• No results found

Plenair slotdebat onder leiding van dagvoorzitter Jan Staman

Er is weinig gepraat over de kósten van voedselveiligheid. Toch is er in feite altijd een impliciete traditie geweest van het afwegen van middelen en haalbaarheid. Een afweging die overigens wel vaak 'met een dikke natte vinger' plaatsvindt.

Naast andere elementen zullen de kosten waarschijnlijk ook een rol spelen bij de door sommigen bepleite verschuiving van het paradigma van maximale, clean-technologische hygiëne naar een op- timale, redelijke hygiëne. Werkelijke nul-tolerantie is bijvoorbeeld alleen mogelijk bij productie in een grootschalige setting en daarbij zouden veel bedrijven het loodje leggen. Dat is óók een kosten- kant.

Tim Lang signaleert dat de hoge standaarden die wij opleggen aan derde wereldlanden tot gevolg hebben dat die hun beste en veiligste producten exporteren naar de rijke landen. In de praktijk ver- lagen ze zo hun eigen interne standaarden.

Een reactie daarop luidt dat zo'n gedrag logisch voort kan vloeien uit de prioriteiten die derde we- reldlanden voor zichzelf stellen. Ze hebben nu eenmaal een laag budget en misschien is investeren in bijvoorbeeld riolering wel belangrijker voor hun volksgezondheidssituatie dan veilig voedsel. Het klinkt misschien hard, maar we moeten ons daar niet tegen willen verzetten of mee willen be- moeien. Gewoon onze eisen handhaven.

De vraag van de voorzitter wat dan de (morele) tegenprestatie van de rijke landen moet zijn blijft onbeantwoord. 'Hulp bieden' wordt gesuggereerd. Iemand verwijst naar de middeleeuwse armen- huizen die vooral bedoeld waren om armen en hulpbehoevenden 'van de straat' te houden.

Zouden we sowieso bereid zijn om gradaties in voedselveiligheid te accepteren, vraagt iemand on- gelovig. Als dat het geval is geloven we blijkbaar niet erg in de eigen normen.

Van der Weijden bepleit dat de immunologie en de hygiënehypothese een grotere rol gaan spelen bij de vaststelling van normen. Dat zal soms leiden tot wat minder stringente normen en dat geeft wat ruimte voor andere belangen, zoals die van ontwikkelingslanden.

Een ander poneert: hoe zit het met de betrokkenheid van de consument bij de discussie? Het gaat immers om veiligheid én perceptie.

Antwoord: veel afwegingen vinden plaats in nogal gesloten organisaties. Ook met zo'n warenauto- riteit haal je het onderwerp in feite uit de maatschappelijke discussie. Moet dat niet meer in dialoog met de burger-consument? In Engeland worden afwegingen meer in het openbaar gebracht. Moeten we die kant niet op? ('Ja! Al was het alleen maar om er meer rationaliteit in te brengen: de maat- schappelijke organisaties maken de mensen gek!')

Een ander stelt: alleen praktisch is zo'n dialoog al moeilijk. In principe kun je nu al meters papier tot je nemen. En als er van alles aan gekoppeld gaat worden wordt die informatiestroom helemáál niet meer te behappen.

De Wit (VWA) deelt dat laatste standpunt. Hij betwijfelt of het zinvol is om alle discussies in het openbaar te voeren. Met een panel van tien consumenten kom je al een heel eind om publieke opi- nies en visies op een rijtje te krijgen. In de gezondheidszorg zijn daar goede ervaringen mee. Daar- naast moet je als warenautoriteit wel speciaal kijken naar risicogroepen.

Aan de andere kant meent De Wit dat de norm 'Je mag niet ziek kunnen worden' best ter discussie gebracht zou kunnen worden als vanuit de immunologie wordt aangegeven dat een beetje ziek soms best goed kan zijn.

Iemand voorziet het rumoer dat je krijgt als je in openbare discussies zou gaan schermen met risico- analyses. 'Dat accepteert de consument niet. Die wil nul-risico. Hoeveel mensen mogen er jaarlijks doodgaan aan eten? Zo'n publiek debat kan de politiek niet aan. Je moet nooit de burger gaan be- trekken bij normstellingen.'

2. De Nederlandse situatie

2.1. Veiligheid van voedsel in de Nederlandse wettelijke voor-

schriften

Hugo van Buuren Senior Juridisch Adviseur Algemene Directie van de Keuringsdienst van Waren Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

Inleiding

Het onderwerp voedselveiligheid ofwel de veiligheid van het voedsel, is in de afgelopen jaren veel- vuldig in het nieuws geweest. Helaas waren de berichten daarover niet altijd positief, waardoor op- volgend op die negatieve berichten gesteld werd dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in

de veiligheid van het voedsel ernstig zou zijn geschaad. De bescherming van de gezondheid en

veiligheid van de Nederlandse burger is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de over- heid. De regering en het parlement bepalen in hoeverre in de wetgeving voorschriften zijn opgeno- men die moeten waarborgen dat de gezondheid van de burger niet kan worden geschaad.

In ons land betreffen dat onder meer de volgende wetten en met de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen:

- Warenwet

- Vleeskeuringswet

- Bestrijdingsmiddelenwet 1962 - Diergeneesmiddelenwet

Als lid van de Europese Unie heeft Nederland voorts te maken met Europese verordeningen die in de lidstaten van de Unie rechtstreekse werking hebben.

Wanneer producenten, importeurs en handelaren van levensmiddelen, voldoen aan genoemde voorschriften, dan zou er sprake moeten zijn van veilige levensmiddelen. Globaal beoordeeld, be- vatten de nationale voorschriften specifieke bepalingen waaraan levensmiddelen moeten voldoen. Met name in de Warenwetbesluiten zijn veelal normen opgenomen voor de samenstelling van de verschillende soorten levensmiddelen. Daarnaast zijn er voorschriften waarin nader is aangegeven dat producenten van levensmiddelen een voedselveiligheidsysteem tot stand moeten brengen, waarin onder meer controle- en bewakingsprocedures van de kritische aspecten bij de bereiding en behandeling van de eet- of drinkwaren, moeten zijn opgenomen. Producenten zijn wettelijk ver- plicht de in het voedselveiligheidsysteem opgenomen veiligheidsprocedures toe te passen en te handhaven, teneinde de veiligheid van de levensmiddelen die in dat bedrijf worden bereid, ver- werkt, behandeld, verpakt, vervoerd, gedistribueerd of verhandeld, gewaarborgd is.

Teneinde de naleving van die voorschriften af te dwingen beschikt de overheid sinds jaar en dag over organisaties die toezicht moeten houden op de naleving van die voorschriften, te weten de Keuringsdienst van Waren en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Sinds kort kent Ne- derland in navolging van soortgelijke activiteiten op Europees niveau, een geconcentreerde organi- satie, die verantwoordelijk is voor een deugdelijke en doeltreffende handhaving van die wetgeving, de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Daarin zijn de Keuringsdienst van Waren en de Rijksdienst

Als onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid2 heeft de VWA naast de handha-

ving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de mens, op grond van artikel 36 van de Gezondheidswet3 ook de taak onderzoek te

doen naar de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan alsmede, het aangeven en bevorderen van middelen ter bevordering van de volksgezondheid. Kort gezegd moet de VWA mo- gelijk gezondheidsbedreigende situaties signaleren aan de minister en zo nodig voorstellen doen om die situaties tijdig het hoofd te kunnen bieden. In de te behandelen wetgeving zijn over het alge- meen specifieke normen opgenomen waaraan de (desbetreffende) levensmiddelen moeten voldoen. Daarnaast is in een aantal voorschriften de open verplichting opgenomen dat de veiligheid van le- vensmiddelen gewaarborgd moet zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van levensmiddelen lag en ligt altijd bij de producenten, importeurs en handelaren van levensmiddelen. Zij zijn en blijven altijd verantwoordelijk en aansprakelijk voor de veiligheid van door hen gepro- duceerde, geïmporteerde en in de handel gebrachte levensmiddelen.

Europa

Nederland heeft als lid van de Europese Unie, uitvoering gegeven aan de Europese wetgeving op het gebied van de veiligheid van levensmiddelen en deze waar nodig in de nationale wetgeving geïmplementeerd of daarin opgenomen. Met het verschijnen en inwerkingtreden van de Verorde-

ning (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststel- ling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedsel- veiligheidsaangelegenheden4 de “Voedselveiligheidsverordening”, zal de Warenwet uiterlijk met ingang van 1 januari 2005, aan de voorschriften van die verordening worden aangepast.

Op grond van artikel 30, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap5, hebben de lidstaten ter bescherming van de gezondheid en het leven van personen, de mogelijkheid om over - meestal - strengere voorschriften te beschikken, echter van die mogelijkheid heeft Nederland tot op heden slechts in zeer beperkte mate gebruik gemaakt. Zo kent Nederland een verbod op het toevoe- gen van met name foliumzuur aan levensmiddelen. Deze zaak ligt op dit moment bij het Europese Hof van Justitie en het is de vraag of dit verbod gehandhaafd zal kunnen worden.

Ten aanzien van verontreinigingen in levensmiddelen heeft Nederland ter bescherming van de gezondheid van de burger (nog) aanvullende voorschriften in de Warenwetregeling Verontreinigin-

gen in levensmiddelen opgenomen die betrekking hebben op de aanwezigheid van polychloorbife-

nylen (PCB’s) in een aantal genoemde levensmiddelen.

Met betrekking tot de aanwezigheid van nitraat in spinazie heeft Nederland in de Warenwetre- geling soepelere normen opgenomen dan in de Europese verordening 466/2001 voor spinazie voor- komen. Deze soepelere normen zijn op grond van artikel 3, eerste lid van de Verordening (voor een overgangsperiode) toegestaan en gelden echter uitsluitend voor spinazie die bestemd is om in Ne- derland te worden geconsumeerd. Verhandelen van dergelijke spinazie naar andere lidstaten is dus verboden.

FAO/WHO

Nederland is lid van de Codex Alimentarius van de FAO/WHO en levert daar haar bijdrage, door vakdeskundigen af te vaardigen naar de vergaderingen van de Codex. Daarbij zijn eveneens

2 Zie Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid, Stb. 1998, 646, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2002, 352 3 Stb. 1956, 51, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 1997, 510

deskundigen vanuit het bedrijfsleven aanwezig. De normen opgesteld door de Codex Alimentarius maken echter geen onderdeel uit van de nationale wetgeving, omdat Nederland als lidstaat van de Europese Unie, gehouden is de voorschriften van de EU te volgen. Wèl kan de VWA – Keurings- dienst van Waren deze normen toepassen op levensmiddelen welke bestemd zijn voor export naar derde landen waar geen specifieke wettelijke voorschriften voor die levensmiddelen bestaan. Het

Warenwetbesluit Uitvoer van waren6 geeft daartoe de mogelijkheid.