• No results found

Op zoek naar wodka door Jacob Hiegentlich

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 48 · dbnl (pagina 41-51)

Aan Roel van Blokhuysen.

Wanneer 's Zaterdagsmorgens de merels in 't Vondelpark Annie wakker maakten, en ze zag dat de zon scheen, zong ze 'n vroolijk liedje bij de gedachte dat ze dien middag tenminste zou kunnen tennissen. Er waren zoo weinig mooie dagen in 'n seizoen. Tot twaalf uur zat ze dan op kantoor. De patroon trad binnen: ‘Het spijt me, juffrouw Marees, er is nog zooveel te doen....’ Of ze bleef overwerken? Ze wilde niet weigeren, meneer zelf werkte immers ook hard.... De merels floten en zij tikte facturen en langdradig-komische zakenbrieven, waarop meneer zeer trotsch was, en waarvan hij doorslagen liet maken voor zijn vrienden; hij was in zijn soort 'n litterair talent. Ze reed later met 'n tram naar 't tennispark en staarde naar het eelt aan haar tikvingers. Ze speelde 'n half uurtje, (toch even 'n frissche neus gehaald), ging met haar vriendin wat eten. Als 't slecht weer was, lag er toevallig geen overwerk, en dan zat ze thuis aan haar naaimachine, blij om haar vrijheid, triest om den regen. Ze maakte interessante japonnen voor haar vriendin of voor zich zelve. Soms nam ze 'n boek. Angstig lei ze 't weer neer. Verlangens ontwaakten. Af en toe rees 'n revolte in haar. Als de chef die zeshonderd gulden kreeg, pingelde op de zestig gulden van den getrouwden loopknecht, als 't heele personeel z'n telefoontjes moest betalen, terwijl meneer Van Dorp die schatten verdiende en den heelen dag particuliere gesprekjes voerde, gratis bellen mocht. Walgelijk was de

zucht van Meneer Van Dorp. Had hij griep dan moest de jongste bediende hem potlood en papier van kantoor komen brengen, bevreesd als hij was iets van zich zelf te gebruiken.

Toen de directeur, de hemelhooge, zich 's 'n grapje veroorloofd had en door den hoorn haar sommeerde in galop op 't privé-kantoor te komen, was ze door 't driftige heen, ze kwam vooreerst niet. En toen ze toch kwam, zei ze 't hem, al haar

opgespaarde kleine leed krampte in haar keel. De deftige millionnair nam nerveus z'n bril af en zei: Juffrouw Marees, zoo ken ik u niet. Hij bakte vervolgens heel zoete broodjes en deelde haar mee, dat Juffrouw Marees, hoewel de firma dit jaar veel verloren had, toch 'n kleine gratifikatie kreeg. Annie was verteederd, bedankte ontroerd, en was boos op zich zelf dat ze zoo tegen die goeie man was tekeer gegaan. Later hoorde ze dat de firma toch 8% dividend had uitgekeerd. Het was dus maar 'n leelijk praatje van die verliezen. Nu merkte ze dat men haar misbruikt had, ze wilde veranderen. Zij was de groote kracht van kantoor, men zou haar missen, ze kende alle mogelijke talen, waar men zakenbrieven in schrijft. En de ijdele patroon kwam in alle rhetorische gewiekstheid haar opslag bieden. Hij was grooter dan Cicero. ‘Of ze haar positie niet wilde verbeteren?’ Maar ze wilde iets anders, ze wilde in de frissche lucht. Weg met schrijfmachines en prullemanden.

In 'n krant stond dat 'n Haagsche familie 'n Française of Suissesse zocht. En wijl ze geen van beiden was, vond ze 't leuk te solliciteeren, al was 't ook financieel geen ‘verbetering’. Ze kreeg 'n bruin costuumpje aan, en Mevrouw zei: ‘Kijk 's, Juf, wat 'n doddig chemisetje.’ Vermoeid moest ze bij elke vitrine naar de malle nukken van Mevrouw luisteren. ‘Juf, vanmiddag wilt U wel op Rienie en Kiek passen, ik ga met Mevrouw Nagell naar de show op Scheveningen.’ ‘Juf, gaat u met Kiek en Rienie naar de boschjes, ik ga naar de cinema.’ ‘Juf, let u vanavond op de kleintjes, we gaan naar de soiree van Mevrouw X, of naar de ambassadeur van dit, of de consul van dat’.

Mevrouws oudste zoon was achttien jaar, gedesequilibreerd of artistiek. Toch was hij edel in Annies oogen. Zij wist niet of ze hem liever had, dan den vader, die groot was en krachtig, ook zwart, maar van 'n geheimzinnige zwijgzaamheid. Annie ging

's avonds voor den spiegel staan, en speurde of 't wit van haar oogen nog glansde, of er geen roode barstjes in waren, en of de huid bij de ooghoeken al rimpelde. Nog mooi was ze en frisch. Ze zuchtte diep en schreide soms. Maar dat doen alle meisjes als ze alleen zijn. Zij nam boeken en las erin. Het was opium.

Eens kwam Maarten timide op haar kamer, hij gaf voor iets te zoeken, hij was beschroomd. Annie was ontroerd door zijn kinderlijk verlangen, ze kon niet spreken. Ze was ouder dan de knaap. Hij kuste haar bruine haren en zij kuste de lange, zwarte wimpers om zijn grijze oogen.

De familie ging toen veel reizen. Mevrouw moest afwisseling hebben. Annie hield niet van haar en had gevraagd of ze asjeblieft Mademoiselle wilde zeggen in plaats van Juf. Mevrouw had toen verschrikt gekeken en toegestemd, zij was ook maar 'n onschuldig, ongelukkig mensch. In Parijs paradeerde Mevrouw met vriendinnen en haar man op de Avenue van 't Bois de Boulogne, terwijl Annie met Rienie en Kiek op 'n stoeltje bij 't Grand Lac zat. Er waren veel kindertjes waar de blonde Rienie en de donkere Kiek lief mee konden spelen. Trotsche oververzadigde zwanen dreven tusschen versmade stukken pistolet en madeleines die de naïeve bezoekertjes hun onophoudelijk bleven toewerpen. Het merkwaardige was dat hoe Annie ook keek, nergens zag ze de ouders van de kindertjes De kleine zwaantjes zeilden de groote achterna, doch de menschenkindertjes waren bij de bruingekleede bonnes en nurses of bij vroolijklachende grootouders. In canoes en wherrys roeiden witflanellen jongens met hun bonte vriendinnetjes tusschen droomerig omboomde waternissen. Annie staarde hen verwonderd na en streelde de bange hoofdjes van Rienie en Kiek. Hun moeder was niet gezond, ze moest 't steeds warmer hebben.

Dien winter ging Mevrouw 's avonds weinig uit. Annie moest dan haar bruine costuumpje verwisselen voor modieuze avondjurken. ‘Mademoiselle, wilt U m'n man vanavond naar de opera begeleiden, ik ben zoo moe’. ‘Mademoiselle, ik ben zoo down, weest U zoo goed met mijn man naar Ritz te gaan. Er is daar 'n maaltijd van geleerde dames en heeren. En u weet zooveel meer van de Cultuur dan ik’. Ze spotte zachtjes met die dwaze cultuur. En ook naar 't bal van de Hollandsche kolonie ging ze

met meneer en Maarten. En Mevrouw bleef thuis bij Kiek en Rienie. En 'n Februaridag vroeg ze zwak of Annie met haar man naar de rennen wilde van Auteuil, mannen schikken zich zoo moeilijk in onvermijdelijke tegenslagen....

Den volgenden winter reisden ze naar de Rivièra. Annie zag 'n nieuwe wereld, maar Mevrouw kwijnde. En het zwarte, droeve hoofd van meneer zocht steun op Annies smallen schouder. Mevrouw moest 't nog warmer hebben. In Caïro werd ze zwaar ziek. In Alexandrië fleurde ze plotseling op, ze werd overmoedig en met hun vieren gingen ze dansen in 't Pavillon bleu. 'n Andere nurse bleef bij Rienie en Kiek die nu groote kleine-kindertjes waren geworden. Toen de zwoele Egyptische nacht met zijn huiverachtig-koele winden gevallen was, uitte Mevrouw 'n kleine kreet en haar man was weduwnaar. Ze stonden om het droeve, witzijden lijk onder

plotsruischende platanen. In deze tragische atmosfeer had Meneer den triesten moed Annie te vragen. Ze keek hem aan, hulpeloos, om 't stuitend tekort aan gevoel en goeden smaak van ook dezen, in haar droom vergoden, man. Maarten duwde opeens zijn grooten vader met gloeiende oogen opzij en vatte Annie bij de schouders. 't Hoofd van den vader zonk op zijn borst, en hij fluisterde dat de jeugd meer rechten had dan 'n booze oude man. En nu snikte hij op 't lichaam der doode vrouw die niet over cultuur had weten te praten.

Maarten en Annie gingen nu in 't Parijsche Quartier Latin wonen. Hij had 'n schildersatelier en schreef Fransche verzen. Een dilettant. Annie zag in zijn modieuze poesennatuur 't veelzijdig genie en borstelde z'n smoking uit en wreef den chapeau claque glanzend. In 't begin lette hij op haar attenties en zoende haar overgegeven, aanbiddende schoone lichaam met heel den hartstocht van 'n maagdelijke jeugd. Vervolgens namen hem andere dingen in beslag, hij richtte avantgarde tijdschriften op en liet er lofredenen op zich zelf in drukken, en op zijn verzen en schilderijen, want er zijn altijd feuilletonnisten die geld kunnen gebruiken. Als na enkele maanden zulk 'n revue geliquideerd was, kwam z'n beschadigde ijdelheid hulp zoeken bij Annie. Zij was dan zeer gelukkig en huldigde in hem 't miskend genie. 's Avonds aten ze goedkoop en heerlijk in 'n Russisch eethuis onder slechte, maar streelend sentimenteele balalaikamuziek. En

zij dansten met elkaer in gezellige bals en keken elkaer in de verliefde oogen. Thuis gaven ze grappige feestjes, waar de rijke Maarten goeden wijn schonk. De

avantgardevriendschap kon er zich te goed doen en men dronk op de groote revolutie die uit China en Rusland komen zou. Van zelf kwam dan 'n nieuwe gezonde cultuur. De schilders, de dichters, de muzikanten sloegen elkaar op de schouders en knieën, en zoenden en streelden hun meisjes. Men noemde Annie de Impératrice en ze zat recht op in dit veelbelovende wereldje met 'n diadeem op 't blanke voorhoofd. Bij Maarten was 't avondcostuum verplicht of 't c o l b e r t e x c e n t r i c . Maarten zelf ging met de meest uitgelezen krankzinnigheid te werk in 't uitzoeken van bizondere colberts, verscheen met groenzijden tulband in witten burnoes, of in 'n rood vest en gegalonneerden broek als 'n salonbootkellner. Inmiddels werd 't program van de gezondmakende omwenteling in kunst en maatschappij haarfijn uitgedacht.

Maar dan verdween Maarten 'n heelen tijd en Annie gêneerde zich voor de concierge: ‘Monsieur est à l'étranger’. Opeens kwam Maarten dan meestal dronken terug met 'n vriend, soms zelfs met 'n vriendin. Annie sidderde, maar bloosde nu niet meer voor de concierge. Ze nam 'n boek om alles te vergeten en wandelde in den tuin van 't Luxembourg, voedde de duiven en keek naar de miniatuurzeilbootjes die de kindjes lieten drijven. Ze dacht aan Rienie en Kiek en aan hun grooten trouwen vader die weer in Den Haag woonde. 's Avonds dwaalde ze van 't eene café naar 't andere, van de Dôme naar Sélect, praatte en dronk met vrienden van Maarten. Tegen half drie hield soms voor Surcouf 'n wagen stil en de geniale Maarten stapte uit, in rok met 'n groene langgerokte mooie rossige vrouw. Ze aten kreeft, Maarten lachte luid en Annie zag dat zijn poesennatuur 'n kleinkrullend kneveltje had voortgebracht. Lusteloos wandelde Annie terug naar haar huis, ze nam geen taxi. De straten waren donker en vol geheimen.

Eens was 'n nachtelijke man met witte verf de straatsteenen aan 't beschilderen. Hij teekende 'n moker en 'n sikkel, Annie wist niet dat dit de emblemen waren van 't Communisme. Ze bleef achter den man staan, wiens kale hoofd blank schitterde in de donkere straat. Ze vroeg niets en zag dat hij met roode letters,

die heel zwart leken, op de keien schreef: Vivent les Sovjets. Dit gebeurde voor 'n magistraatsgebouw. Toen hij klaar was stond hij met 'n lichten zucht op, nam de vier verfpotten en wilde zijn weg vervolgen. Annie wilde hem helpen. Hij haalde zijn schouders op, zag haar voor 'n lichte vrouw aan en zei in vreemd Fransch: ‘Pas ce soir’, beleefd en vreemd glimlachend. Het was geen oude man, doch 'n jonge Rus die uit pure overtuiging zijn hoofdhaar had meenen te moeten scheren. Blauwe oogen had hij. Zij nam hem zonder veel woorden twee verfpotten af en wandelde naast hem. Hij zag haar klaarblijkelijk voor 'n partijgenoote aan, wijl ze in haar blank-leeren handschoenen de vieze potten droeg en hij begon in langzaam Duitsch 'n geanimeerd verhaal over 't Vijfjarenplan. Ze begreep er niets van. Wellicht luisterde ze niet en dacht ze aan de kleine ellende ook in Holland, aan 't geringe salaris van den loopknecht met vrouw en kinderen waarop nog gepingeld moest worden. Ze hoorde hoe de kaalgeschoren communist met zachte vleiende stem sprak van de betere tijden die in aantocht waren voor alle menschen, ze wist niet dat met alle menschen slechts 'n bepaalde groep bedoeld was, ze dronk zijn onbegrepen woorden. Hij verhaalde hoe de ongelukkige menschheid steeds in 'n roes vergetelheid voor zijn zorgen zocht, in 't hiernamaals van den godsdienst, in de wodka der dienstbaarheid, in de

vaderlandsliefde. Over de liefde sprak hij en over het Vrije Huwelijk en ze zag in zijn uiteenzetting de bevestiging van, wat zij omtrent deze problemen had meenen te weten. Ze was niet moe en wandelde met hem verder en bewonderde hoe mooi hij hamer en sikkel telkens weer neerschilderde. Tevens hield ze de wacht of geen ‘flic’ opdaagde. Toen 't licht was, dronken ze aan 'n kar warme melk en aten ze wat versche croissants. De Rus keek haar met kinderlijk vertrouwende oogen aan. Hij heette Wassilj en vroeg of ze mee ging naar zijn kamer. Die was hoog in 'n

huurkazerne van de rue Dupont. Boven z'n bed keken haar de kleine scheeve oogjes van Lenin aan.

Dit was de eerste Rus dien ze in Parijs ontmoet had, die zich niet voor 'n gevluchte aristocraat uitgaf of uitgewekene voor de bolsjewiki speelde. Ze was moe en wilde op de oude sofa gaan rusten. Maar hij stond er op dat ze zijn bed nam, hij legde zich op de sofa. Toen ze meende dat hij sliep, zag ze de blauwe oogen

onder de witte wimpers op haar gericht. Hij lachte met groote witte tanden, wijl hij haar ook wakend zag, sloot toen snel en listig de oogen en ademde diep.

Hij liet haar 't manuscript zien dat hij over 't Vrije Huwelijk aan 't schrijven was. Ze bewonderde hem en de Russische denkers die dat alles zoo handig in elkaar hadden gedraaid, maar weifelde of er zoo wel veel van de kindertjes terecht zou komen. Hij toonde haar foto's van inrichtingen waar lachende heidensche kindertjes, ver van hun moeder, in haat tegen God en pope tot brave communistjes worden opgevoed. Hij b e w e e s dat man en vrouw niet voortdurend op elkaar moesten zijn aangewezen, dat uit inconveniënten en zinlooze kleine twisten 't huwelijksleven 'n hel werd. Ze geloofde hem. Ze kocht 'n schrijfmachine en bleef bij hem wonen. Ze kookte zelf 't eten, ging 'smiddags op de Bd. de Magenta grabbelen met de burgervrouwtjes tusschen schildpadden, écrevisses en escargots. Ja, ze leerde de echte Russische soep, ‘Bortsch’, maken en was gelukkig als de kaalgeschoren jongeling haar om die ordinaire dingen prees. Ze leefden samen in 'n rustige liefde, zonder wilde schokken en hevige ontroeringen. Vodka kwam er voorloopig niet in huis.

Hij verwisselde naderhand zijn Russisch hemd voor 'n Engelsch en kocht 'n bruinfluweelen jasje. Zijn haar en baard liet hij groeien, weelderig golfde 't mooiste blonde haar om hoofd en kin. Ze kreeg er hem niet minder lief om. Hij leerde haar wat Russisch en 's avonds zongen ze samen slavische liederen. Het boek over 't Vrije Huwelijk had opgang gemaakt, doch ze vermeden er over te spreken.

Toen ze in 't Hospitaal lag en met betraande oogen 'n klein donkerblond jongetje met blauwe oogjes in witte doeken gehuld aanschouwde, dacht ze met afschuw aan de crèches waar die kindertjes, alsof ze moederloos waren, werden geïndustrializeerd. In 'n taxi reed ze met haar kindje naar huis. 'n Flesch vodka stond lokkend op tafel, er om heen hadden zich Wassilj's vrienden geposteerd. Zij zongen haar en 't knaapje met schitterende oogen 'n donker welkomstlied toe, zoodat Annie niet vroolijk werd. Men dronk weer van den veritable vodka, terwijl haar man haar plechtig omhelsde. Toen 't zeer levendig was

den, naderde Wassilj haar en met zijn hoofd wijzend naar 'n kleinen gebaarden Tartaar in den hoek zei hij: ‘Genoot Fejdor brengt een boodschap uit Moskou, dat ik onverwijld terug moet komen, men heeft mij noodig’. Hij nam 't kindje in zijn armen zeide: ‘Maar ik ga niet, ik kan hier even goed voor de revolutie werken’. Tevoren had hij de discipline van 't Nieuwe Rusland zoo geprezen. Ze kuste hem dankbaar 't lage, blondoverkroesde voorhoofd en lei 't schreiend knaapje in de wieg. Niemand was er bij toen ze voor 't bedje knielde en bad tot den God van haar moeder dat de revolutie nog maar wat uitblijven zou.

Sedert nam haar man voor de Bortschsoep altoos 'n borrel.

Tooneel-notitie door Joh. W. Broedelet.

De dieren spelen.

De heilige Franciscus sprak met de vogelen en 'n nieuw geloof bloeide op in veler hart. Van Dalsum (in den acteur Sternheim) aanvaardde, in dezen tijd van neergang van àlles, De reis van Noach op de wateren, speelde met de dieren - den leeuw, den beer, het lam en hunne broederen - en zie, een publiek, dat anders graag komt voor het menschelijke beesten-spel van het geraffineerde amusement (de vlijmende geestigheid, de pikante echtbreuk, den geheimzinnigen moord in 't donker), zat op eens in devote aandacht voor deze simpele argeloosheid en geraakte gaandeweg in 'n zoete extase. Is dit een bereiken of niet?

Er blijkt dan dus maar heel weinig noodig om den smaak van den schouwburger plots geheel te doen omslaan. Wie had, gewend aan den drang naar goedkoope afleiding bij den uitgaander, ooit gedacht, dat Noach op de wateren den theater-ling boeien zou? En hòè deed hij dat! Na een verfijnde vroolijkheid - want de schrijver André Obey, hoe diep zijn gevoel dikwijls ook gaat, kan het zelfs bij deze ‘ernstige’ materie niet zonder 'n Fransche speelschheid van geest af - keek en hoorde hij toe in 'n zachte bedwelming, alsof daar iets heel verhevens over hem was gekomen. En dit wàs dan ook zoo. Kan men zich iets heiligers voorstellen dan de aloude historie van Noach, die, door 'n innerlijke stem gedreven, de ark bouwde, welke hem redden zou van den zondvloed, waardoor het overige menschdom ten onder zou worden gebracht? Hij geloofde en vertrouwde en kwàm er. Dit sterkende voorbeeld, in den uitersten eenvoud der waarachtigheid voor oogen gesteld, bleek opnieuw zijn macht uit te oefenen op den aanschouwer, hield hem wederom in zijn krachtigen greep. Echter, het was niet alleen het legendarische van deze geschiedenis wat pakte. Nee, men proefde in deze haast sprookjes-achtige verhulling het bittere, harde, nijpende heden, herkende in den weifelenden, zondigen,

tierenden Mensch, die achterbleef in den ramp der vreeslijke overstrooming, zichzelf en zijn naaste en zag in hope en beven uit naar den begenadigden Noach, die behoed werd voor het ergste... omdat hij 'n bijzonder, 'n beroemd, 'n groot, 'n slim, 'n geniaal man was? Neen, dat alles had 'm misschien juist ten verderve gevoerd. Hij werd gered, omdat hij, volwassen, kìnd bleef, 'n hart van goud en in al z'n domheid de wijsheid had: het groote vertrouwen in de onzichtbare leiding. Dat deed hem uitverkoren zijn boven allen! En hij ging op zijn ark met... de dieren.

En we zagen op 't tooneel de vertooning van 'n dieren-maskerade door acteurs

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 48 · dbnl (pagina 41-51)