• No results found

Nederlandse Unie

In document 1939-1945 D E E L (pagina 46-81)

In ons vorige deel verlieten wij de Unie op het moment waarop zij binnens­ kamers een levensgevaarlijke crisis doorstaan had: het Driemanschap was bijna uiteengevallen, ja Einthoven en de Quay hadden de leiding formeel al neergelegd toen de breuk tussen hen en Homan onder de krachtige aan­ drang van de gewestelijke en stedelijke secretarissen gelijmd was: dezen hadden er op gewezen dat een uiteen vallen van het Driemanschap het uiteen­ vallen van de Unie zou betekenen. De crisis had Einthoven sterk aange­ grepen ; hij had zich begin februari op medisch advies in Breukelen terug­ getrokken. Als lid van het Driemanschap bleef hij formeel medeverantwoor­ delijk voor het te voeren beleid; in werkelijkheid Het hij dat beleid langs zich heen gaan: hij nam er nauwelijks kennis van, het weekblad De Unie liet hij ongelezen. In feite werd de Nederlandse Unie na de crisis dus uitsluitend door Homan en de Quay geleid; zij assumeerden zich twee nieuwe dagelijkse

1 Nationaal Front, Politieke Raad: Notulen, 21 juni 1941 (archief Amold Meyer, 186). 2 Brief, 28 mei 1941, van W . Haighton aan A. Meyer, aangehaald in A. M eyer: Alles voor het vaderland, p. 250-51.

d e u n i e

‘adviseurs’ : jhr. mr. R . Groeninx van Zoelen die bij het bezweren van dc crisis een belangrijke rol gespeeld had, en een van diens schaarse volgelingen, dr. M. R . J. Brinkgreve.1 Brinkgreve was nog steeds lid van het miniem kleine, door Groeninx geleide groepje, dat zich nogal pretentieus ‘De Vuurslag’ noemde. Groeninx die zich tussen de twee wereldoorlogen zeer beijverd had in fascistische c.q. rechts-autoritaire kringen, kreeg nu ruim de gelegenheid, zijn denkbeelden in De Unie te ontvouwen; het blad stond spoedig vol met in een hoogdravende stijl geschreven historische bijdragen die aan zijn pen ontvloeid waren; soms liet hij ellenlange beschouwingen afdrukken die hij in de jaren '30 op schrift gesteld had en die toen niemands aandacht getrokken hadden. Dat werd gecombineerd met artikelen van anderen over Nederlands-Indië, over ‘nationale’ thema’s en over een nieuwe structuur van de landbouw, van de woningbouw, van de jeugdzorg, enzo­ voort, enzovoort. Aldus werd getracht, aan het begip ‘Nederlands socia­ lisme’ dat de Nederlandse Unie sinds de herfst van '40 in haar vaandel voerde, de nodige inhoud te geven.

In die beschouwingen over de toekomst staken als regel elementen die strookten met sommige Duitse denkbeelden. ‘Ik herinner mij’ , schreef Groeninx enkele jaren later,

‘dat er tenslotte op voorstel van de Quay tot een soort rantsoenering der ‘misse’ artikelen werd overgegaan - ik geloof dat men overeenkwam dat er twee per nummer in moesten staan . . . Meest werd er in de redactievergadering nog wat afgeslepen en zocht men naar een o f ander pikant bericht om aan het geheel een wat fleuriger voorkomen te geven . . . Ik hoor bij die gelegenheden de Quay nog zeggen: ‘Heeft er niet iemand nog een pepertje tegen de N SB ? ’ ’ 2

Men moet, dunkt ons, het begrip ‘ ‘misse’ artikelen’ niet zo interpreteren dat puur voor de schijn beschouwingen opgenomen werden waarmee de Unieleiding het principieel niet eens was. Er stond Homan en de Quay een meer ‘organisch’ opgebouwd, nogal autoritair bestuurd Nederland voor ogen (men ging dat dan ook in samenwerking met Nationaal Front voor­

1 In stukken die in die tijd van het Algemeen Secretariaat van de Unie uitgingen, staan Groeninx en Brinkgreve als enigen als ‘adviseurs’ vermeld, maar Homan en de Quay wonnen uiteraard ook de adviezen van anderen in. Tot hen behoorden mr. L. G. Schlichting, hoofdredacteur van De Tijd, dr. J. H. van Royen, hoofd­ ambtenaar van Buitenlandse Zaken (die begin '41 uit zijn gevangenschap ontslagen werd) enkolonel H. Koot, de latere commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten. 2 R . Groeninx van Zoelen: Verslag over de Nederl. Unie (7 febr. 1945), p. 15 (CN U , II b).

L E N T E ’4 I

bereiden1) - alle artikelen die aan dat ‘nieuwe Nederland’ gewijd werden, pasten op een aantal punten bij de ideologie van de Nieuwe Orde. Daarbij werd evenwel tot irritatie van de bezetter nog duidelijker dan al in de herfst van '40 het geval geweest was, gesteld dat met de verwezenlijking van het ‘nieuwe Nederland’ gewacht moest worden tot de oorlog ten einde was. Die beperking kon men met name aantreffen in het hoofdartikel in het nummer van De Unie van 22 maart waarin gereageerd werd op Seyss-Inquarts toespraak te Amsterdam. Seyss-Inquarts belangrijkste formulering: ‘voor o f tegen ons’ , kwam er als titel boven te staan. Er was veel over het artikel te doen geweest; het was tenslotte gedeeltelijk door Groeninx, gedeeltelijk door de perschef van de Unie, R . Kraus, geschreven. Daarbij was aan het concept van Kraus een passage ontleend waarin betoogd werd dat het Nederlandse volk al daarom niet ten gunste van Duitsland zou kunnen kiezen omdat de Nederlandse marine doorvocht:

‘En nu kan men ons vele malen voorhouden dat onze vloot er gezien het

Nederlandse belang zeer onverstandig aan doet om aan de zijde van Engeland te

blijven doorvechten, dan nog kunnen wij ons onmogelijk tegen onze eigen marine keren. Dat heeft niets meer met pro-Duits o f anti-Duits te maken. Want dit valt geheel in de sfeer van het zuivere, eerlijke nationale gevoel.’

D e Nederlandse cultuur, zo werd verder uiteengezet, was geheel anders dan dc Duitse. Met ‘pogingen om ons gelijkvormigheid tussen het Duitse Nationaal- Socialisme en het Nederlandse Socialisme op te dringen’ , zou de bezetter slechts een ‘houding van afweer’ in de hand werken. ‘En weest toch vooral’, zo werd die bezetter tenslotte voorgehouden, ‘dit indachtig, dat niet hij uw ware vriend is die u in alles op slaafse wijze volgt’ - daarmee werd op Mussert gedoeld.2

D it artikel wekte heftig ongenoegen bij de bezetter. Vooral aan de passage over de Nederlandse marine nam hij aanstoot. Perschef Kraus werd gearres­

1 In de lente van '41 ontwierpen agrarische deskundigen van de Nederlandse Unie en Nationaal Front een gemeenschappelijk landbouwprogramma dat in mei in de organen van de twee groeperingen gepubliceerd werd. Begin juni aanvaardde de Quay een voorstel van Amold Meyer ‘om elkander op de hoogte te houden van misplaatste anti-propaganda’, hij had echter er het hogere kader van de Unie opnieuw op gewezen, ‘dat Nationaal Front en N SB niet in één adem kunnen wor­ den genoemd’ (brief, 5 juni 1941, van de Quay aan Meyer, archief Amold Meyer, 1592). Op 20 juni keurde de Quay goed dat dr. Brinkgreve en een vooraanstaand lid van Nationaal Front de mogelijkheden van samenwerking tussen sociaal- economische deskundigen van de Unie en Nationaal Front zouden nagaan. 2 De

Unie, 3 1 (22 maart 1941), p. 1-2.

v o o r o f t e g e n o n s

teerd, enkele weken vastgehouden en in gevangenschap duchtig onder handen genomen: enige tijd na zijn vrijlating werd hij wegens extreem pro-Duitse uitlatingen uit zijn functie bij de Nederlandse Unie ontslagen. Wat het artikel betrof dat mede door hem geschreven w as: nog voor met het betrokken nummer van De Unie gecolporteerd werd, was aan de Neder­ landse pers meegedeeld dat er geen woord uit geciteerd mocht worden. Homan kreeg van Generalkommissar Schmidt te horen dat juist doordat de bezetter zich bewust was dat de N S B ‘nur eine kleine Minderheit der Bevöl-

kerung vertegenwoordigde terwijl de Nederlandse Unie eerder als ‘die Vertreterin des ganzen Volkes’ beschouwd kon worden, het standpunt dat de

Unie met betrekking tot Seyss-Inquarts toespraak ingenomen had, ‘eine

grosse Enttduschung’ geweest was.1 Er volgden, afgezien nog van de arrestatie

van Kraus, algemene strafmaatregelen die kennelijk als waarschuwing bedoeld waren. Begin april werd de aparte vlag die de Unie in gebruik genomen had en die onder meer van de talloze Uniewinkels, van haar plaatse­ lijke centra en van haar sociale voorlichtingsbureaus wapperde, verboden; voorts ontving de Nederlandse pers aanzegging dat zij ‘tot nader order’ geen enkel artikel uit De Unie citeren mocht2; tenslotte, en dat was het belang­ rijkste, werd bepaald dat met exemplaren van De Unie niet meer gecolpor­ teerd mocht worden, evenmin met de brochures die de beweging uitgaf. Deze Duitse maatregelen hadden een averechts effect: zij dreven de Unie in een strijdpositie en schonken alleen al daardoor de leden nieuwe bezieling.

Veel activiteit was die leden niet mogehjk. Openbare vergaderingen mochten zij niet beleggen. Het was hun wèl toegestaan, onderlinge discussie­ bijeenkomsten te houden, zij het dat men verlof van de betrokken procureur- generaal nodig had als men met meer dan twintig personen bijeenkwam. Het lidmaatschap van vele leden droeg een nogal passief karakter maar er waren toch ook onder de zes- tot zevenhonderdduizend personen die zich bij de Unie aangesloten hadden, duizenden z.g. Uniekringen gevormd die periodiek bijeenkwamen en die, voorzover zij Nederlanders uit alle lagen der bevolking en van verschillende politieke en godsdienstige gezindheid in een vast onderling contact brachten, een novum vormden in de vaderlandse geschiedenis. Het was de bedoeling dat men zich in die Uniekringen reken­ schap gaf van de opbouw van een nieuw Nederland; wij nemen evenwel aan dat daarnaast, en misschien wel in de eerste plaats, in die besloten bijeen­ komsten menig woord gewisseld werd over het algemene oorlogsverloop en dat er met verontwaardiging gesproken werd over het Duitse beleid,

1 Stimmungsbericht (april 1941), p. 2. 2 Noot voor de redacties no. 334, 3 april 1941 (DVK, 84 b).

LENTE

' 4 1

over de protectie die de N SB ontving, en met name ook over de voortgezette straatterreur van N S B ’ers en N S N A P ’ers die zich mede tegen de Unie richtte en die wij straks zullen beschrijven. Bij de leden die zich persoonlijk bij het w el en wee van de Unie betrokken voelden, was er behoefte aan actie - en juist aan die behoefte kwamen de strafmaatregelen die na het nummer van 22 maart afgekondigd waren, tegemoet.

Er werden op dat moment van De Unie wekelijks ca. 400 000 exemplaren verkocht; daarvan kwamen er ca. 60 000 bij vaste abonné’s terecht. De Unie dreigde dus door het colportageverbod op slag bijna zes-zevende van haar lezers plus een groot deel van haar inkomsten te verliezen. Dat moest voor­ komen worden! De Unieleiding gaf het parool uit, dat het aantal vaste abonné’s per I mei op een kwart miljoen gebracht moest zijn. W ie zich daarvoor inzette (en duizenden deden dat avond na avond met groot enthousiasme), had het gevoel, het zijne bij te dragen tot het verijdelen van een Duitse opzet. Dat lukte: begin mei stond vast dat De Unie voortaan weer tweehonderdvijftigduizend gezinnen zou bereiken. Opnieuw was hiermee het anti-Duitse karakter van de Unie als massabeweging aangetoond. Dat was voor Seyss-Inquart geen verrassing: kort na het begin van de abonné- wervingsactie had hij de kenmerkende instructie gegeven, ‘bei Festnahmen

von Geiseln in erster Linie die örtliche Leitung der Unie festzunehmen.’1

Veel hoop dat hij de Unie o f ook maar een deel daarvan in het goede spoor zou kunnen krijgen, had de Reichskommissar dus niet meer, maar hij was nog niet zo ver dat hij alle hoop opgegeven had. Daar had hij ook geen reden toe. Want het moge waar zijn dat het colportageverbod tot een opleving van anti-Duitse activiteit bij de Nederlandse Unie geleid had - daar stond tegen­ over dat ‘het gesprek met de bezetter’ (zo zou men het kunnen noemen) door de Unieleiding niet afgebroken maar voortgezet werd en dat bij dat ‘gesprek’ telkens weer bleek dat die leiding bereid was, concessies te doen die pasten bij Seyss-Inquarts algemene politiek. Die leiding ging door met het aanprijzen van de Nederlandse Arbeidsdienst en van de Winterhulp Neder­ land; zij het bovendien de abonné-wervingsactie samenvallen met enkele opvallende vriendelijkheden jegens de bezetter. Eind april ging zij er accoord mee dat de loten die de Winterhulp aan de man trachtte te brengen, in de Uniewinkels verkocht zouden worden; voorts maakte Homan2 met

1 Afschrift van een instructie, 17 april 1941, van Knolle aan de Aussenslellen der

Sicherheitspolizei und des SD (H SSuPF, 185 d). 2 Persoonlijk had Homan na de

Februaristaking de bezetter in zoverre geholpen dat hij in Amsterdam zijn best had gedaan, een niet-NSB’er te vinden die bereid was, naast de pro-Duitse burgemeester Voute als wethouder op te treden.

w a l g e l i j k e s t r o o p l i k k e r i j

Generalkommissar Schmidt de afspraak dat Duitse deskundigen aan hoge

functionarissen van de Unie uiteenzettingen zouden geven over de opbouw van het sociale werk in het Derde R ijk 1 ; en tenslotte werd in het nummer van De Unie dat aan de vooravond van de herdenking der meidagen ver­ scheen, een door Groeninx geschreven maar door ‘het Driemanschap’ ondertekende verklaring opgenomen waarin o.m. te lezen stond dat het ‘een ridderlijke krijgsmansdaad’ van de Duitsers geweest was om goed te vinden dat de Nederlandse officieren na de capitulatie hun ponjaard hadden mogen behouden2 en dat de Unie meende, ‘aanspraak te hebben op de ach­ ting van de Bezetter.’3 Het illegale Parool sprak van ‘walgelijke strooplikkerij in de richting van de beulsknechten van ons volk.’4

Niet minder protesten wekte het dat Homan en de Quay de bezetter inmiddels óók tegemoet gekomen waren op het gebied van de Joden­ vervolging: zij waren binnen de Unie tot een vorm van Jodendiscriminatie overgegaan.

Hoeveel Joden waren lid van de Nederlandse Unie? W ij hebben er geen denkbeeld van. Het lijkt ons intussen aannemelijk dat de reacties op de oprichting van de Unie bij de Joodse bevolkingsgroep niet wezenlijk verschil­ den van die onder de niet-Joodse: stellig waren ook veel Joden verheugd dat zich in den lande in augustus en september '40 een volksbeweging ging aftekenen die zich duidelijk tegen de krachten keerde van wie een Joden­ vervolging te duchten was: de bezetter en de N S B . Daarbij kwam evenwel

, De eerste bijeenkomst van die aard werd op 6 mei '41 in Den Haag gehouden, de tweede (en laatste) op 23 juni; de gewestelijke secretaris van Noord-Holland, mr. A. A. Aberson, was de enige Uniefunctionaris die al op de eerste bijeenkomst weigerde te verschijnen. Aberson had medio april de Unieleiding gewaarschuwd tegen het aanbevelen van de Arbeidsdienst: ‘Ik vrees’, had hij geschreven, ‘dat de Nederlandse Arbeidsdienst voor ons een tweede ‘Winterhulp-drama’ zal worden . . . Het aanbevelen van instellingen waartegen ons Nederlandse Volk zich en masse ver­ zet uit intuïtie, is een vechten tegen de bierkade, waaraan de Unie, wellicht terecht, niet anders dan nadeel en verdriet kan beleven.’ (brief, 15 april 1941, van mr. A. A. Aberson aan het Algemeen Secretariaat van de Nederlandse Unie (Nederlandse Unie, 10 a)). 2 De sabel van de officier was zijn particulier eigendom; wat hij na de capitulatie behouden mocht, was zijn ponjaard, een korte dolk. De Unie sprak van het behoud van de ‘degen’ . 3 De Unie, 38 (8 mei 1941), p. 8. 4 Het Parool, 11 (29 mei 1941), p. 5.

LENTE ’4 I

in enkele vooraanstaande Joodse kringen meteen al de neiging naar voren, zich ietwat te effaceren; die neiging sloot aan bij de opvatting dat het voor Joden in het algemeen verstandig zou zijn, zich op de achtergrond te houden; men kan daar een vorm van zelfdiscriminatie in zien. Die zelfdiscriminatie was de oprichters van de Unie niet onwelkom. Dat bleek al toen de opper­ rabbijn van Groningen, S. Dasberg, enkele dagen na de oprichting van de Unie (hij had er zich meteen bij aangesloten) met Homan de vraag ging bespreken hoe de Joden zich tegenover de Unie dienden op te stellen; gewoon lid worden als alle andere Nederlanders, had Homan geantwoord, maar hij had het onwenselijk genoemd dat Joodse organisaties publiekelijk o f door middel van circulaires op aansluiting zouden aandringen, en voorts gezegd dat financiële bijdragen uit Joodse kring ‘niet overdreven en opval­ lend groot’ moesten zijn: zij dienden ‘normaal middelmatig’ te blijven.1 Inderdaad zei Homan eind december tegen een Duitse relatie dat aan een Joodse zakenman die het hoge bedrag van f 20 000 was komen aanbieden,

‘sofort geantwortet (war), dass er das Geld sofort wieder einstecken solle’ ; de man

in kwestie, had Homan gezegd, kon wèl met betaling van zijn normale contributie lid worden en, had Homan verzucht: ‘die Juden sindjetzt naturlich

schiverlich zu entfernen.’2

Dat laatste had Homan ook al persoonlijk ervaren. Kort nadat aan de Technische Hogeschool te Delft en de Rijksuniversiteit te Leiden zo treffend geprotesteerd was tegen de uitsluiting van de Joodse universitaire docenten, had Homan op eigen initiatief een bezoek gebracht aan opperrabbijn Das­ berg. Hij bracht toen, aldus Dasberg, ‘de vaag geuite gedachte’ naar voren dat Joden het lidmaatschap van de Unie zouden neerleggen3; tegen zijn Duitse relatie zei Homan korte tijd later, zich minder vaag uitdrukkend,

‘dass die Juden nicht mehr in die Unie gehörteri, aangezien zij ‘durch ihre Anwesen- heit in der Unie das Vertrauen der deutschen Obrigkeit in das reine Niederlandertum unterminieren.’4

Vaag o f niet, Dasberg had wel begrepen wat Homan bedoelde en de Gro­ ninger opperrabbijn had aan het lid van het Driemanschap duidelijk gemaakt,

1 Brief, 30 juli 1940, van S. Dasberg aan de voorzitters der Israëlietische kerkge­ nootschappen (Doc 1-1798 A). Omstreeks midden september '40 werd op een bijeenkomst van de gewestelijke secretarissen in Den Haag een richtlijn doorgegeven die op een kaderbijeenkomst in Alkmaar aldus samengevat werd: ‘U it opportu­ nistisch oogpunt kunnen momenteel de Israëlieten geen functies bekleden bij de Nederlandse Unie’ (verslag, z.d., van een bespreking te Alkmaar, 23 september 1940 (Nederlandse Unie, 36 c)). 2 Stimmimgsbericht 2/41 (ca. 10 jan. 1941), p. n . 3 Brief, 23 april 1941, van S. Dasberg aan J. Linthorst Homan (Doc I-1798 A). 4 Stimmungshericht 2/41, p. 1 1 - 1 2 .

dat, zeker, de Joden de Unie geen moeilijkheden wilden bezorgen maar dat ‘afwijzen nu, na opneming eerst, voor ons - zo niet ook voor de beweging zelf - een grote slag zou zijn die wij onszelf niet aanbrengen.’1 ‘Die Juden

wollten nicht aus eigenen Stiicken aus der Unie austreten, aldus Homan weer

tegen zijn relatie; ‘Die Unie selbst aber ist zurzeit noch nicht stark genug um

eine Sauberung vorzunehmen. Dies würde zuviel Wind in die Segel von Colijn und Vorrink blasen und vor Alletn die sozialistischen Arbeiter dazu bringen, sich von der Unie abzuwenden.’2

Het rapport waarin van dit gesprek met Homan verslag uitgebracht werd, was voor Generalkommissar Schmidt bestemd; enkele weken na de Februari­ staking ging deze tot actie over. In een van de periodieke besprekingen die hij met Homan voerde, zei hij dat hij, alle oppositie van de N S B ten spijt, de Unie belangrijk meer steun zou kunnen bieden indien zij de Joodse leden zou uitstoten. Dat laatste werd door Homan geweigerd maar het zou natuurlijk een andere zaak zijn indien de Joden eigener beweging de Unie verlieten. Het gaf Homan en de Quay wel een hoogst onbehagelijk gevoel dat zij dat punt aan de orde moesten stellen. Het was ook practisch niet zo gemakkelijk te verwezenlijken: wie o f welke instantie zou de Joden er toe kunnen bewegen, zich uit de Unie terug te trekken?

W eer zocht Homan contact met opperrabbijn Dasberg; met hem sprak hij over ‘een mogelijke uittreding’ van de Joden uit de Unie.3 Dasberg verwees hem naar de voorzitter van de sinds enkele maanden functionerende Joodse Coördinatie-Commissie, mr. L. E. Visser, de uit zijn ambt ontheven en inmiddels ook ontslagen president van de Hoge Raad. In aanwezigheid van Dasberg vond met hem, Visser, eind maart een gesprek plaats; ook de Quay nam er deel aan. ‘Homan opende’ , legde Visser een kleine negen maanden later vast,

‘maar was zeer verward en ik heb nooit goed begrepen waar hij eigenlijk heen wilde. Een bepaald verzoek aan ons, te willen bewerken dat er Joden zouden

In document 1939-1945 D E E L (pagina 46-81)