• No results found

Energiegebruik in de industrie

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 163-165)

Berekeningen toekomstige ontwikkelingen elektrici teitsmarkt

5.2 Verkeer en vervoer

5.3.1 Energiegebruik in de industrie

In het algemeen is het energieverbruik in de industrie sterk afhankelijk van de conjunctuur en de positie van bedrijven op de internationale markt. Daarnaast zijn er in een aantal bedrijfstakken sterke effecten van groot onderhoud en storingen waar te nemen, met jaar-op-jaar fluctuaties in het energieverbruik tot gevolg. Dit leidt tot een soms grillig verloop van het energieverbruik, waardoor structurele trends in activiteiten en energieverbruik worden gemaskeerd en dus niet altijd goed zichtbaar zijn. Het primaire energieverbruik voor de totale sector industrie neemt volgens de statistieken over 2014 en 2015 licht af. Voor 2015 is dit voornamelijk terug te voeren op een incidentele daling van het non-energetisch verbruik in de chemie. Het energetisch verbruik en de CO2-emissies

zijn na een lichte daling in 2014 weer gestegen in 2015.

Chemie

Door het tijdelijk stilvallen van een deel van de chemische productie- capaciteit door calamiteiten is zowel het energetisch als het non-ener- getisch verbruik in deze sector in 2015 wat lager. Dat is ook zichtbaar in de CO2-emissie-inventarisaties. De prognoses voor de sector chemie zijn op hoofdlijnen hetzelfde als in de NEV van het voorgaande jaar. Basismetaal

Volgens het Steel Statistical Yearbook groeide de Nederlandse staalproductie in 2015 opnieuw in vergelijking met de eerdere jaren. De aluminiumproductie in Delfzijl is in 2015 gedeeltelijk herstart. Voor deze en andere activiteiten in de sector Basismetaal geldt een vergelijkbaar beeld als in de vorige NEV.

Voeding- en genotmiddelen

Het energieverbruik in de sector voeding- en genotmiddelen is over de laatste twee jaren licht gestegen. Dit komt onder meer door een groeiende productie van aardappelconsumptieproducten (NAO 2016) en een groeiende zuivelverwerking (CBS Statline, voorlopige cijfers 2015). Vanwege de veelzijdige activiteiten en uiteenlopende schaalgrootte in deze sector, is deze groei niet bijzonder uitgesproken voor de totale sector. De verwachtingen voor de toekomst zijn vergelijkbaar met die in de NEV van het voorgaande jaar. Papier

Het energieverbruik en de CO2-emissies van de sector papier- productie zijn in 2015 opnieuw gedaald. De sluiting van een

is de afzet van papier vrij stabiel, maar over langere termijn laat de papiersector al geruime tijd een krimpend productievolume zien, in het bijzonder van grafisch papier. Deze krimp zet naar verwachting verder door.

Over het geheel genomen is de economische verwachting voor de meeste sectoren vrij gunstig, met verdere groei in het vooruitzicht. Dit resulteert in een relatief stabiel of groeiend energieverbruik voor de meeste industriële sectoren. Wel zal het gebruik van industriële WKK’s verder krimpen door de ongunstige verhouding tussen elektriciteitsopbrengst en brandstofkosten (incl. CO2 rechten) in de

toekomst. De verwachting is dan ook dat veel WKK-installaties zullen sluiten of minder elektriciteit gaan produceren.

Belangrijkste verschillen NEV 2016 met NEV 2015

In de NEV 2016 zien we voor de sector industrie een zeer geringe afname van het primaire energieverbruik in 2014 en 2015. In de NEV 2015 gingen we nog uit van een groei na 2014. Deze trend is meegenomen in de projecties van het energieverbruik in 2020 welke daardoor in deze NEV enigszins lager liggen in vergelijking met de NEV 2015 (Tabel 5.9.). Voor het finaal elektriciteitsverbruik zijn er beperkte verschillen tussen beide verkenningen.

De lagere energieprijzen in de NEV 2016 hebben een negatief effect op de (autonome) energiebesparing (zie ook paragrafen 3.3 en 5.3.3). Zoals genoemd is er voor de sector Voeding- en Genotmiddelen een marginaal hogere groei verwacht. Gecombineerd met de lagere ener- giebesparingsresultaten resulteert dit in deze NEV voor het zichtjaar

2030 in een marginaal hoger finaal thermisch energiegebruik dan in de NEV 2015.

De CO2-emissie wordt beïnvloed door de vraag naar finale energie, maar ook door de inzet van WKK, switch naar andere brandstofdra- gers en de directe levering van finale energie (bijvoorbeeld warmte- levering). De CO2-emissie voor 2020 is voor de industrie in de NEV

2016 gelijk aan de NEV 2015, ondanks een lager finale energievraag en minder inzet van WKK. Dit heeft te maken met een lagere warm- televering van WKK’s van buiten de sector industrie, waardoor er weer meer warmte binnen de sector moet worden opgewekt. Dit heeft een verhogend effect op de CO2-emissie. Daarnaast zijn de inzichten over de directe warmtelevering door externen verbeterd, waardoor de CO2-emissie in de industrie opwaarts is bijgesteld. Het verschil in CO2-emissie voor 2030 tussen beide scenario’s wordt

verklaard op basis van voornoemde redenen, maar ook door het verschil in finaal thermisch energiegebruik.

Tabel 5.9. Verschillen in verbruik en emissies ten opzichte van de NEV 2015 bij vastgesteld en voorgenomen beleid

Jaar Finaal aardgasverbruik [petajoule] Finaal elektriciteitsverbruik [petajoule] CO2-emissies [megaton]

NEV 2016 NEV 2015 NEV 2016 NEV 2015 NEV 2016 NEV 2015

2020 378 383 126 129 30.6 30.6

2030 386 384 131 134 30.3 29.9

CO2-emissies

In 2014 bedroegen de voor klimaat gecorrigeerde CO2-emissies

van de industrie (exclusief mobiele werktuigen en exclusief de activiteiten gerelateerd aan energiebedrijven, zoals raffinage) 31,2 megaton CO2 volgens CBS. Uit de emissie-inventarisatie van de NEa valt te constateren dat ruim 27,6 megaton CO2 van deze emissies in

het ETS-systeem valt. Dit omvat deels ook niet-CO2 broeikasgassen. Circa 3½ megaton CO2 is toe te schrijven aan niet-ETS activiteiten in de sector industrie.

De verwachting in deze NEV is dat in 2020 en 2030 de niet-ETS CO2-emissie licht daalt naar een niveau van respectievelijk 3,1 en 3,2 megaton CO2.

5.3.2 Verduurzaming in de industrie

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 163-165)