• No results found

Opheffing der politieke partijen

In document 1939-1945 D E E L (pagina 145-151)

De Reichskommissar had de demonstratie in Amsterdam aangeduid als ‘het uitgangspunt van de nationaal-socialistische reorganisatie ook in Nederland’ ; hij zou ‘alle instellingen en politieke ideeën die reactionair een nieuwe ont­ wikkeling willen tegenhouden. . . opruimen.’ Daarbij dacht hij niet uit­

N A D E 2 2 S T E J U N I

sluitend maar toch wel in de eerste plaats aan de vooroorlogse politieke partijen. Van deze waren de C P N en de R S AP in de zomer van '40 verboden en was de zoveel grotere SD A P onder het commissariaat van Rost van Tonningen geplaatst. C P N en R S A P waren als organisaties in de illegaliteit gegaan, de SDAP had dat nagelaten, zij het dat zich om partijvoorzitter Vorrink enkele kernen gevormd hadden die illegaal werkzaam waren. Binnen de SDAP had Rost overigens vrijwel geen voet aan de grond gekre­ gen, maar formeel opgeheven was de partij nog niet. Van de overige partijen had de Anti-Revolutionaire Partij haar aanhang opmerkelijk uitgebreid: het ledental, ca. zeventigduizend in mei '40, was een jaar later boven het kwart miljoen gekomen en het was aan de bezetter bekend dat deze anti­ revolutionairen regelmatig in kleine, besloten vergaderingen bijeenkwamen waar voorhchting gegeven werd aan de hand van parolen die van de partij­ leiding afkomstig waren, met name van Colijn die ze door middel van de ‘twaalf apostelen’ doorgaf. In het geheime weekrapport van de Sicherheits-

dienst werd hier melding van gemaakt in april '4 1; er werd aan toegevoegd:

‘ Ubereinstimmend wird von einer Zunahme der antideutschen Stimmung im Lager

der Colijn-Anhdnger berichtet.’1

Het was dus niet zo vreemd dat Seyss-Inquart zijn algemene maatregelen tegen de partijen met een speciaal optreden tegen de A R P 2 wenste te com­ bineren: de anti-revolutionairen moesten geïntimideerd worden en Cohjn uitgeschakeld. Voor de directe intimidatie koos de bezetter het regionale topkader van de partij en van de met haar verbonden organisaties uit. Hij richtte zijn aandacht niet in de eerste plaats op de leden van de Kamerfracties; een van de gevolgen was dat hij fractievoorzitter Jan Schouten met rust liet.

Drie dagen na de demonstratie in Amsterdam, op maandag 30 juni dus, bezette de Sicherheitspolizei de partijbureaus van de A R P en van de andere partijen die Seyss-Inquart wenste op te heffen. Diezelfde dag kregen Cohjn en oud-minister mr. J. A. de Wilde een gedwongen verblijfplaats toegewe­ zen in hotels, respectievelijk in Valkenburg (Zuid-Limburg) en in Vught. Ca. negentig vooraanstaande anti-revolutionairen, onder wie dr. A. A . L. Rutgers, lid van de Raad van State, mr. J. Donner, lid van de Hoge Raad, en A . Stapelkamp, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond, werden gearresteerd. Men bracht de negentig die dag uit alle delen des lands naar een schoolgebouw in Amsterdam:

1 ‘Meldungen aus den Niederlanden', 42 (29 april 1941), p. 3. 2 In april had de bezet­ ter het anti-revolutionaire maandblad Nederlandse Gedachten verboden tegelijk met enkele kaderbladen van de Christelijk-Historische Unie.

A K R E S T A T I E S V A N A N T 1 - R E V O L U T I O N A I R E N

‘Eten en drinken werd niet uitgereikt. Toch was de stemming van de groep uit­ stekend. Iedere nieuw aankomende werd hartelijk begroet. . . Een Duitse dokter verrichtte een keuring en ter demonstratie van de gevolgde methode is het wel aardig te vermelden, dat hetgeen voor een urine-onderzock nodig was, van alle heren werd verzameld in één-en-dezelfde ‘bokaal’.’ 1

’s Avonds werd het gezelschap het concentratiekamp Schoorl binnen­ gevoerd. Instructie was gegeven, hen daar ‘korrekt aber ohne besondere

Schiirfe’ te behandelen.2 Die behandeling was inderdaad vrij van hard­

heden. Men mocht brieven en paketten ontvangen. Eten was er voldoende. Er werd druk geschaakt, gedamd en gediscussieerd. Met andere groepen gevangenen mocht men overigens niet spreken, vooral niet met de commu­ nisten als die onder leiding van Lou de Visser de geschilde aardappelen kwamen aandragen, maar ‘wij deden het toch, uren.’3 Veel toezicht werd er dus niet uitgeoefend. Elke avond was er voorts een wijdingsdienst en dan mocht men ook onder geleide een wandeling buiten het kamp maken. Des zondags werden twee kerkdiensten gehouden. Maar zou het zo bhjven? En hoe lang zou de opsluiting duren? Dat wist niemand.

N a acht weken werd de groep in tweeën gesplitst. Ca. vijftig werden tot hun eigen verrassing vrijgelaten, veertig werden toegevoegd aan de ‘Indische gijzelaars’ die zich in Buchenwald bevonden.

D e Wilde werd in '42 in de grote groepen gijzelaars opgenomen die toen samen met de ‘Indische’ in Noord-Brabant gevangen gehouden werden; Cohjn daarentegen was toen naar Duitsland weggevoerd.

Het hotel in Valkenburg waar Cohjn op 30 juni '4 1 onder bewaking naar toe gebracht werd, was bepaald geen lustoord; het eten was er miserabel, de bediening slecht en de hotelier en zijn vrouw leefden als kat en hond. Cohjn was toen twee-en-zeventig jaar; hij leed aan suikerziekte en had enkele malen last gehad van hartkrampen en benauwdheid. Aan de twee bewakers die aan hem toegevoegd waren, was instructie gegeven dat zij elke dag een wandeling van precies twintig kilometer met hem moesten maken. Cohjn

1 A. Dubois: De muren spreken (1946), p. 30. 2 BdS, II b: Einsatzbefehl, 28 juni 1941

had daar geen bezwaar tegen. Met een van die twee bewakers kwam hij trouwens spoedig in een hartehjk contact, ‘hij was voor mij als een vader’, zei de man later, en ook: ‘Hij voorspelde mij toen dat Amerika in 1944 klaar zou zijn voor de grote inval in Europa.’1 N a een paar weken kreeg mevrouw Cohjn verlof, zich bij haar man te voegen. Maar het verbhjf in Valkenburg duurde niet lang. D e Sicherheitsdienst vernam dat Colijn overal waar hij zich in het Geuldal vertoonde, met eerbied begroet werd en dat de kerkgangers die de diensten in het protestantse kerkje te Valkenburg bijwoonden, plachten op te staan zodra Cohjn binnenkwam. Dat soort demonstraties was de bezetter niet welkom.

Maar er was meer.

Toen Cohjn uit Den Haag weggevoerd was, had men huiszoeking bij hem gedaan. Daarbij waren grote hoeveelheden brieven gevonden. De Sicher­

heitsdienst had er uit afgeleid dat Cohjn blijkens de vele contacten welke hij

na mei '40 onderhouden had, ook buiten zijn eigen kring (met de voor­ mannen van andere partijen, soms ook met secretarissen-generaal), als een soort ‘ Statthalter der Königin optrad.2 Bovendien meende men bewijzen ontdekt te hebben ‘dass Colijn schon im Weltkrieg '(19 14 -19 18 ) ‘und his 1940

Spionage gegen Deutschland für England hetrieben hat.’3 D e Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD , Harster, had de belangrijkste bewijsstukken

voor dat alles aan de C hef der Sicherheitspolizei, Heydrich, toegezonden, Heydrich had ze aan Hitler ter lezing gegeven en van deze was instructie gekomen, Cohjn intensief te verhoren. Cohjn werd daartoe eind oktober '41 naar Berlijn overgebracht4 waar hij een kamer kreeg in een soort pension van de Sicherheitspolizei. Tijdens dat verbhjf in de Duitse hoofdstad (waar hij, opnieuw, als hij wandelde, precies twintig kilometer moest afleggen) werden hem enkele tientallen lange verhoren afgenomen. Kennelijk kwam daarbij niets van betekenis te voorschijn, het Reichssicherheitshauptamt had althans na een maand o f vier zijn belangstelling voor de ‘spion’ Cohjn ver­

1 M . Busch: Verslag (1945) (Doc I-296, a-6). 2 Na een gesprek met Knolle gebruikte Ribbentrops vertegenwoordiger Bene die term in een brief aan het

Auswartige Amt van 12 november 1941. (FO /SD , 484904-05). 3 Telegram, 10 nov.

1941, van Bene aan het Auswartige Amt (doc. BBT-2800, OCCW C-BB). 4 Enkele weken later tekende de ontslagen burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R . de Monchy, in zijn dagboek aan: ‘Dr. Colijn, maandenlang in Valkenburg vastge­ houden, is vandaar weggebracht en algemeen zegt men: naar Berlijn. Het gerucht wil dat hij daar met alle voorkomendheid behandeld is, waaraan men de conclusie vastknoopte dat hij door Hitler belast zou worden met het overbrengen van een vredesvoorstel aan de Amerikaanse gezant te Madrid die zeer bevriend met Roose­ velt zou zijn.’ (30 nov. 1941).

N A D E 2 2 S T E J U N I

C O L I J N

loren. Maar hij mocht niet naar Nederland terug. Eind maart '42 werd hij, ergens in de heuvels van Thiiringen, in het kleine plaatsje Ilmenau geïnter­ neerd. Hij kreeg daar weer een hotel, leeg en kil, als verblijfplaats; mevrouw Cohjn mocht zich opnieuw bij hem voegen. De oude, van de wereld nagenoeg geïsoleerde staatsman kon er weinig anders doen dan wandelen (maar nu niet verder dan hij zelf wilde) en lezen. Hij las veel. Zijn geest bleef helder. Een van de hoogleraren van de Vrije Universiteit die hem begin '44 clandestien wist te bezoeken, tro f hem vol plannen en ideeën over de na­ oorlogse opbouw van Nederland aan. Zou hij die nog gadeslaan? Ooit nog zijn drie zonen terugzien, zijn schoondochters, bijna al zijn kleinkinderen van wie hij, doordat ze in Indië waren, sinds begin '42 niets meer gehoord had? Hij wist het niet. Zijn krachten slonken en over de duur van de oorlog was hij niet optimistisch. ‘D e tegenover elkaar staande krachten’, zo schreef hij begin '43 aan een familielid in Nederland,

‘zijn te massaal en de opoffering waarmede gestreden wordt (Stalingrad b.v.) is te groot om een snel verloop te kunnen verwachten. Daarom reken ik maar op een verbhjf hier van nog wel anderhalf jaar. Komt de vrijheid eerder, dan is het een meevaller. Overigens mogen wij beiden getuigen dat wij ons lot met bijna volkomen berusting uit ’s Heren hand tegemoet zien.’ 1

Dat lot vergunde Cohjn niet, de bevrijding te beleven van het land waar­ mee hij zich met alle vezelen van zijn ziel verbonden voelde: op 16 september '44 bezweek hij aan een hartaanval.

Zes dagen later werd hij in Ilmenau begraven. Enkele Nederlandse arbeiders die in fabrieken in de buurt werkten en van zijn overhjden ge­ hoord hadden, stonden met zijn echtgenote om de groeve. Z e brachten een krans mee. Een van hen sprak. Z e zorgden voor een eenvoudig houten kruis.2

De impuls die Cohjn vóór zijn internering aan de Anti-Revolutionaire Partij gegeven had, werkte door. W ant de opheffing van de politieke par­ tijen waartoe Seyss-Inquart op 30 juni '41 overging en die hij enkele dagen later bij verordening bekend maakte,3 was een slag in de lucht. Acht partijen

1 Brief, 8 febr. 1943, aangehaald in J. J. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd (1967), p. 133-34. 2 Colijns stoffelijk overschot is in juni '47 in Den Haag herbegraven. 3 VO 120/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 513-14).

N A D E 2 2 S T E J U N I

werden ‘ontbonden’1 - practisch betekende dit slechts dat de nog aanwezige landelijke partijbureaus door de Sicherheitspolizei gesloten en eventueel aanwezige fondsen in beslag genomen werden; plaatsehjk werden overeen­ komstige taken op aanschrijving van de procureurs-generaal door de Neder­ landse pohtie verricht; dat deed die politie in een groot aantal gevallen bijzonder traag. Al die materiële waarden werden door de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen, de N S B ’er Müller- Lehning, gehquideerd; de geestelijke bleven.

Het bericht van de opheffing der politieke partijen lokte maar weinig reacties uit. Het dagblad van Nationaal Front wilde ‘geen traan laten bij de definitieve begrafenis van deze holle karkassen’2; de katholieke Volkskrant herinnerde daarentegen aan het positieve werk dat de partijen verricht hadden3; ‘Het beginsel bhjft’ , zette De Standaard boven een hoofdartikel waarin gezegd werd dat men ‘berusten’ moest in de opheffing van de Anti-Revolutionaire Partij, maar ‘ (de) beginselen ons meer en meer eigen te maken, bhjft de plicht’ .4 In het illegale Parool schreef Koos Vorrink dat de partijen ‘de uitdrukking waren - en zijn - van de werkehjke staatkundige wil van het Nederlandse volk . . . Die politieke voormannen die niet voor de overweldiger hebben gebogen. . ., bezitten grotere invloed dan ooit.’6

Van de acht opgeheven politieke partijen waren er twee, de Christelijk- Democratische Unie en de Staatkundig Gereformeerde Partij, van betrekke- lijk recente datum, hetgeen niet zeggen wil dat de denkbeelden waarvoor die partijen waren gaan ijveren, niet al veel eerder in de Nederlandse samen­ leving naar voren gekomen waren. De Liberale Staatspartij en de Vrijzinnig- Democratische Bond waren varianten van het liberalisme dat onder Thor- becke na 1848 een in staatkundig opzicht nieuw Nederland had doen ont­ staan; de Christelijk-Historische Unie had zich omstreeks de eeuwwisseling geconstitueerd, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de Room s- Katholieke Staatspartij en de Anti-Revolutionaire Partij waren van nog iets oudere datum. A l deze partijen, welker oorsprong en ontwikkeling wij in

Voorspel beknopt schetsten, bezaten een min o f meer fluctuerende aanhang

1 De Rooms-Katholieke Staatspartij, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de Liberale Staatspartij, de Christelijk-Vrijzinnig-Democratische Unie en de Staatkundig Gereformeerde Partij. De Hervormde (Gereformeerde) Staats­ partij die sinds '37 niet meer in de Tweede Kamer vertegenwoordigd was, werd over het hoofd gezien. Opgeheven werd ook ‘De Vuurslag’, het kleine groepje dat Groeninx van Zoelen om zich heen verzameld had en dat practisch in de Neder­ landse Unie opgegaan was. 2 Nederlands Dagblad, 7 juli 1941. 3 Volkskrant, 8 juli 1941. 4 De Standaard, 8 juli 1941. 5 Het Parool, 18 (26 juli 1941), p. 2.

In document 1939-1945 D E E L (pagina 145-151)