• No results found

Beleid in beweging: nieuw beleid in de NEV Het energiebeleid is voortdurend in beweging en in elke NE

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 88-93)

zijn er weer nieuwe of aangepaste beleidsmaatregelen. Nieuwe beleidsvoornemens zijn echter niet meteen zeker en helder, maar doorlopen een traject waarbij gaandeweg meer duidelijk wordt over het nieuwe beleid. Om een kwantitatief effect te kunnen bepalen, moet er voldoende duidelijkheid zijn over de intenties, taken, vormgeving, scope, tijdpad en de maatvoering van het beleid. De NEV doet immers uitspraken over wat effecten van het vastgestelde en voorgenomen beleid zullen zijn. Het is geen verkenning van wat beleidseffecten zouden kunnen zijn van nog nader in kaart te brengen maatregelen, en wat daarbij belangrijke keuzes zijn. De beleidseffecten uit de NEV gaan over de stand van zaken per 1 mei van het lopende jaar. De verantwoordelijkheid om voor 1 mei de vereiste duidelijkheid te geven ligt bij de Borgingscommissie Energieakkoord (BEA) en de betrokken ministeries.

Tussentijdse inschattingen

Toch wordt het effect van extra beleid ook tussentijds geraamd. De partijen van het Energieakkoord werken om de doelen te halen immers hard aan aanvullende maatregelen en willen daarbij ook inzicht hebben in de mogelijke effecten daarvan. Deze tussentijdse inschattingen hebben deels een ander karakter. Om meegenomen te worden in de projecties in de NEV, moet het voorgenomen beleid concreet uitgewerkt zijn en is het voornemen daartoe alleen

niet voldoende. Bij een tussentijdse doorrekening kunnen exacte keuzes bij de maatvoering van maatregelen echter nog open gelaten worden voor het berekenen van het verwachte of mogelijke effect van een maatregel. Een goed voorbeeld van een maatregel die bij het opstellen van de projecties in deze NEV onvoldoende duidelijk was om te worden meegenomen, is de energiebesparingsverplich- ting in de gebouwde omgeving. Deze maatregel was wel onderdeel van de laatste tussenstand, de ‘beoordeling intensiveringspakket Energieakkoord’ uit april 2016.

Voorbeeld: Energiebesparingsverplichting 

Bij de beoordeling van het intensiveringspakket is aangegeven dat het mogelijk is middels een besparingsverplichting tot 20 petajoule energiebesparing te realiseren in de gebouwde omgeving. Het additionele effect van een verplichting is echter wel afhankelijk van de vormgeving ervan en daarom is er in de doorrekening van het intensiveringspakket geen specifiek effect op de middenwaarde genoemd. Daarbij is ook opgemerkt dat dit instrument overlapt met andere maatregelen. Op basis van de NEV 2015 werd in de doorrekening van het intensiveringspakket aangegeven de maatregel tot 8 petajoule bovenop de bovenwaarde kan leiden, na correctie voor deze overlap. Over de specifieke vormgevings- aspecten van deze maatregel bestond bij de totstandkoming van deze NEV nog geen duidelijkheid. Daarom kan in deze editie geen kwantitatieve uitspraak worden gedaan over het verwachte effect op de middenwaarde, evenmin als over het verwachte effect op de bovenwaarde. Als de besparingsverplichting effectief wordt vormgegeven, mag worden verwacht dat deze voor een opwaarts

effect op de projectiewaarde zal zorgen. In verband met mogelijke overlap met het effect van andere maatregelen is het mogelijke effect op de bandbreedte niet te bepalen zonder de vormgevingsde- tails te kennen.

Verschillen met de NEV 2015

De verwachte finale besparing in 2020 ligt in deze NEV 13 petajoule boven die van de NEV 2015 (zie Tabel 3.4). De belangrijkste oorzaak hiervan is het intensiveringspakket Energieakkoord, dat in vrijwel alle sectoren leidt tot een toename van de finale besparing in 2020. Belangrijke onderdelen van dit pakket zijn de intensivering van de convenanten in de industrie, nieuwe maatregellijsten voor energiebesparing onder de Wet Milieubeheer, de introductie van de ISDE-regeling en diverse vooral gedragsgerichte maatregelen in de transportsector. In de deelsector huishoudens wegen de extra effecten niet op tegen een aantal tegenvallers, waarvan de vertraging bij het stroomversnellingsprogramma de belangrijkste is. De diverse bijstellingen in de beleidseffecten komen uitgebreider aan bod bij de beschrijvingen van de sectoren in hoofdstuk 5.

De veel lagere energieprijs in deze NEV, een van de belangrijkste veranderingen in de veronderstellingen in deze editie, heeft niet of nauwelijks gevolgen voor de besparingen door het Energieakkoord. Tekstbox 3-IV licht toe hoe energieprijzen doorwerken op ener- giebesparing, en waarom de gevolgen voor de effecten van het Energieakkoord zo gering zijn.

Tabel 3.4. Verschillen tussen de NEV 2015 en 2016 in de besparingseffecten van het Energieakkoord. (in petajoule)

  NEV 2016 NEV 2015 puntwaardeVerschil

Industrie 12 9 3 L&T 10 10 0 Gebouwde omgeving 27 22 5 Transport 19 14 5 Totaal 68 55 13

CO2-effect van de besparingen door het Energieakkoord

De besparingen door het Energieakkoord zorgen ook voor een afname van de CO2-emissies van Nederland (zie Tabel 3.5). De totale directe emissiereductie, dat is een afname van de emissies door een vermindering van het brandstofverbruik daar waar een besparende techniek wordt toegepast, is circa 3,6 megaton in 2020. Circa 3,3 megaton hiervan draagt bij aan de Nederlandse niet-ETS emissie- doelstellingen. De directe emissiereducties - niet-ETS en ETS - dragen rechtstreeks bij aan de vermindering van de emissies op Nederlands grondgebied.

Daarnaast zijn in totaal 1,4 megaton indirecte emissiereducties het gevolg van besparing op de elektriciteitsvraag, berekend op basis van de gemiddelde emissiefactor van elektriciteitscentrales

op fossiele brandstoffen. Hiervan draagt slechts een deel bij aan de vermindering van de emissies op Nederlands grondgebied. Een lagere elektriciteitsvraag resulteert namelijk ook in lagere elektrici- teitsimporten. Met deze besparingen levert Nederland dus ook een bijdrage aan de vermindering van emissies in het buitenland.

Tabel 3.5 CO2-emissiereductie door besparingsmaatregelen uit het Energieakkoord. (in megaton CO2)

CO2-emissiereductie door EA-besparing Directe emissiereductie Totaal Waarvan niet-ETS Indirecte emissiereductie Totaal Huishoudens 0,6 0,6 0 Diensten 0,6 0,6 0,9 Industrie 0,5 0,2 0,5 Verkeer en vervoer 1,5 1,5 -0,1 Land- en tuinbouw 0,5 0,5 0,2 Totaal 3,6 3,3 1,4 EED-besparingen

Het extra beleid draagt ook bij aan besparingen voor artikel 7 van de Europese Energie-efficiëntie richtlijn. Dit artikel eist van Nederland een cumulatieve besparing van 482 petajoule op eindgebruik in de periode van 2014 tot en met 2020, die moet worden gerealiseerd met binnenlands beleid. Bij vastgesteld beleid ligt de verwachte realisatie cumulatief op 473 petajoule (bandbreedte 428-587 petajoule) en bij voorgenomen beleid cumulatief op 520 petajoule (bandbreedte

474-636 petajoule), zoals getoond in tabel 3.6. Bij de berekende realisaties voor het voorgenomen beleid is de kans dat Nederland het doel van artikel 7 haalt groot. Evenals in de vorige NEV is een belangrijke kanttekening hierbij dat er in Europa nog steeds discussie is over welke besparingen lidstaten mee mogen tellen.

De bijdrage van het aanvullende beleid aan het doel van artikel 7 is overigens relatief beperkt. Het doel is cumulatief en dit betekent dat het gaat over de som van de besparingen in elk jaar van de periode van 2014 tot en met 2020 ten opzichte van de referentie. Omdat besparingseffecten veelal ook in volgende jaren beklijven, telt een besparing die in 2014 is gerealiseerd zo zeven keer mee, en besparingen uit 2015 6 keer, etcetera. Nieuw beleid begint vaak pas vanaf 2017 of 2018 de eerste vruchten af te werpen, waardoor het aan het doel voor 2020 niet meer zo sterk bijdraagt.

Tabel 3.6 Sectorale EED besparing (in petajoule, cumulatief)

  Vastgesteld beleid Voorgenomen beleid

Industrie 86 [40-190] 91 [43-194] L&T 31 [17-38] 31 [17-38] Huishoudens 187 [181-218] 190 [185-224] Diensten 123 [109-127] 161 [141-174] Transport 46 [35-63] 46 [35-63] Totaal 473 [428-587] 520 [474-636]

Verschillen met de NEV 2015

Ook bij de inschattingen voor de EED zijn er belangrijke verschillen met de vorige NEV (zie Tabel 3.7). Dat geldt vooral voor de afzonderlijke sectoren; het totale verschil is relatief klein.

Tabel 3.7 Verschillen tussen de NEV 2015 en 2016 in de besparingen voor artikel 7 van de EED (in petajoule)

  NEV 2016 NEV 2015 puntwaardeVerschil

Industrie 91 120 -29 L&T 31 39 -8 Huishoudens 190 208 -18 Diensten 161 158 3 Transport 46 19 27 Totaal 520 544 -24

In industrie en land- en tuinbouw is er een negatieve bijstelling. Tijdens het schrijven van deze NEV bleek namelijk dat de vorige NEV een fout bevatte in de berekeningen, waardoor de besparingen in deze sectoren te hoog uitvielen. Daarnaast hebben de lagere energie- prijzen in deze sectoren een beperkt drukkend effect. De negatieve bijstelling bij de huishoudens heeft te maken met de bijstelling van de verwachte effecten van het Energieakkoord, en met de bijstelling van het verwachte energieverbruik in deze sector. Het verbruik is omlaag gegaan, en daarmee ook het totale volume aan besparingen.

Bij de diensten is er een kleine positieve bijstelling, die onder meer voortkomt uit een aantal beleidsintensiveringen. Maar omdat de EED–effecten cumulatief zijn over de periode van 2014 tot en met 2020, en deze intensiveringen pas laat in deze periode beginnen bij te dragen, is de extra bijdrage aan de EED-besparingen betrekkelijk gering.

De besparingen bij transport nemen forse toe. Dit komt door het opvoeren van een aantal aanvullende beleidsmaatregelen en door een verandering van de referentiewaarde waartegen de Nederlandse effecten van de fiscale stimulering worden vastgesteld. Voor de EED tellen namelijk alleen de effecten van nationaal beleid voor zover ze verder gaan dan Europees beleid. In de vorige NEV was deze referentie gebaseerd op het gemiddelde gebruik van het Europese wagenpark. In deze NEV is beter rekening gehouden met dat ook dit gemiddelde al beïnvloed is door het beleid van de afzonderlijke lidstaten.

Een andere verandering, die niet in de verschiltabel is weergegeven, is een grotere bandbreedte in de NEV 2016. In 2016 zijn voor het eerst monitoringsgegevens beschikbaar gekomen voor de EED, welke nieuwe vragen hebben opgeroepen over de manier waarop besparingen voor de EED kunnen worden vastgesteld. De onduide- lijkheid die hier uit voortvloeit is ondergebracht in de bandbreedte. Protocol monitoring energiebesparing

De besparingen volgens het protocol monitoring energiebesparing liggen ongeveer op hetzelfde niveau als in de vorige editie van de

NEV. Bij vastgesteld beleid ligt het besparingstempo in de periode van 2013 tot en met 2020 naar verwachting rond de 1,4 procent [1,3-1,6 procent] per jaar, en bij voorgenomen beleid rond 1,5 procent [1,4-1,7 procent] per jaar. Zonder de afspraken in het Energieakkoord zou de besparing in de periode van 2013 tot en met 2020 naar schatting op 1,1 procent per jaar uitkomen, ongeveer hetzelfde tempo als in de periode van 2000 tot en met 2010. Van de totale stijging, 0,4 procent per jaar in de periode van 2013 tot en met 2020, komt circa 0,3 procent voor rekening van de extra finale besparingen door de EA-maatregelen. De sluiting van de oudere – minder efficiënte – kolencentrales draagt circa 0,1 procent bij.

Na 2020 zakt het besparingstempo wel weer terug tot 0,9 procent per jaar. Dit komt doordat er voor na 2020 nog geen aanvullend beleid is dat tot extra besparingen kan leiden. Nederland heeft geen doelstelling volgens de definities van het protocol monitoring energiebesparing. Het protocol geeft wel het meest omvattende beeld van energiebesparingseffecten (inclusief besparing op primaire energie), en biedt bovendien de mogelijkheid om verleden, heden en toekomst met elkaar te vergelijken. Daarom is het een goede graadmeter voor de trends in energiebesparing op de wat langere termijn.

Verschillen met de NEV 2015

De verschillen met de NEV 2015 zijn zeer beperkt (zie tabel 3.8) en eigenlijk niet significant te noemen.

Tabel 3.8 PME besparingen 2013-2020 NEV 2016 en NEV 2015

Besparingstempo

2013-2020 (procent/jaar) NEV 2016 NEV 2015

Vastgesteld beleid 1,4 (1,3-1,6) 1,3 (1,2-1,5) Voorgenomen beleid 1,5 (1,4-1,7) 1,5 (1,4-1,6)

Tekstbox 3-IV

De invloed van energieprijzen op energiebesparing

In document Nationale Energieverkenning 2016 (pagina 88-93)