• No results found

Enkele opmerkingen over artikel 5 WVW 1994

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 65-71)

2. Indien degene die schuldig is aan een van de in het eerste lid genoemde feiten, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste of tweede

3.3.2 Enkele opmerkingen over artikel 5 WVW 1994

Art. 5 WVW 1994 verbiedt gedrag waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of gevaar kan worden veroorzaakt, alsmede gedrag waardoor het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Bij het (kunnen) veroorzaken van gevaar staat de veiligheid van het verkeer op het spel, bij het (kunnen) hinderen de vlotheid van het verkeer. Gedrag waardoor het verkeer wordt of kan worden gehinderd zal in het navolgende buiten beschouwing blijven.

Niet-naleving van art. 5 WVW 1994 is een overtreding. Zoals gebruikelijk is bij overtredingen, hoeft opzet of schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar niet bewezen te worden. Wel is denkbaar dat een schulduitsluitingsgrond van toepassing is, in welk geval de verdachte geen enkel verwijt te maken valt. Het strafmaximum is gelijk aan het maximum gesteld op overtreding van concrete verkeersvoorschriften uit het RVV (door rood rijden, snelheidsovertredingen enz.): twee maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie.

Daarnaast kan een ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste twee jaren worden opgelegd.

Art. 5 WVW 1994 is een bepaling die de concrete gedragsvoorschriften uit het RVV overkoepelt. Een dergelijke algemene gevaarsbepaling wordt door de wetgever noodzakelijk geacht omdat het onmogelijk is alle verkeersgevaarlijke gedragingen uitputtend in concrete gedragsvoorschriften te verbieden. Daaruit volgt al, dat schending van een concreet wettelijk verkeersvoorschrift, zoals overschrijding van de maximumsnelheid, geen vereiste is voor overtreding van het verbod van art. 5 WVW 1994. Het verkeersgedrag kan ook ongeoorloofd zijn omdat gehandeld is in strijd met een ongeschreven regel. Een illustratie biedt HR 22 december 2015, VR 2016/79 m.nt. Wolswijk. De verdachte is feitelijk ten laste

54

gelegd dat hij als bestuurder van een snorfiets op het fietspad met overschrijding van de maximumsnelheid rakelings langs een of meer fietsers is gereden,

vervolgens een aanwijzing van een politieambtenaar niet heeft opgevolgd en bij het afslaan geen richting heeft aangegeven. Volgens het Hof kon niet worden vastgesteld dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overtreden en leverden het enkele niet-opvolgen van de aanwijzing van de politieambtenaar en het verzuimen richting aan te geven in casu niet een (of meer) van de in art. 5 WVW 1994 verboden gedragingen op. Van deze onderdelen wordt de verdachte dan ook vrijgesproken. Wel verklaart het Hof bewezen dat verdachte, op het fietspad, ‘rakelings langs meerdere fietsers is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.’ Daarbij overwoog het Hof dat er veel fietsers op het fietspad reden, dat de verdachte op zijn snorfiets rakelings langs de fietsers reed en dat hij dit met hoge snelheid deed. Dat oordeel gaf volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Gedraging waardoor gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt

Art. 5 WVW 1994 is allereerst van toepassing bij een gedraging waardoor

daadwerkelijk gevaar voor de verkeersveiligheid wordt veroorzaakt. Overtreding van het verbod is in zo’n geval te karakteriseren als een concreet

gevaarzettingsdelict: het gevaar dient ‘concreet’ aanwezig te zijn (en dus bewezen te kunnen worden). Dit concrete gevaar wordt wel omschreven als een ‘kwade kans’ op of een ‘reële mogelijkheid’ van krenking van het achterliggende

rechtsgoed. Bij art. 5 WVW 1994 heeft deze kans betrekking op een inbreuk op de verkeersveiligheid, meer concreet een reële kans op schade voor goed of lijf op de weg. Art. 5 WVW 1994 verbiedt daarnaast gedragingen waardoor gevaar kan worden veroorzaakt. Over de betekenis van deze ‘ondergrens’ voor strafbaarheid is altijd – ook onder art. 25 WVW 1935, de voorganger van art. 5 WVW 1994 - veel discussie geweest.32 Dat door een gedraging gevaar ‘kan worden veroorzaakt’ zou kunnen betekenen dat van enig concreet gevaar geen sprake behoeft te zijn. In deze gedachtegang zou de enkele verkeersovertreding, zoals door rood rijden of te hard rijden, zonder meer een overtreding van art. 5 WVW 1994 opleveren. Onder welke omstandigheden de gedraging is verricht – in het bijzonder of wel ander verkeer ter plaatse is of aanwezig placht te zijn -, is dan niet relevant. Overtreding van art. 5 WVW 1994 zou, net als overtreding van een specifiek verkeersvoorschrift, een abstract gevaarzettingsdelict zijn. De reden voor het

32

Zie onder meer J.B.H.M. Simmelink, Algemeenheden in het wegenverkeersrecht, Arnhem 1995, p. 157 e.v.

55

verbod van de gedraging is wel dat deze een inbreuk kan maken op de

verkeersveiligheid, maar of die inbreuk er in het concrete geval is, ja of zelfs maar een concreet gevaar daarvoor bestond, is voor de strafbaarheid irrelevant. Een andere uitleg van de woorden ‘waardoor gevaar kan worden veroorzaakt’ is echter ook mogelijk. Die woorden kunnen ook worden geïnterpreteerd als een

kans op het veroorzaken van gevaar, waarbij die kans ook weer een reële kans

moet zijn. En omdat een ‘kans op een kans’ ook een kans is, moet er in deze lezing uiteindelijk een reële kans op letsel of schade zijn, dus toch ook een zeker

concreet gevaar. Dat betekent ook dat overtreding van een specifiek

verkeersvoorschrift niet zonder meer een gedraging is waardoor gevaar kan worden veroorzaakt. Of dat zo is hangt af de concrete omstandigheden van het geval. Van gevaar kunnen veroorzaken zou in het bijzonder sprake kunnen zijn indien ten tijde van de gedraging weliswaar geen ander verkeer op de weg aanwezig is, maar die afwezigheid slechts toevallig is.

De wetsgeschiedenis verschaft weinig helderheid op dit punt. Blijkens de wetsgeschiedenis strekt art. 5 WVW 1994 ertoe slechts ‘evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken’.33 Daaruit zou afgeleid kunnen worden dat het met de enkele verkeersovertreding gegeven abstracte gevaar onvoldoende is. Anderzijds wordt overtreding van art. 5 WVW 1994 met hetzelfde strafmaximum bedreigd als overtreding van de concrete voorschriften uit het RVV, omdat er ‘geen aanleiding bestaat overtreding van de algemene bepaling zwaarder aan te rekenen dan overtreding van een concrete norm’. Dat zou erop kunnen duiden dat voor overtreding van die algemene norm, art. 5 WVW 1994, evenmin een concreet gevaar vereist is als voor overtreding van de concrete voorschriften.34 In het hiervoor besproken recente arrest HR 22 december 2015, VR 2016/79 lijkt de Hoge Raad te kiezen voor de opvatting dat voor ‘gevaar kunnen veroorzaken’ een zeker concreet gevaar wel vereist is. Overwogen wordt namelijk ‘dat tussen de in art. 5 WVW 1994 opgenomen varianten “wordt” en “kan worden” een met die bewoordingen overeenkomend, gradueel doch niet-wezenlijk verschil bestaat.’ Hoewel men zich kan afvragen wat nu precies wordt bedoeld met een ‘gradueel doch niet-wezenlijk verschil, is gelet op deze overweging moeilijk voorstelbaar dat de Hoge Raad de gevallen van louter abstracte gevaarzetting onder art. 5 WVW 1994 gebracht wil zien. Het verschil tussen een concreet gevaar dat, hoe ruim ook opgevat, aan de hand van de concrete situatie moet worden vastgesteld, en een abstract, niet werkelijk bestaand gevaar lijkt immers een verschil in aard, niet in gradatie. Het standpunt van de Hoge Raad lijkt dus te zijn dat de enkele

33

Kamerstukken II 1990-1991, 22030, nr. 3, p. 66.

34

56

overtreding van een concreet verkeersvoorschrift onvoldoende is. Voor

kwalificatie als een gedraging waardoor gevaar ‘kan worden veroorzaakt’ is een concreet gevaar vereist. Daarvan kan echter ook al sprake zijn indien ten tijde van het verrichten van de gedraging weliswaar geen verkeer aanwezig is, maar dit min of meer toevallig is.

Het bereik van de bepaling in relatie tot andere bepalingen

Het belang van art. 5 WVW 1994 blijkt vooral indien het (beperkte) bereik van andere bepalingen die zien op ernstige verkeersgevaarlijke gedragingen in ogenschouw wordt genomen, in het bijzonder dat van art. 6 WVW 1994. Ten eerste is voor een veroordeling ter zake van overtreding van art. 6 WVW 1994, anders dan voor een veroordeling ter zake van overtreding van art. 5 WVW 1994, vereist dat het verkeersgevaarlijke gedrag een ernstig gevolg teweeg heeft

gebracht. Art. 6 WVW 1994 blijft bijvoorbeeld buiten beeld indien het

verkeersgevaarlijke gedrag niet tot een verkeersongeval heeft geleid of indien het causale verband tussen het verkeersgevaarlijke gedrag en het ongeval ontbreekt. Datzelfde geldt indien het verkeersgevaarlijke gedrag wel een ongeval heeft veroorzaakt, maar het ongeval niet heeft geleid tot de dood van het slachtoffer of tot letsel (enkel schade), althans geen zwaar letsel of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. In deze scenario’s moet dus worden teruggevallen op art. 5 WVW 1994 (of een concreet verkeersvoorschrift), terwijl de schuld van de dader kan variëren van onvoorzichtig verkeersgedrag (een kort moment van onoplettendheid) tot roekeloos verkeersgedrag. Wel kan onder omstandigheden sprake zijn van een poging tot doodslag (art. 287 jo. 45 Sr) of poging tot zware mishandeling (art. 302 jo. 45 Sr). Dan zal echter vastgesteld moeten kunnen worden dat de dader opzet op de dood respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had (zie hiervoor, par. 2.2 en 2.3). Ook kan sprake zijn van bedreiging met een ernstige misdrijf (art. 285 Sr). Daarvoor is weliswaar geen opzet op het realiseren van het ernstige misdrijf vereist, maar wel moet het opzet gericht zijn op het doen

ontstaan van de situatie dat bij de ander de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het slachtoffer zou worden van het misdrijf waarmee is gedreigd (zie hiervoor, par. 2.4).

Ook wanneer wel een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, moet soms op art. 5 WVW 1994 worden teruggevallen. Overtreding van art. 6 WVW 1994 vereist schuld aan het ongeval, dat wil zeggen aanmerkelijke schuld (zie hiervoor, par. 3.2.1). Art. 5 WVW 1994 komt dus ook in beeld wanneer de dader, hoewel hem wel enig verwijt kan worden gemaakt van het gevaarlijke verkeersgedrag en het

57

daardoor veroorzaakte ongeval, geen aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag ten toon heeft gespreid.

Voor een veroordeling ter zake van overtreding van art. 5 WVW 1994 is dus een ernstig gevolg noch aanmerkelijke schuld vereist. Een andere vraag is in hoeverre bij een vervolging ter zake van overtreding van art. 5 WVW 1994 een eventueel ingetreden gevolg of eventueel aanwezige schuld (aanmerkelijke schuld of zelfs meer) toch een rol speelt. In een onderzoek uit 2012 concludeert Duker dat

doorgaans het ongeval en soms zelfs de ingetreden gevolgen (letsel of de dood) in de op overtreding van art. 5 WVW 1994 toegesneden tenlastelegging worden opgenomen.35 Ook komt het voor, aldus Duker, dat het ongeval en de gevolgen in de strafmotivering aan de orde worden gesteld: ‘Soms erkennen rechters dat de verdachte geen schuld heeft als bedoeld in art. 6 WVW 1994, maar overwegen zij dat met de gevolgen bij de strafoplegging rekening wordt gehouden.’ Hij wijst er overigens op dat dit zich ook wel voordoet bij veroordelingen ter zake van

overtreding van het RVV. Duidelijkheidshalve zij vermeld dat het ‘meenemen’ van het gevolg bij de straftoemeting vanzelfsprekend alleen kan binnen het op

overtreding van art. 5 WVW 1994 gestelde maximum (twee maanden hechtenis, geldboete van de tweede categorie, ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren).

Gelet op het bereik van bepalingen die zien op ernstige (verkeers)delicten (dood of letsel door schuld in het verkeer, bedreiging, poging tot doodslag of zware mishandeling), komt het regelmatig voor dat overtreding van art. 5 WVW 1994 subsidiair wordt opgenomen in een primair op zo’n ernstig verkeersdelict gerichte tenlastelegging. Als de vrijspraak van overtreding van art. 6 WVW 1994 erin is gelegen, bijvoorbeeld, dat het ongeval niet tot het letsel als bedoeld in art. 6 WVW 1994 heeft geleid, het causale verband tussen een dodelijk ongeval en de gevaarlijke gedraging ontbreekt of de schuld aan het dodelijke ongeval niet aanmerkelijk is, kan veroordeling ter zake van overtreding van art. 5 WVW 1994 wel haalbaar zijn. Denkbaar is echter ook dat de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van zijn ongeoorloofde verkeersgedrag of dat het

ongeoorloofde verkeersgedrag niet als oorzaak van het ongeval kan worden aangemerkt. In zo’n geval zal ook geen veroordeling ter zake van art. 5 WVW 1994 kunnen volgen. Een voorbeeld is HR 3 februari 2015, NJ 2015/98, waarin sprake was van een verkeersongeval waarbij een bromfietser om het leven was gekomen. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van zowel overtreding van art. 6 WVW 1994 als overtreding van art. 5 WVW 1994. Wat betreft art. 5 WVW 1994

35

58

had het Hof geoordeeld dat de verdachte, die als bestuurder van zijn auto met een snelheid van (volgens zijn eigen verklaring) 60 km/u dan wel (volgens de berekening van de politie) 73-75 km/u over de Kanaalweg reed terwijl hij de T-kruising met de Ravenstraat naderde, geen gevaar op de weg had veroorzaakt of het verkeer had gehinderd. Bij dat oordeel had het Hof in aanmerking genomen dat de Kanaalweg een voorrangsweg was en dat de verdachte erop mocht

vertrouwen dat de bromfietser die bij de T-splitsing vanuit de Ravenstraat kwam, hem voorrang zou verlenen, althans niet zonder vaart te minderen en uit te kijken de Kanaalweg zou oprijden. De vrijspraak bleef in cassatie in stand.

Gevaar veroorzaken bij andere vormen van verkeer dan het wegverkeer

Art. 5 WVW 1994 kent enkele pendanten voor andere vormen van verkeer dan het wegverkeer. De overtreding van art. 429 sub 6˚ Sr bedreigt het zich zodanig gedragen dat gevaar voor het luchtverkeer wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer in de lucht wordt gehinderd of kan worden gehinderd met een maximale vrijheidsstraf van veertien dagen hechtenis. Art. 3 Spoorwegwet verbiedt een ieder zich zodanig te gedragen dat gevaar op de spoorweg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de spoorweg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Deze overtreding wordt ingevolge art. 87 lid 2 Spoorwegwet met een maximale vrijheidsstraf van drie maanden bedreigd. Voor deze overtredingen wordt evenwel zelden vervolgd.

Verder kan worden gewezen op de gemeengevaarlijke delicten, strafbaar gesteld in titel VII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn misdrijven opgenomen die het opzettelijk of culpoos veroorzaken van bepaalde vormen van gevaar strafbaar stellen. Enigszins in de buurt komt art. 162 Sr. Daar is onder meer strafbaar gesteld hij die opzettelijk enig werk dienende voor het openbaar verkeer vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, of enige openbare land- of waterweg verspert. Er kan een maximale gevangenisstraf van negen jaar worden opgelegd 'indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is’. Uit art. 164 Sr volgt dat het opzettelijk gevaar veroorzaken voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg, een maximale

gevangenisstraf van vijftien jaar kent; de culpose variant (art. 165 Sr) kent een strafmaximum van een jaar. Het opzettelijk vernielen, onbruikbaar maken of beschadigen van een voertuig wordt ingevolge art. 168 Sr gestraft met

gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Op de culpose variant staat ook in dit geval een

maximale gevangenisstraf van een jaar (art. 169 Sr). Ook voor deze misdrijven wordt hoogst zelden vervolgd.

59 3.4 De artikelen 7 en 176 WVW 1994 3.4.1 De tekst van de artikelen

De Wegenverkeerswet 1994 kent ook enkele strafbaarstellingen van ernstige verkeersdelicten waarin het veroorzaken van een ongeval of gevaar geen

bestanddeel is. De eerste van deze strafbaarstellingen kan worden afgeleid uit het samenstel van art. 7 en art. 176 WVW 1994.

Art. 7 WVW 1994

1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens

In document Ernstige verkeersdelicten (pagina 65-71)