne responsa deze talmoedische benadering overmoder-nemen, aanpassen, herzien of andere oplossingen bieden.

81

In dit hoofdstuk zullen enkele centrale teksten besproken worden over de ruach ra‘a waarnaar in veel responsa uit het corpus wordt verwezen, of die de noodzakelijke achtergrond bieden voor het begrijpen van de moder-ne responsa in het corpus. Zo wordt duidelijk in welke mate sprake is van het ongewijzigd overnemen van de klassieke bronnen, van een herinterpre-tatie, of van een werkelijk vernieuwend paradigma. Hiertoe worden enke-le talmoedische plaatsen (3.1) en middeenke-leeuwse commentatoren op de tal-moed (3.2), passages uit de Zohar (3.3) en de Sjoelchan Aroech (3.4), besproken die een belangrijke plaats innemen in het corpus. ook zal de doorwerking in het corpus worden getoond van enkele moderne rabbijnse teksten (3.5) die beïnvloedt zijn door de kabbala.