• No results found

Diergeneesmiddelenwet Residuen van geneesmiddelen voor (dier)geneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Voor wat betreft de aanwezigheid van residuen van geneesmiddelen zijn er geen specifieke wette- lijke regels gesteld, noch door de Europese Unie, noch nationaal. Bij eventueel aantreffen van der- gelijke verontreinigingen is het mogelijk om op basis van artikel 18, van de Warenwet op te treden, wanneer er een gevaar bestaat voor de gezondheid van de mens. In andere gevallen is het niet mo- gelijk daar tegen op te treden. Voor wat betreft residuen van diergeneesmiddelen bestaat al sinds 1990 de Verordening (EEG) Nr. 2377/90 van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure

tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong34.

Opvallend is dat, zoals eerder aangegeven, in artikel 2 van het Warenwetbesluit Bereiding en

behandeling van levensmiddelen in het zevende lid wèl een bepaling is opgenomen waarin het ver-

boden is levensmiddelen die afkomstig zijn van dieren waarop diergeneesmiddelen zijn beproefd, te verhandelen, wanneer daarin residuen van diergeneesmiddelen boven de in de normen van de Ver-

ordening (EG) 2377/90 gestelde hoeveelheid, aanwezig zijn. Wanneer de beperking dieren waarop diergeneesmiddelen zijn beproefd in genoemde bepaling niet zou zijn opgenomen, zou de strafbaar-

stelling van het overschrijden van bedoelde normen eenvoudigweg op grond van de Warenwet zijn geregeld. Zolang dat echter niet het geval is, kunnen op grond van de Warenwet de normen van de

Verordening (EG) 2377/90 uitsluitend worden gebruikt als kenbron.

Op grond van artikel 49 van de Diergeneesmiddelenwet kunnen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake onderwerpen waarop de Diergeneesmiddelenwet van toepassing is, regelen worden gesteld waarbij kan worden afgeweken van de bepalingen in de Diergeneesmiddelenwet. Hieraan is uitvoe- ring gegeven in het Residubesluit diergeneesmiddelen.35 Echter noch in de Diergeneesmiddelenwet, noch in het Residubesluit diergeneesmiddelen, is aangegeven dat de ministers van Landbouw, Na- tuurbeheer en Visserij en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voorschriften en bijlagen van Verordening (EEG) Nr. 2377/90, al dan niet dynamisch, deel doen uitmaken van het Residubesluit

31 Stcrt. 1980, 43, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 1998, 3 32 Stb. 1964, 319, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 1993, 697 33 Stcrt. 1984, 54, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2002, 245

diergeneesmiddelen. Bij het Residubesluit diergeneesmiddelen is ook geen bijlage opgenomen

waarin normen voor de maximum toegelaten hoeveelheden residuen van diergeneesmiddelen in levensmiddelen zijn vermeld. Hierdoor is het niet mogelijk om overschrijding van de in de bijlagen bij de Europese verordening opgenomen residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig ge- bruik, op grond van de Diergeneesmiddelenwet op te treden. Wanneer dergelijke overschrijdingen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong worden aangetroffen, dient steeds te worden aangetoond dat de aangetroffen hoeveelheid een risico vormt voor de gezondheid van de mens. (artikel 18, on- der a van de Warenwet)

Voor levensmiddelen, waarin geen grondstoffen of ingrediënten van dierlijke oorsprong zijn verwerkt, zijn die residunormen echter niet van toepassing. Deze problematiek kwam onder meer aan de orde toen in melasse dat onder meer bestemd was voor de bereiding van levensmiddelen sporen van Medroxyprogesteronacetaat (MPA)36 werden aangetoond. De MPA bleek afkomstig te

zijn van suikerwater dat als afvalproduct door een producent van geneesmiddelen bestemd voor de

mens, was geleverd. Om tegen dergelijke residuen op te kunnen treden, dient door de bevoegde

autoriteit te worden aangetoond dat de (hoeveelheid) van het aangetroffen geneesmiddel een risico kan vormen voor de gezondheid van de mens.

Samenvatting

De bevordering van de veiligheid van levensmiddelen en daardoor de bescherming van de gezond- heid van de mens, is in Nederland bij of krachtens de omschreven wetgeving op een goede en zo volledig mogelijke manier geregeld.

Als lid van de Europese Unie valt niet te verwachten dat Nederland nationale voorschriften tot stand brengt. Zo dat nodig mocht zijn bestaat daarvoor de mogelijkheid, echter dergelijke voor- schriften zullen altijd bij de Europese Commissie moeten worden genotificeerd. Nederland imple- menteert de Europese richtlijnen over het algemeen volledig, hetgeen tot gevolg heeft dat de Ne- derlandse levensmiddelenindustrie, wanneer zij aan die voorschriften voldoen, hun producten onge- hinderd binnen interne markt kunnen verhandelen.

Bijzonder verwarrend is het echter wel dat een aantal wettelijke voorschriften die ook ten doel hebben de veiligheid van levensmiddelen te beschermen, gebaseerd zijn op andere wetten dan de Warenwet. Hoewel zaken als residuen van diergeneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen in levens- middelen een direct verband hebben met eet- en drinkwaren, als omschreven in artikel 1 van de Warenwet, zijn de normen daarvan niet in een voorschrift gebaseerd op die Warenwet opgenomen. Bijkomstigheid is echter wel, dat overschrijding van de normen uit die andere wetgeving, wèl weer geacht worden overtredingen te zijn van artikel 18, onder a, respectievelijk onder d, van de Waren- wet!

De belangrijkste doelstellingen van de Warenwet zijn de bescherming van de gezondheid en

veiligheid van de mens. Binnen het kader van deze wet, zou het dan ook logischer en overzichtelij-

ker zijn om ook de uitvoeringsvoorschriften inzake residuen van diergeneesmiddelen en bestrij- dingsmiddelen in levensmiddelen, op grond van de Warenwet vast te stellen. De Diergeneesmidde- lenwet en de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 hebben betrekking op de toelating van respectievelijk geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en gewasbeschermingsmiddelen. De mogelijke gevolgen van de toepassing van het toegelaten diergeneesmiddel of bestrijdingsmiddel op (grond- stoffen voor) levensmiddelen passen beter in de Warenwet, die daarvoor ook een degelijke basis biedt.

Het zou niet alleen de duidelijkheid en inzichtelijkheid voor het bedrijfsleven verbeteren, maar tevens een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van de doeltreffendheid van de handhaving.

36 Zie Journaal Warenwet, jaargang 4, nummer 1, De MPA-affaire; wetgeving rond hormonen en diervoeding, van mr.

Wellicht is de verdere uitvoering van de bepalingen van de Voedselveiligheidsverordening in de Warenwet tevens een goede aanleiding om aan deze versnippering van voorschriften in de ver- schillende wetten, een einde te maken.

2.2. Ons voedsel was nog nooit zo veilig, maar ……

Robert van Gorcom RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid

De feitelijke veiligheid van ons voedsel en de perceptie ervan, ofwel de gevoelens hierover bij de consument divergeren. Door het kunnen opsporen van steeds lagere concentraties verontreinigingen (chemisch en biologisch) en door sterk geprofessionaliseerde controle- en meldingssystemen, zowel bij producenten, leveranciers als overheid, worden steeds meer potentiële problemen vroegtijdig onderkend en in de kiem gesmoord en komen incidenten in een steeds vroeger stadium naar buiten. In combinatie met de globalisering van de (vee)voedselstromen en de brede verspreiding die partij- en krijgen, is het karakter van de problematiek de laatste 50 jaar essentieel veranderd. Overigens kan met een gerust hart gesteld worden dat het aantal gevallen waarin daadwerkelijke problemen voor de menselijke gezondheid ontstaan door de kwaliteit van ons voedsel drastisch is gedaald. Er zijn drie elementen die bepalend zijn voor de huidige gevoelens bij de consument:

• onze gevoelens bij de veiligheid van voedsel worden niet op dezelfde weegschaal gewogen als de veiligheid van veel andere dagelijkse zaken,

• ons voedsel is niet meer afkomstig van de boer uit het eigen dorp, de zelfslachtende slager van twee straten verder en de graanmolen van het naburige dorp. We eten momenteel garnalen uit Thailand, hamburgers uit Argentinië, sperziebonen uit Senegal en kant en klaar maaltijden die uit soms wel 50 verschillende ingrediënten bestaan, allen met hun eigen meestal internationale oorsprong,

• door de sterk toegenomen kwaliteit en gevoeligheid van de processen waarmee de veiligheid van ons voedsel wordt bewaakt en het belang dat de overheid en de producenten hechten aan een goed imago op het gebied van de levering van veilig voedsel en de communicatie hierover, worden de consumenten veel vaker geconfronteerd met berichtgeving over gevonden normover- schrijding en de als gevolg daarvan genomen (recall)acties37.

Alhoewel er in dit essay een beperkt aantal alinea’s gewijd zal worden aan de eerste twee pun- ten zal dit stuk vooral dieper ingaan op de ontwikkelingen, problemen en perspectieven rond het derde element. Het stuk is geschreven vanuit een instituut dat zich al meer dan 100 jaar bezighoudt met voedselveiligheidsvraagstukken, RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid, onderdeel van Wa- geningen UR38.