• No results found

Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 49-52)

diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. (..)

Bij veroordeling ter zake van dit delict kan als bijkomende straf ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste vijf jaren worden opgelegd (art. 179a WVW 1994).

Voor bedreiging met een ernstig misdrijf is – vanzelfsprekend – niet vereist dat dit ernstige misdrijf wordt begaan of zelfs maar wordt voorbereid in de zin van art. 46 Sr. De dader hoeft – in het verlengde daarvan – ook geen opzet te hebben op het plegen ervan. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling is volgens vaste rechtspraak vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is

38

geschied dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.14 De

‘redelijke vrees’ moet dus hebben ‘kunnen ontstaan’, hetgeen een objectieve benadering impliceert, en wel naar twee kanten. De bedreiging hoeft bij de bedreigde niet daadwerkelijk vrees te hebben opgewekt. Anderzijds geldt dat de omstandigheid dát daadwerkelijk vrees is opgewekt, en de bedreigde zich dus bedreigd heeft gevoeld, weliswaar een aanwijzing, maar op zichzelf onvoldoende grond is om vast te stellen dat de redelijke vrees kon ontstaan. Het gaat er dus om dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat de vrees voor het in het vooruitzicht gestelde misdrijf in het algemeen

redelijkerwijze kon ontstaan. De bedreiging kan plaatsvinden zowel door het uiten van woorden als – in de verkeerscontext vooral van belang - door daden.

Bedreiging impliceert opzet. Het opzet van de dader moet gericht zijn op de hierboven besproken objectieve bedreigingsgedraging. Zijn opzet – vermoedelijk volstaat voorwaardelijk opzet15 - moet dus gericht zijn op het doen ontstaan van de situatie dat bij de ander de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het

slachtoffer zou worden van het misdrijf waarmee is gedreigd.16 Zoals reeds opgemerkt, hoeft de dader geen opzet op het realiseren van de bedreiging te hebben, noch is enig bijkomend oogmerk vereist.

Bij wijze van illustratie van een ‘bedreiging in het verkeer’ kan worden gewezen op HR 25 januari 2011, NJ 2011/225 m.nt. Keijzer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn auto een andere auto met daarin twee personen en hun dochtertje heeft gepasseerd, waarna de bestuurder van de ingehaalde auto de verdachte na diens inhaalmanoeuvre een lichtsignaal met de koplampen van haar auto heeft gegeven. De verdachte wilde verhaal halen en heeft haar tot stoppen gedwongen. Hij is boos en druk gebarend op haar toegelopen, heeft op haar autoruiten geslagen. Vervolgens heeft hij haar hardnekkig gedurende bijna een uur en met snelheden van soms 160 tot 170 km per uur achtervolgd en naast haar gereden en gebaren gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat door deze

gedragingen van de verdachte bij de slachtoffers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte een verkeersongeluk zou veroorzaken, dan wel dat, als de verdachte de ander tot stoppen had kunnen dwingen, de ontstane situatie de

14

HR 7 juni 2005, NJ 2005/448.

15

Noyon/Langemeijer/Remmelink, art. 285, aant. 5; A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer, derde druk, 2011, p. 320; anders Keijzer in zijn noot onder HR 25 januari 2011, NJ 2011/228. De Hoge Raad heeft zich er nog niet expliciet over uitgesproken. In de feitenrechtspraak lijkt met voorwaardelijk opzet genoegen te worden genomen.

16

39

verdachte tot handelingen zou hebben kunnen brengen die de dood ten gevolge hadden kunnen hebben. Dat oordeel gaf volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, 60 uren werkstraf, en een

ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.

Vooral bij bedreiging door daden kan de afgrenzing van bedreiging met poging tot doodslag of zware mishandeling lastig zijn. Een en dezelfde gedraging, zoals een stekende beweging met een mes, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden gezien als een poging tot doodslag of zware mishandeling, maar ook als een bedreiging. Het opzet is in zo’n geval beslissend: was dat gericht op het doden van de ander of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, of enkel op het ontstaan van vrees bij de ander voor een dergelijk delict? De (soms) moeilijke grensbepaling verklaart waarom bedreiging nogal eens (meer) subsidiair wordt opgenomen in een primair op poging tot doodslag of zware mishandeling gerichte tenlastelegging. Een voorbeeld biedt HR 29 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1644. Daarin was de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling omdat het hof onvoldoende aanknopingspunten had gevonden om opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen te kunnen achten. Het hof verklaarde wel bewezen dat de verdachte het slachtoffer had bedreigd met zware mishandeling doordat hij opzettelijk dreigend met zijn auto waarvan hij het gaspedaal had ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte, op het slachtoffer dat hem een stopteken had gegeven en dat zich op korte afstand voor die auto bevond, was afgereden. Het Hof had aan de verdachte ter zake van (onder meer) dit feit een werkstraf van 80 uur opgelegd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep. Een vergelijkbare zaak deed zich voor in HR 22 maart 2011, NJ 2011/228. De bestuurder van een stilstaande auto gaf, met ingedrukte koppeling, veel gas toen zijn voormalige vriendin net voor die auto langs liep. Anders dan in de vorige zaak was niet bewezenverklaard dat de verdachte op zijn vriendin was afgereden. Hoewel zij heeft verklaard dat zij zich erg bedreigd voelde leverde de gedraging van de verdachte naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende grond op om bedreiging met zware mishandeling te kunnen aannemen.

40

3. Strafbaarstellingen in de Wegenverkeerswet 1994

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 49-52)