• No results found

De consequenties van een strenger voedselveiligheidsbeleid

In document Bijlage 1: De General Food Law van de EU (pagina 102-104)

Wat gebeurt er met ketens?

Een aanscherping van het voedselveiligheidsbeleid verplicht bedrijven om informatie te genereren en te verstrekken. De belangrijkste consequenties hiervan voor bedrijven zijn tweeledig. Enerzijds neemt de transparantie in de keten toe en anderzijds moet er geïnvesteerd worden in allerhande systemen voor veiligheidsborging, bijvoorbeeld voor monitoren en testen, voor invoering van HACCP en voor certificering, voor tracking & tracing binnen het bedrijf en door de keten heen, voor batchproductie (in plaats van continuproductie). Deze investeringen hebben vaak het karakter van vaste kosten: ze zijn niet proportioneel met de omvang van de productie. Ze zijn in het alge- meen ook verzonken (“sunk costs”): ze zijn in geval van beëindiging van activiteiten niet meer te recupereren op een tweedehands markt.

Wat zijn de gevolgen van toename van transparantie enerzijds en van stijgingen van vaste kos- ten anderzijds op structuur en functioneren van de keten? We maken een onderscheid tussen de korte en de lange termijn. Op de korte termijn leidt meer transparantie, meer openbare informatie, tot meer duidelijkheid onder ketens die op de markt concurreren en onder potentiële toetreders om- trent kosten en opbrengsten. Dit lokt een verhevigde prijsconcurrentie uit.48 Door de ruimere be- schikbaarheid van informatie, ervaren potentiële toetreders minder risico’s bij het toetreden tot de markt. Denk bijvoorbeeld aan Franse supermarktconcerns die actief willen worden op de Neder- landse markt. Een verhevigde prijsconcurrentie en een grotere dreiging van toetreding leidt tot smallere winstmarges. Uit deze kleinere marges op de verkopen van producten moeten bovendien hogere vaste kosten gedekt worden. De vaste kosten zijn immers gestegen door investeringen in waarborging van voedselveiligheid. Dit impliceert dat de kleinste efficiënte omvang van het bedrijf in de markt stijgt.49 Schaalvergroting leidt tot toename van concentratie in de markt: meer transpa- rantie en hogere vaste kosten zorgen er ceteris paribus voor dat marges dalen en de markt daardoor zal worden beheerst door nog minder, nog grotere bedrijven. Dit proces is alom waarneembaar in voedselketens. De concentratie in supermarktketens heeft de laatste jaren een behoorlijke vlucht genomen. Zo hebben in de meeste landen van de EU de drie of vier grootste ondernemingen meer

48 De nu volgende argumentatie ontleen ik aan een presentatie van John Sutton tijdens een OECD-conferentie over de

economie van de voedingsketen op 6 en 7 februari 2003 in Den Haag.

49 Afhankelijk van de aard van de productie en de markt, bestaat er voor een bedrijf een ideale (meest efficiënte) om-

vang. Dit is de omvang waarbij tegen de laagste kosten per eenheid product kan worden geproduceerd. Naarmate een bedrijf groeit, dalen aanvankelijk de kosten per eenheid product, omdat de dekking van de vaste kosten kan worden “uitgesmeerd” over een steeds groter aantal producten. Na een bepaald punt kunnen echter de kosten per eenheid pro- duct weer stijgen, omdat zich bij groei in de organisatie van het bedrijf allerlei inefficiënties gaan voordoen. In een concurrerende markt concurrerend overleven alleen de bedrijven met de laagste kosten per eenheid product. Die bedrij- ven hebben daarmee allemaal een bepaalde minimale omvang. In de agrarische sector is de minimaal efficiënte omvang relatief gering; daarom zijn er zoveel onafhankelijke boerderijen. In de verwerkende industrie en de detailhandel is de minimaal efficiënte omvang vrij groot: vandaar al die grote bedrijven. Gegeven een markt van een bepaalde omvang, past er ten hoogste een bepaald aantal bedrijven in. Dit kan een klein aantal bedrijven zijn, die toch allemaal maar net hun kosten kunnen goedmaken. Met andere woorden, het feit dat er een klein aantal bedrijven in een markt actief is, impliceert niet dat er hoge marges (oligopoliewinsten) verdiend worden (denk aan Ahold: een enorm bedrijf in een geconcentreerde markt, maar of het ooit winst heeft gemaakt over de laatste paar jaar ...?). De omvang van de marges

dan 70% van de markt voor levensmiddelen in handen. In de verwerking van melk, varkensvlees en andere bewerkte voedingsmiddelen zijn soortgelijke bewegingen te zien.

Concentratie in voedselketens heeft op zichzelf een effect op voedselveiligheid. Indien het aantal ondernemingen in een sector zover afneemt dat er een oligopolistische of oligopsonistische situatie ontstaat, hebben ondernemingen minder vrijheid in de keuze van hun klant of toeleveran- cier; ze zijn min of meer tot elkaar veroordeeld. Daarmee stijgt het relatieve belang van een goede samenwerkingsrelatie met de huidige klant of toeleverancier. Het wegvallen van mogelijkheden om in een volgende periode met andere handelspartners in zee te gaan, damt de neiging tot opportunis- tisch gedrag in.

Op de korte termijn stijgen kosten, stijgt de concurrentie, dalen marges en neemt de minimum efficiënte schaal van bedrijven toe, hetgeen leidt tot concentratie. Op de lange termijn verdwijnen de minst efficiënte bedrijven en groeien de meest concurrerende. De noodzakelijke extra investerin- gen in waarborgingssystemen voor voedselveiligheid fungeren als effectieve toetredingsbarrières tot de markt. Dit beperkt de potentiële concurrentie, de “contestability” van de markt. Verminderde concurrentiedreiging schept ruimte voor hogere winstmarges. De hevigheid van de feitelijke con- currentie vermindert daardoor en bedrijven kunnen kosten makkelijker aan consumenten doorbere- kenen.

Wat gebeurt er met agrarische bedrijven?

Omdat er in alle schakels van de keten in systemen voor waarborging van voedselveiligheid geïn- vesteerd moet worden, vindt overal, dus ook in de primaire sector een proces van schaalvergroting en concentratie plaats. Wat betekent dat voor de positie van agrarische producenten in de keten? Er blijven minder agrarische bedrijven van een grotere gemiddelde omvang over. Niettemin zal de agrarische schakel in de keten voorlopig de minst geconcentreerde blijven.

Indien ketens met elkaar concurreren, mag je aannemen dat ze gegeven de marktomstandighe- den de gezamenlijke winstmarge maximaliseren. Ketenconfiguraties die dat niet doen, worden im- mers op termijn uit de markt geconcurreerd. Blijft over het verdelingsvraagstuk: in een keten zijn bedrijven immers met elkaar verwikkeld in een proces van concurrentie om de verdeling van de gezamenlijke winstmarge. Dit laatste wordt bepaald door de economische machtsverhoudingen in de keten. In essentie zijn de machtsverhoudingen in de keten bepaald door het bestaan van alterna- tieve opties, van mogelijkheden voor bedrijven om een handelsrelatie op te zeggen en naar iemand anders te gaan. Een bedrijf heeft een economische machtspositie indien degene van wie hij koopt of aan wie hij verkoopt tot hem veroordeeld is. In dat geval kan dat bedrijf namelijk zijn voorwaarden opleggen. In agrarische ketens hebben primaire producenten in het algemeen weinig of geen alter- natieve opties en hebben verwerkers en detailhandelsondernemingen die wel. Als er al marges te verdelen zijn, zullen die daarom, afgezien van korte-termijnfluctuaties, nooit bij de boeren terecht komen. Boeren verdienen, indien ze efficiënt produceren, gemiddeld genomen de kostprijs van hun producten terug (inclusief een zekere vergoeding voor arbeid en ondernemersrisico).

Indien de kostprijs stijgt ten gevolge van maatregelen op het gebied van voedselveiligheidsbor- ging, dan stijgt de prijs bij alle binnenlandse aanbieders. Deze kostprijsstijging kan worden doorbe- rekend aan de afnemer, indien er geen substituten bestaan die niet in prijs stijgen. De prijselasticiteit van levensmiddelen is erg laag en daarom zal een prijsverhoging niet leiden tot substantiële afname van de vraag. Indien er echter wel substituten zijn, kan de vraag zich naar andere producten ver- plaatsen. Als bijvoorbeeld een voedselveiligheidsmaatregel anders uitpakt in de varkens- de runder- of de pluimveesector, dan kan de ene producent wel eens blijken te profiteren ten koste van andere. Als een voedselveiligheidsmaatregel de binnenlandse productie harder treft dan de import, dan kan dit tot een zwakkere marktpositie van binnenlandse producenten op de binnenlandse markt leiden. Als een dergelijke maatregel alleen in Nederland genomen wordt, leidt dit tot een verzwakking van

de positie van binnenlandse producenten op exportmarkten, tenzij men erin slaagt een hoger niveau van veiligheid als signaal van superieure kwaliteit te vermarkten.

In document Bijlage 1: De General Food Law van de EU (pagina 102-104)