• No results found

Opbouw van het onderzoek

In document Genieten van weerstand (pagina 30-33)

Het onderzoek is in drie delen opgebouwd.

A. Theoretische verkenningen. In de eerste – theoretische – sectie verken ik twee dragende begrippen uit de inleiding. In de eerste plaats belicht ik de overheid als context van werk: wat maakt de overheid als biotoop onderscheidend en wat betekent dit voor de werknemers, in het bijzonder de beleidsambtenaren?

Het tweede thema dat in dat deel aan de orde komt is het omgaan met

werkgebonden kritiek: wat karakteriseert werk en hoe gaat een werknemer hiermee om? Ik baseer deze verkenningen op literatuuronderzoek.

B. Empirisch deel. Vervolgens onderzoek ik twee kernthema’s, die uit de theoretische verkenning oplichten. In het eerste onderzoek belicht ik de betekenisverlening aan werk. In deze studie naar ‘work meaning’ komt naar voren welke factoren een sleutelrol spelen bij het amb(ach)telijk handelen bij de overheid. In het tweede onderzoek staat de vraag centraal hoe beleidsambtenaren de in de theoretische verkenning gesignaleerde systeemspanningen herkennen en hanteren. Welke lessen kunnen worden ontleend aan de ambtelijke coping met de contextgebonden weerstand? Beide onderzoeken zijn kwalitatief van aard. Naast de uitkomsten van de theoretische verkenningen heeft aanvullend bronnenonderzoek in beide gevallen richting gegeven aan de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet. Vervolgens hebben semi-gestructureerde interviews plaatsgevonden.

C. Conceptueel model. Het onderzoek naar aanleiding van het theoretisch kader leidt naar een conceptueel model voor ambtelijke taxaties van (vermeende) weerstand.

29 G en iet en van w eer stan d

In dit model breng ik de verzamelde variabelen samen die de coping (omgang) met lastige opgaven kunnen bevorderen. Aan de hand van reconstructies van ambtelijke beslissingen toets ik de factoren die bij beleidsambtenaren het verschil kunnen uitmaken. Hiertoe zijn drie casestudies verricht. De geaggregeerde uitkomsten van deze studies en de data-analyse leiden naar het slothoofdstuk met conclusies over de centrale vragen uit paragraaf 1.4.

A. Overheid, werk en weerstand: theoretische verkenningen

B. Empirie: onderzoeken naar werk en systeemspanningen

C. De ambtelijke beslisser: conceptueel model getoetst

Overheid als context voor werk (2.) Werk als context voor weerstand (3.)

De betekenis van ambtelijk werk (4.) Onder de spanningsbogen (5.)

De ontmoeting met weerstand (6.) De ambtelijke taxatie: casestudies (7.)

Woord vooraf Inleiding (1.)

Conclusies en aanbevelingen (8.) Figuur 1.1. Opbouw onderzoek

Figuur 1.1. vat de opbouw van het onderzoek samen. De gekozen aanpakken van de diverse deelonderzoeken worden in de betrokken hoofdstukken (4, 5 en 7) nader toegelicht. Daarbij zal ik ook ingaan op de eigenschappen van de gekozen methoden. Vooruitlopend daarop wil ik aan de voet van dit proefschrift stilstaan bij de gekozen onderzoeksaanpak en in het bijzonder de keuze voor het verrichten van uitsluitend kwalitatief onderzoek.

Met dit onderzoek wil ik betekenissen en achtergronden van gedragingen

exploreren. Miles en Huberman (1994) wijzen op de waarde van kwalitatief onderzoek voor het identificeren van bepalende interacties, processen, ervaringen, gedragingen en de variabelen die hierbij een rol spelen. Ik wil (nieuwe) theorieën genereren voor situaties waarvan ik meen dat weinig onderzoek is gedaan en waarvan we dus nog weinig weten: waarom leiden bepaalde processen en gedragingen tot bepaalde uitkomsten? In deze studie ben ik daarbij niet

30 G en iet en van w eer st an d

zozeer in een ‘hoeveel’ als wel in een ‘hoe’ geïnteresseerd: welke afwegingen en keuzes maken mensen in de context waarin zij werken? Hierbij passen kwalitatieve methoden. Ik realiseer me daarbij dat kwalitatief onderzoek zucht onder kwalificaties als ‘vaagheid’ (o.a. Boeije, 2005). De literatuur over kwalitatieve methoden laat echter een stevige focus op structurering zien, in het bijzonder van kernelementen als doelstellingen, conceptuele opbouw, formulering van onderzoeksvragen en organisatie van dataverzameling en – analyse (Miles & Huberman (1994), Maxwell (1998) Boeije (2005). Aan iedere methode kleven overigens beperkingen.

In beschouwingen over kwalitatief onderzoek worden vooral betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid genoemd (Boeije, 2005, Miles & Huberman, 1994, Tsoukas, 2009). Die beperkingen onderken ik. Omwille van de betrouwbaarheid krijgt bij de deelonderzoeken de onderbouwing van procedures aandacht en vestig ik aandacht op het gebruik van protocollen voor dataverzameling, standaards voor scores van uitkomsten en het analyseren van de data. Ten aanzien van de validiteit of geldigheid van kwalitatief onderzoek voeren Miyata en Kai (2009) aan dat bij kwalitatief onderzoek niet alleen het ontwerp vooraf, maar ook de mogelijkheden tot interpretatie en bijsturing tijdens het onderzoek er toe doen. Meer dan validiteit is de betrouwbaarheid een punt van aandacht volgens deze auteurs; die wordt bevorderd door triangulatie van methoden en toetsing van de uitkomsten (bijvoorbeeld in feed back interviews en expertgesprekken). Het literatuuronderzoek, de interviews en de reflecties zijn nadrukkelijk gericht op het verkrijgen van inzicht in en onderbouwing van verschillende invalshoeken, meningen en visies. Juist door het samenbrengen van meer invalshoeken wordt betekenis gecreëerd (Swanborn, 2005). De generaliseerbaarheid tenslotte is bij kwalitatief onderzoek een spannende opgave. De onderzoekspopulatie is kleiner en de uitkomsten van gesprekken zijn voor meerdere interpretatie vatbaar dan cijfermatige metingen. Tsoukas (2009) meent dat juiste kwalitatieve (case)studies met een beperkt aantal onderzoeken gelegenheid bieden voor een oorspronkelijke en ook een fijnmazige bestudering van gedragingen en fenomenen. Hij stelt: ‘The distinctive theoretical contribution of small-N studies stems from seeing particular cases as opportunities for further refining our hitherto conceptualization of general processes. Particular cases share family resemblances rather than an overarching feature’. Kwalitatief onderzoek biedt aldus ruimte om de diepte in een thema op te zoeken en specifieke thema’s aan te lichten. Lincoln en Guba (1985) zijn van mening dat generaliseerbaarheid als doel bij kwalitatief onderzoek niet past; eerder gaat om ‘transferability’ en ‘extrapolation’: kun je de gegevens omzetten naar andere situaties.

Bij onder meer Miles en Huberman (1994) en Boeije (2005) vinden we tenslotte een voor dit proefschrift betekenisvol element in kwalitatief onderzoek, te weten de ruimte voor inbreng van de onderzoeker c.q. organisatie bij deze typen van onderzoek.

De ‘onderzoeksruimte’ is in het geval van deze buitenpromovendus een relevant thema. Als onderzoeker sta ik immers in de onderzoeksomgeving, als ambtenaar heb ik een mate van toegang tot andere ambtenaren en hun casuïstiek waar wetenschappers van buitenaf niet of in ieder geval minder eenvoudig toegang toe hebben. Deze onderzoekspositie bood mij uitstek een gelegenheid om cases op te sporen, ambtenaren aan te spreken en dus te investeren in de netwerken die mogelijkheden die juist deze onderzoekende ambtenaar ten dienste

31 G en iet en van w eer stan d

staan. Tsoukas en Knudsen (2003) beschrijven de discussie dienaangaande waarbij ze drie hoofdstromingen onderscheiden. Aan de ene kant van het spectrum zie je een pleidooi voor (zo goed als) volledige objectiviteit, aan de andere kant een volledig subjectief standpunt. Alle verzamelde data worden dan gezien als beïnvloed door (het standpunt van) de onderzoeker. Hier tussenin vind je een benadering waarbij sprake is van ‘genuanceerde objectiviteit’. Daarbij sluit ik aan vanuit het besef dat je een zekere subjectiviteit niet kunt uitsluiten (Boeije, 2005). Het is zeer de vraag of een objectivistische uitgangspositie houdbaar is; we zijn niet vrij van aannames met betrekking tot de overheid en ambtenaren.

Met verwijzing naar de voornoemde publicatie van Tsoukas en Knudsen onderstreep ik hier het belang van verduidelijking van deze uitgangspositie in het wetenschappelijk onderzoek én van het systematisch reflecteren op deze onderzoekspositie.

In document Genieten van weerstand (pagina 30-33)