• No results found

Opkomst alternatieve brandstoffen en energiedra gers in transport

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 160-162)

Berekeningen toekomstige ontwikkelingen elektrici teitsmarkt

5.2 Verkeer en vervoer

5.2.3 Opkomst alternatieve brandstoffen en energiedra gers in transport

Verkeer en vervoer langzaamaan minder afhankelijk van olie Onder invloed van Europees en Nederlands beleid is de inzet van alternatieve brandstoffen en energiedragers in transport de afgelopen jaren toegenomen. In het jaar 2000 was 99 procent van het energiegebruik in de sector verkeer en vervoer afkomstig van olieproducten. De resterende 1 procent bestond uit elektriciteit

voor het openbaar vervoer. In 2015 is het deel van het gebruik dat voortkwam uit olieproducten gedaald tot 96 procent en bij huidig beleid neemt dit naar verwachting verder af tot 91 procent in 2020. Deze afname is het gevolg van de toenemende inzet van biobrand- stoffen, elektriciteit en aardgas in transport. Biobrandstoffen waren in 2015 goed voor 3 procent van het binnenlandse energiegebruik voor transport. Dit percentage groeit naar verwachting tot 7 procent in 2020. Het aandeel van elektriciteit en aardgas in het binnenlandse energiegebruik groeit naar verwachting in 2020 tot 1,6 en 0,4 procent respectievelijk.

Inzet van biobrandstoffen gedaald in 2015, maar gaat weer stijgen tot 2020

De inzet van biobrandstoffen voor transport is toegenomen van 2 petajoule in 2006 tot 16 petajoule in 2014, vooral door de implementatie van de Europese doelstelling van 10% hernieuwbare energie in transport in 2020. In 2015 is de inzet van biobrandstoffen voor transport ongeveer 10 procent gedaald tot 13 petajoule, ondanks een verder oplopende jaarverplichting voor brandstofleveranciers om hernieuwbare energie in te zetten voor transport. Begin 2015 is de regelgeving gewijzigd en daardoor mogen leveranciers om aan deze verplichting te voldoen biobrandstoffen meetellen waarvan nog niet zeker is of ze fysiek op de Nederlandse markt komen. Een deel van de biobrandstoffen die in 2015 zijn ingezet om aan de jaarver- plichting te voldoen, zijn vervolgens niet op de Nederlandse markt terechtgekomen. In de raming voor 2020 is ervan uitgegaan dat alle biobrandstoffen die worden ingezet om aan de Nederlandse jaarver- plichting te voldoen ook worden ingezet op de Nederlandse markt.

De inzet van biobrandstoffen voor transport groeit de komende jaren naar verwachting verder tot 35 petajoule in 2020 (23-38 petajoule). Onderzoek van CE Delft (2015) vormt de basis voor de verwachte inzet van biobrandstoffen voor transport in de NEV 2016. Het beleid voor hernieuwbare energie in transport in de periode ná 2020 is nog in ontwikkeling. In de NEV 2016 is net als vorig jaar verondersteld dat het aandeel van biobrandstoffen in het energiegebruik van transport na 2020 constant blijft.

Nederland wil strengere eisen stellen aan inzet conventionele biobrandstoffen

Het kabinet heeft in september 2016 in een Kamerbrief de beleidskeuzes voor de Nederlandse regelgeving voor inzet van biobrandstoffen voor de komende jaren beschreven. Conform een eerder aangenomen motie van de Tweede Kamer wil het kabinet de inzet van conventionele biobrandstoffen in Nederland beperken tot 5 procent. Daarnaast stelt het kabinet voor om een specifieke subdoel- stelling voor geavanceerde biobrandstoffen van 0,3 procent in 2018 en 0,5 procent in 2020 in te voeren, om de dubbeltellingsregeling af te schaffen en de nationale verplichting voor 2020 te verlagen van 10 procent naar 8,4 procent. Met dit pakket wordt de inzet van meer geavanceerde biobrandstoffen gestimuleerd en worden de negatieve gevolgen van indirect veranderend landgebruik beperkt.

De beleidsvoorstellen uit de kabinetsbrief hebben geen invloed op de verwachte fysieke inzet van biobrandstoffen in 2020, zoals die in de NEV 2016 is geraamd. De nieuwe verplichting van 8,4 procent is gebaseerd op dezelfde verwachting die in de NEV 2016 is gebruikt

om bij het huidige beleid de fysieke inzet van biobrandstoffen te ramen. De beleidsvoorstellen leiden echter wel tot een hoger aandeel van meer geavanceerde biobrandstoffen.

Elektrisch rijden snel gegroeid, maar nog steeds klein, beleid legt focus op volledig elektrische auto

Elektriciteit was de afgelopen jaren verantwoordelijk voor ongeveer 1 procent van het binnenlandse energiegebruik door verkeer en vervoer. Het merendeel daarvan was bestemd voor spoorvervoer. Bij huidig beleid neemt dit aandeel naar verwachting toe tot 1,6 procent in 2020. De groei van het elektriciteitsverbruik zit vooral bij het personenautoverkeer. Onder invloed van fiscale voordelen en andere stimuleringsregelingen is het aantal (semi-)elektrische8 personen-

auto’s in Nederland de afgelopen jaren snel gegroeid. Medio 2016 waren in Nederland ruim negentig duizend (semi-) elektrische personenauto’s, oftewel ruim 1 procent van het totale aantal perso- nenauto’s. Het merendeel daarvan, ruim tachtig duizend, bestaat uit plug-in hybriden.

Bij vastgesteld beleid blijft het aantal volledig elektrisch aangedreven auto’s verder groeien tot 2020. De fiscale stimulering richt zich de komende jaren primair op volledig elektrische auto’s, waar de stimulering voor plug-in hybriden vanaf 2017 grotendeels verdwijnt. Hierdoor gaat het marktaandeel van plug-in hybriden in de nieuwverkopen de komende jaren snel teruglopen (PRC 2015).

8 Onder de (semi-)elektrische auto’s worden alle auto’s met een stekker gerekend. Dit zijn zowel de volledig elektrisch aangedreven auto’s als de plug-in hybriden.

Aardgas en waterstof voor transport staan nog in de kinderschoenen

Aardgas stond voor 0,3 procent van het energiegebruik in het binnenlandse vervoer in 2015 en werd overwegend ingezet bij stadsbussen. Dit aandeel blijft bij het scenario over het voorgenomen beleid naar verwachting stabiel tot 2030. Het gebruik van aardgas door bussen neemt af als gevolg van de voorgenomen inzet van nulemissiebussen in het openbaar vervoer. Deze afname wordt gecompenseerd door een lichte toename van het gebruik van aardgas bij andere vervoerswijzen.

Waterstof is een brandstof voor elektrisch aangedreven voertuigen met een brandstofcel als krachtbron. Een dergelijke motor wordt vooral gezien als optie voor grotere personenauto’s, bestelauto’s, bussen en trucks met behoefte aan een grotere actieradius en kortere tanktijd dan mogelijk is met batterij-elektrische voertuigen. Het aantal voertuigen op waterstof is op dit moment nog zeer klein en de voertuigen worden vooral in proeftuinprojecten ingezet.

5.2.4 Plannen en ambities voor energiegebruik en

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 160-162)