• No results found

Overtreding van de artikelen 7, eerste lid (..) wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 71-75)

4. Overtreding van de artikelen 7, eerste lid (..) wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.

3.4.2 Enkele opmerkingen over artikel 7 WVW 1994

Art. 7 lid 1 WVW 1994 formuleert kort gezegd het verbod door- of weg te rijden na betrokkenheid bij of het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij schade,

60

letsel of de dood van een ander het gevolg is geweest.36 Art. 7 lid 1 strekt ertoe, ten eerste, dat de bij het ongeval gewonde personen onmiddellijk hulp wordt geboden; ten tweede wordt beoogd dat de betrokkenen bij een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.37 Of iemand schuld heeft aan het ongeval, doet er niet toe. Het tweede lid van art. 7 WVW 1994 bepaalt dat het verbod uit het eerste lid onder a – het geval waarbij een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht – niet van toepassing is op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig. Daarnaast formuleert art. 184 WVW 1994 een grond die leidt tot uitsluiting van vervolging: de vervolging tegen de overtreder van het verbod ex lid 1 sub a is namelijk uitgesloten indien deze binnen twaalf uren na het ongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een algemene opsporingsambtenaar als bedoeld in art. 141 Sv en zijn identiteit en die van zijn motorrijtuig bekendmaakt.38

De ratio van de bepaling brengt mee dat art. 7 WVW 1994 zich richt tot degene die mogelijkerwijs civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn gedragingen; of iemand uiteindelijk aansprakelijk blijkt te zijn, is dus niet relevant. De bepaling vertaalt dit in het vereiste dat iemand is betrokken bij het ongeval dan wel het ongeval heeft veroorzaakt. Over de betekenis van het nogal

onbestemde ‘is betrokken’ bij een verkeersongeval en de verhouding tot het veroorzaken van een ongeval oordeelde de Hoge Raad: ‘Van betrokkenheid bij een verkeersongeval is in een zaak als de onderhavige, waarin het gaat om een bestuurder van een motorrijtuig, sprake indien dat motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen. Is die bestuurder in dat geval tevens veroorzaker van het ongeval, dan kan hij niet alleen gelden als te zijn betrokken bij dat ongeval maar ook als degene door wiens gedraging dat ongeval is veroorzaakt in de zin van genoemde bepaling. Degene die niet bij het ongeval is betrokken in vorenbedoelde zin, maar door wiens gedraging het ongeval

niettemin is veroorzaakt, kan slechts gelden "als degene door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt".’39 Bij ‘betrokkenheid’ bij het ongeval gaat het doorgaans

36

De bepaling vertoont overeenkomst met art. 414 en 474 Sr (verzuim hulp te verlenen door schipper in de misdrijf respectievelijk overtredingsvariant) en met het algemene art. 450 Sr (verzuim hulp te verlenen).

37

Vgl. HR 1 oktober 2002, NJ 2002/572, VR 2003/89.

38

Zie bijvoorbeeld HR 17 september 2002, NJ 2002/547.

39

61

om iemand die tot de ‘botsenden’ behoort, waarbij al dan niet tevens sprake kan zijn van ‘veroorzaken’. Voor betrokkenheid bij een ongeval hoeft men echter geen bestuurder te zijn. Ook voetgangers kunnen betrokken zijn bij een ongeval en zelfs niet-verkeersdeelnemers. Dat laatste bleek in HR 1 oktober 2002, NJ

2002/572. De verdachte had zijn auto zodanig geparkeerd dat een of meer daarop bevestigde ladders over de fietsstrook van de weg uitstaken en daar was een fietser tegenaan gereden waardoor deze letsel bekwam. Even later kwam de verdachte naar buiten, zag het gewonde slachtoffer en reed weg. Onjuist is de opvatting, zo oordeelde de Hoge Raad, dat de gelegenheid tot vaststelling van de identiteit slechts behoeft te worden geboden door degene die ‘als bestuurder of verkeersdeelnemer’ betrokken is bij het ongeval. Daarnaast kan iemand

veroorzaker van het ongeval zijn zonder ‘betrokkene’ te zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval indien door iemands gedraging een ander moet uitwijken om een ongeval te voorkomen en daardoor in botsing komt met een derde.

Een passagier is doorgaans geen veroorzaker van een ongeval en evenmin daarbij betrokken. In HR 4 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4431 zat de verdachte achterop zijn eigen scooter toen de bestuurder tegen een auto aanreed; hij wist dat de bestuurder nog geen 16 jaar oud was en geen bromfietscertificaat had. De Hoge Raad was van mening dat het oordeel dat verdachte kon worden

aangemerkt als iemand die bij het verkeersongeval 'betrokken' is in de zin van art. 7 lid 1 aanhef en onder a WVW 1994 blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. Een verdachte die niet de bestuurder van het motorvoertuig is, kan eerst dan als betrokken bij het verkeersongeval gelden, aldus de Hoge Raad, indien dit ongeval door zijn gedraging is veroorzaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de

passagier zich bemoeit met de wijze van rijden (hij geeft een ruk aan het stuur). Wat voor een (passieve) passagier van een voertuig geldt, geldt vanzelfsprekend ook voor iemand die slechts getuige is van een ongeval; zo iemand is niet

betrokken bij het ongeval.

Overtreding van art. 7 lid 1 WVW 1994 is een misdrijf. Daarbij sluit aan dat voor strafbaarheid opzet of culpa is vereist. Art. 7 lid 1 WVW 1994 betrekt de

schuldvorm op de gevolgen van het ongeval: strafbaar is degene die ‘weet of redelijkerwijs moet vermoeden’ dat bij het ongeval een ander is gedood dan wel schade of letsel aan een ander is toegebracht (lid 1 sub a) of die ‘weet of

redelijkerwijs moet vermoeden’ dat een ander in hulpeloze toestand wordt achtergelaten (lid 1 sub b).

Het misdrijf van art. 7 WVW 1994 wordt dikwijls tezamen met het veroorzaken van datzelfde ongeval ten laste gelegd. In dat geval domineert het veroorzaken

62

van dat ongeval vaak de vervolging en de strafoplegging, zeker indien het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten was en tot ernstige gevolgen heeft geleid. Denkbaar is evenwel dat van het veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5 WVW 1994) wordt vrijgesproken en dat enkel wordt veroordeeld wegens het doorrijden na ongeval. Daarvan was bijvoorbeeld sprake in HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2452. De verdachte was in dit geval voor het doorrijden na ongeval tot een gevangenisstraf van 50 dagen veroordeeld. Die straf bleef in cassatie in stand.

Nalaten hulp te verschaffen

Het doorrijden na ongeval kent niet echt een pendant buiten het domein van het verkeer. Gedacht zou nog kunnen worden aan de overtreding van art. 450 Sr: 'Hij die, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaat deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor

zichzelf of anderen redelijkerwijze te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, wordt, indien de dood van de hulpbehoevende volgt, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie'. Voor deze overtreding, die overigens op vele punten verschilt van de strafbaarstelling van doorrijden na ongeval, wordt zelden vervolgd.

Strafvorderlijke bevoegdheden

Specifiek bij het doorrijden na ongeval speelt de vraag of de beschikbare

strafvorderlijke bevoegdheden toereikend zijn. Overtreding van artikel 7, eerste lid, WVW 1994 wordt ingevolge art. 176 WVW 1994 gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Dat lichte strafmaximum brengt mee dat een groot aantal bevoegdheden tot opsporing bij verdenking van dit misdrijf thans niet beschikbaar is. Doorrijden na ongeval kan niet tot de toepassing van voorlopige hechtenis aanleiding geven, alle

bevoegdheden die aan het voorlopige hechtenis-criterium gekoppeld zijn kunnen om die reden ook niet worden toegepast. Een aantal bijzondere bevoegdheden tot opsporing komen voor toepassing in aanmerking (stelselmatige observatie (art. 126g Sv), stelselmatige inwinning van informatie (art. 126j Sv) en de vordering van identificerende gegevens (art. 126nc Sv), bijvoorbeeld). Het opnemen van telecommunicatie is slechts toegestaan bij verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv (art. 126m Sv). De vordering op grond van art. 126nd Sv kan, als geen sprake is van een dergelijk misdrijf, alleen met een machtiging van de rechter-commissaris worden gegeven.

63

Bij ontdekking op heterdaad zijn op die grond bevoegdheden beschikbaar. Te denken valt aan de aanhouding van de verdachte (art. 53 Sv), maar ook aan inbeslagneming (artt. 95 en 96 Sv). Buiten heterdaad ontbreken die

bevoegdheden eveneens. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat de

rechter-commissaris dient te worden ingeschakeld om één of meer voertuigen die bij het ongeval betrokken zijn in beslag te nemen.

3.5 De artikelen 8 en 176 WVW 1994 3.5.1 De tekst van de artikelen

Een tweede strafbaarstelling van ernstige verkeersdelicten waarin het veroorzaken van een ongeval of gevaar geen bestanddeel is, betreft de strafbaarstelling die ziet op rijden onder invloed. Deze strafbaarstelling kan worden afgeleid uit het samenstel van art. 8 WVW 1994 en art. 176 WVW 1994.

Art. 8 WVW 1994

1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 71-75)