• No results found

Energiecoöperaties

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 126-131)

Berekeningen toekomstige ontwikkelingen elektrici teitsmarkt

4.4 Energiecoöperaties

Aantal energiecoöperaties is laatste jaren snel gegroeid In Nederland is een groeiend aantal energiecollectieven actief om het energiesysteem op regionaal, wijk- of dorpsniveau te verduurzamen. Ze richten zich op lokale energieproductie, energie- besparing, collectieve inkoop van zonnepanelen en energie, soms in combinatie met glasvezel, zorg, elektrisch vervoer en voedsel. Van de meer dan 500 energiecollectieven hebben er inmiddels 220 een coöperatie in juridische zin opgericht (HIER Opgewekt 2016). Vooral in de laatste jaren is het aantal coöperaties sterk toegenomen. De coöperaties vertegenwoordigen samen 35 tot 40 duizend leden. Veel coöperaties groeien door van dienstverlenende naar energie- producerende organisatie

De meeste energiecoöperaties beginnen met dienstverlenende activiteiten, zoals collectieve inkoopacties van zonnepanelen en wijkacties rond energiebesparing, energie- en warmtescans, het bemensen van een energieloket voor de gemeente en/of

het doorleveren van energie. De laatste jaren neemt het aantal coöperaties dat zich (ook) richt op het realiseren van grotere collectieve zon- en windprojecten toe. In 2015 is het aandeel van de energiecoöperaties in de nationale productie van hernieuwbare energie via de Lokale Energie Monitor (LEM) voor de eerste maal systematisch in kaart gebracht (HIER Opgewekt 2016). De cijfers in deze paragraaf zijn daaruit overgenomen. Hoewel de LEM ook aandacht besteedt aan activiteiten van de coöperaties op het gebied van energiebesparing – meer dan 70% van de coöperaties is actief op dit terrein – is het in de eerste jaargang niet gelukt daarvan een dekkend overzicht te krijgen. De ambitie van de LEM is om het beeld de komende jaren verder compleet te maken.

Aantal en omvang collectieve zonnecentrales nemen sterk toe, maar aandeel in totale vermogen nog bescheiden

Eind 2015 waren er 98 collectieve zonprojecten opgezet, waarvan driekwart in 2014 en 2015 (HIER Opgewekt 2016). Bij bijna 60 zijn lokale energiecoöperaties betrokken, de rest is door andere initi- atiefnemers en crowdfunding-platforms gerealiseerd. Het gaat om projecten op daken van scholen, sport- en kennisinstellingen, ziekenhuizen en in drie gevallen op grond. De meeste gerealiseerde projecten maken gebruik van de SDE+-regeling; slechts 17 projecten maken gebruik van de zogenoemde postcoderoosregeling. Door een recente financiële verruiming van deze regeling zal dit aantal de komende tijd zeer waarschijnlijk toenemen. Postcoderoosprojecten zijn vanaf 1 januari 2016 volledig vrijgesteld van de energiebelasting op elektriciteit (10,07 cent per kilowattuur), terwijl voor die datum een korting van 7,5 cent per kilowattuur gold. Deze verruiming is tot

stand gekomen in het kader van het ‘Offensief lokale energie’, een van de intensiveringsmaatregelen die in de voortgangsrapportage 2015 van het Energieakkoord zijn aangekondigd (SER 2015). ECN verwacht dat de maatregel in de periode 2016-2020 kan leiden tot 150 – 200 nieuwe projecten, met elk 50-100 deelnemende huishoudens (ECN 2016). Dit komt overeen met een direct effect op de productie van hernieuwbare energie van ongeveer 0,2 petajoule. Flankerende activiteiten op communicatie en kostenverlaging voor energiecoöpe- raties hebben mogelijk ook een uitstralingseffect op hernieuwbare energie onder de SDE+ en/of saldering, maar deze effecten zijn niet goed te kwantificeren.

Het in totaal gerealiseerde collectieve zonvermogen bedroeg eind 2015 bijna 7 megawatt. Tot medio 2016 was het grootste zonnepark, met 2.900 zonnepanelen, een park bij Ouddorp op Goeree-

Overflakkee. Inmiddels is op Ameland een zonnepark gerealiseerd met een piekvermogen van 6 megawatt.

Inclusief de zonnecentrale op Ameland bedraagt het opgestelde piekvermogen in collectieve zonneparken momenteel bijna 13 megawatt. Dat is ongeveer 1 procent van het totale opgestelde piekvermogen van zonnepanelen in Nederland (volgens CBS ongeveer 1.500 megawatt eind 2015). Daarvan is het overgrote deel geïnstalleerd op daken van woningen, stallen en gebouwen. Het piekvermogen van collectieve zonneparken neemt echter snel toe: als alle geplande projecten doorgaan zal in 2016 – naast het zonnepark Ameland – nog ongeveer 20 megawatt worden gerealiseerd. Daarbij gaat het steeds vaker om grote, grondgebonden parken.

Vermogen coöperatieve windenergie zal komende jaren waar- schijnlijk verdrievoudigen

De Nederlandse windsector kent een lange coöperatieve traditie, die bijna 25 jaar geleden door ondernemende burgers in gang is gezet. Er staat momenteel 82 megawatt aan coöperatief windvermogen opgesteld, ongeveer 3 procent van het totale windvermogen op land (3000 megawatt). Ruim 70 procent van het coöperatieve windvermogen is vóór 2012 gerealiseerd door de eerste generatie windcoöperaties. De windcoöperaties reserveren een deel van hun opbrengsten voor projecten in hun gemeenschappen, bijvoorbeeld verduurzaming van een school, sportclub of dorpshuis of andere maatschappelijke voorzieningen. Dit gaat soms om bedragen van 10 tot 20 duizend euro per coöperatie per jaar. Voor de nabije toekomst (tot 2018) zit minstens 150 megawatt in de pijplijn. Op de Krammersluizen werken de windcoöperaties Deltawind en Zeewind aan een windpark van 100 megawatt. In Nijmegen wordt dit jaar een coöperatief windpark van ruim 10 megawatt opgeleverd. De coöperaties werken daarbij samen met een ontwikkelaar en andere partijen.

In het kader van het eerder genoemde ‘Offensief lokale energie’ is een zogenoemd revolverend projectbureau opgericht dat coöperaties kan ondersteunen met het voorbereiden van projectplannen en financie- ringsaanvragen. Tevens is een revolverend fonds in het leven geroepen dat er op gericht is om het financiële verlies van mislukte projecten van energiecoöperaties op te vangen. Dit fonds zal worden gevuld met afdrachten van projecten die wel gerealiseerd zijn. Voor dit fonds is inmiddels 400.000 euro aan cofinanciering beschikbaar. Volgens (ECN 2016) kunnen het bureau en het fonds bijdragen aan het vlottrekken

van bijna 300 megawatt aan windprojecten, overeenkomend met bijna 3 petajoule hernieuwbare energie. Echter, omdat in de praktijk niet alle projecten zullen worden gehonoreerd, en succesvolle projecten dat niet alléén aan het revolverend projectbureau te danken zullen hebben, ligt het werkelijke effect naar verwachting ergens tussen 0 en 0,5 petajoule, met een middenwaarde van 0,2 petajoule.

Coöperaties werken steeds vaker samen met professionele partijen De windcoöperaties van het eerste uur hebben laten zien dat het mogelijk is om stabiele organisaties op te bouwen, die zelfstandig hernieuwbare energieprojecten kunnen realiseren. De jongere energiecoöperaties kiezen er vaak niet voor om langs organische weg tot zo’n organisatie uit te groeien, maar zoeken samenwerking met ervaren, kapitaalkrachtige windcoöperaties, projectontwikkelaars of energiebedrijven. Daardoor worden ze niet volledig eigenaar van de productie-installaties en moeten ze opbrengsten delen, waardoor er minder geld beschikbaar komt ten bate van de lokale gemeenschap. Maar ze vergroten zo wel de kans dat projecten slagen en maken het zo ook mogelijk om sneller grotere projecten te realiseren. Het realiseren van grote wind- en zonneparken is immers complex en vereist grote investeringen voordat duidelijk is of een project echt doorgaat. Het realiseren van zulke projecten is lastig voor organisaties die enkel uit vrijwilligers bestaan en zelfstandig willen opereren. De coöperatieve sector probeert de projectontwikkeling steeds meer in eigen hand te houden. De professionele ontwikkelaars kiezen voor samenwerking omdat ze verwachten dat lokale energiecoöperaties beter in staat zijn om lokaal draagvlak te organiseren. Of dit werkelijk zo is, is nog niet systematisch onderzocht.

• Het gasverbruik in woningen en gebouwen is de laatste vijftien jaar gedaald. Deze daling zet door vanwege een verwachte groei van gebruik van elektrische warmtepompen en continuering van met name isolatie.

• Het doel van gemiddeld label B in de sociale huursector in 2020 wordt naar verwachting niet gehaald.

• Het gasverbruik in de dienstensector daalt sterker dan voorheen door handhaving van energiebesparingseisen uit de Wet Milieubeheer en een verplicht label C voor kantoren. • Alternatieve brandstoffen en energiedragers in transport

zijn in opkomst, maar het transport blijft grotendeels afhankelijk van olie.

• Energiegebruik en CO2-uitstoot verkeer stabiliseren na snelle daling tussen 2011 en 2014.

• Het energieverbruik is tijdens de economische crisis gedaald. Met de aantrekkende economie wordt voor de meeste industriële sectoren een stabiel of groeiend energieverbruik verwacht. Daarbij is wel een positief effect van de handhaving van energiebesparingseisen uit de Wet Milieubeheer te onderscheiden.

• De energievraag in de landbouw daalt door een voorziene krimp van het areaal glastuinbouw, een ongunstige

Ontwikkeling in de

vraagsectoren

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 126-131)