• No results found

door H. van Loon

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 48 · dbnl (pagina 29-36)

De vroege dood heeft over het leven van Napoleon Frans Karel Joseph Bonaparte, koning van Rome, hertog van Reichstadt, de wrange bekoring gespreid, die van de lente en van den herfst is. In den bloei van de jaren werd hij door een longkwaal gesloopt, welke te laat door de heelmeesters herkend was. En tot het einde viel over deze gebroken jeugd de legendaire en onbluschbare glans van het Parijs van Napoleon, voor wien het kind voorwerp van schier afgodische vereering was. Ontscheurd aan deze vereering en aan het lot van den geweldenaar, die voor hem louter teederheid was, is hij verkommerd. Deze loot van Franschen en Oostenrijkschen stam, van een generaal-parvenu en een der oudste dynastieën, kon te Weenen niet tieren.

Zijn geboorte viel samen met het hoogtepunt van Napoleon's macht. Zijn eerste snelle wasdom vergezelde het tanen van Napoleon's roem. De matelooze droom van den nieuwen Alexander vervloog met de vervulling van zijn liefsten wensch, door de geboorte van een zoon zijn regeering erfelijk te maken en wortel te laten schieten. Daar Josephine de Beauharnais hem geen kind had geschonken zag hij naar een andere verbintenis om. Het huwelijk met de bevallige creoolsche was er een van neiging geweest. Redenen van staat leidden tot het tweede, dat met Marie Louise van Oostenrijk, nadat een poging, met hetzelfde doel naar Russische zijde gedaan, mislukt was. Om redenen van staat werd Josephine verstooten, kort nadat hij, van de Italiaansche slagvelden uit, haar brieven, gloeiend van liefde, geschreven had...

Noch bij haar noch bij de hartelooze Marie Louise heeft Napoleon geluk gevonden. Geluk is rust en rust duldde het wereld-omspannende tumult van deze korte en bliksemende bedrijvigheid niet. Het eenige geluk bracht hem de zoon.

Reeds zijn geboorte gaf aanleiding tot uitgelatenheid. Met 21 schoten zou een prinses, met 101 een prins aangekondigd worden. Daar gromde eindelijk het verwachte eerste schot. De Parijzenaars telden krampachtig en toen het een zoon bleek kende de vreugde geen grenzen. Een prachtige wieg werd hem door de stad Parijs gegeven. Stutten van paarlmoer teekenden zich af tegen een achtergrond van rood fluweel. En de hemel, waarvan wit zijdene gordijnen plooiden, droeg een kroon en een adelaar. Aan dit kind moest de vader zich des te vaster klemmen naar mate de verworvenheden van zijn veldtochten hem onder de handen wegglipten. Dit kind moest hem een toekomst verzekeren. Heeft hij het zelf geloofd...? In geen geval mocht hij twijfel laten blijken.

Napoleon scheen te voelen, dat de jaren, zoo niet dagen van zijn heerschappij geteld waren. Het werk van de natuur ging hem niet snel genoeg. Uit alle macht wilde hij de ontwikkeling van den jongen verhaasten. Een boekerij van 4000 deelen moest voor hem worden aangelegd, een paleis, grooter dan dat van Versailles, worden opgetrokken. Vandaaruit zou hij Parijs aan zijn voeten zien liggen. En alsof de angst hem van stonde af aan besloop, hem niet als knaap, laat staan volwassen te zien, behandelde Napoleon hem als gelijke. De weidsche, al voor de geboorte geschonken titel, koning van Rome, wijst in dezelfde richting.

Het is een mooi kind, een hoog voorhoofd, blauwe oogen, gevulde wangen. Terstond scheen de keizer den tegenstand te voorvoelen, die zich den koning van Rome in den weg zou stellen. Al zijn streven was erop gericht, diens zelfgevoel aan te wakkeren. Met alle middelen scheen hij zoo veel mogelijk van zijn al verzwakkende levens- en geestkracht in het kind over te schenken. Spoediger dan hij gevreesd zal hebben werden ze voor goed gescheiden. Beiden werden balling, door landen en zeeën gescheiden. Op de crisis van een ongelooflijk dynamisme volgde de marteling van de gedwongen rust. Degene, die door het zwaard naar boven kwam, is door het zwaard vergaan. Wie

grijpt naar krachten, welke den menschelijken vermogens te boven stijgen, ondervindt de wraak van de geschonden grenzen. Napoleon, die in alle opzichten grenzen schond, werd veroordeeld tot een langzamen dood op enkele vierkante kilometers in den oceaan; hij, in wien hij zich zelf bestendigd zag, tot een kleurloos bestaan aan een hof, dat, zoo het hem niet haatte, zijn afkomst verloochende.

Voor het zoo ver was liet Napoleon het kind al spelen met het gevest van zijn sabel. Toen de kleine handen het probeerden te omgrijpen voegde de vader hem toe: ‘dat is te vroeg, meneer, om het zwaard te trekken, wacht een beetje.’ Hij zette het knaapje zijn legendairen hoed op, hield het voor den spiegel en trok malle gezichten. En om zich de illusie te geven, dat het kind al groot was liet hij het een paar druppels wijn uit zijn gouden beker drinken. De gelukkige vader bewonderde alles van het kereltje. Als het lachte om diens guitestreken zei hij: ‘hij is nergens bang voor, zoo houd ik van hem.’ Als het tegenspartelde en begon te schreeuwen heette het: ‘hij is trotsch en gevoelig, zoo is het best.’

Het is, kortom, een verwende jongen, 's keizers werkkamer is het heilige der heiligen, waartoe alleen de particuliere secretarissen toegang hebben. Nochtans neemt hij er zijn zoontje mee. Hij drukt het aan zijn borst en kruipt met hem over de groote landkaarten, waarover hij blokken laat schuiven, die legers voorstellen. En als de koning van Rome plezier krijgt in het spel en de blokken in de war stuurt spoort de veroveraar hem aan, alles om te gooien.

Gedurende den veldtocht in Rusland is hij in gedachten aldoor bij het kind. Den 19den Augustus ontvangt hij te Smolensk voor zijn verjaardag een miniatuur, dat het kind weergeeft op een met linten getooid schaap. Hij draagt het medaljon op zijn borst tot den dood. Drie weken later, vlak voor den slag aan de Moskowa, bereikt hem een nieuw portret, een doek van Gérard, die den kroonprins in de wieg schilderde. De keizer stelt het aan den ingang van zijn tent op, waardoor het heele leger, zich in slagorde scharend, het kan zien. Maar als het kanon raast, trekt een wolk over zijn trekken: ‘neem het portret weg, hij ziet te vroeg een slagveld.’

Middelerwijl groeit de jongen voorspoedig op. Als Napoleon, verslagen, na zeven maanden in de Tuilerieën terugkomt vindt hij den knaap zeer gegroeid. Hij spreekt nu vloeiend, ‘een echte jongen, erg luidruchtig, een duvel’. Het koninkje draagt een fluweelen buis, waarop het kruis van het legioen van eer genaaid werd. Het liefst speelt het met trompetten, vlaggen en een appelschimmel met purperen schabrak. Zijn vertrek is tot manshoogte van matrassen voorzien. Soms sluipt hij naar het kabinet van zijn vader, waarvan de deur door een dienaar bewaakt wordt, die, hem met Sire aansprekend, ze niet durft openen. Als de gouvernante, mevrouw de Montesquiou, door hem maman Quiou genaamd, hem volgt wordt de dubbele deur opengegooid met de aankondiging: ‘de koning van Rome’. En zelfs als de keizer met de ministers overlegt wordt het kind goed ontvangen.

Naar mate de fortuin zich tegen den heerscher keert neemt de vaderliefde

krampachtiger vormen aan: hij laat het zoontje den soldaten zien en houdt het in het zadel, als hij op het plein van van het Carrousel de garde schouwt. Als het bij een val zich kwetst is het heele paleis in opschudding. Na zoo'n incident vervalt Napoleon in een bitter gepeins: ‘ik heb wel door één kogel twintig soldaten op een rij zien vallen.’ Als keizer Frans, vader van de keizerin, één lijn trekt met de vijanden van Napoleon, klaagt ze: ‘ik breng ongeluk overal waar ik kom, sinds mijn jeugd vlucht ik voortdurend van huis.’ Napoleon tracht haar op te beuren: ‘te Weenen gaan we papa Frans kloppen.’ En de koning van Rome trappelt in het vooruitzicht en herhaalt: ‘laten we papa Frans gaan kloppen.’ Napoleon schatert het daarbij uit. En dan te denken, dat hij 20 Maart 1811 bij het moeilijke kraambed gelast had, zoo noodig het kind aan de moeder op te offeren...

Den 24sten Januari houdt hij het kind den ganschen dag in zijn kabinet. Hij verbrandt zijn geheimste papieren en ledigt de laden en de bengel, die een paardje voorttrekt, heeft plezier in de vlammen. Den volgenden nacht sluipt hij het vertrek binnen, waar de koning van Rome rust. In het schijnsel van het nachtlicht ziet hij lang op het slapende kind neer. Hij zal het niet weerzien. Den 25sten 's ochtends zes uur verlaat hij het paleis

om de laatste kans te wagen. Den 8sten Februari 1814 schrijft hij aan zijn broer Joseph, ex-koning van Spanje, door hem tot luitenant-generaal van het rijk benoemd: ‘Ik heb liever dat mijn zoon wordt gedood dan hem ooit te Weenen als

Oostenrijkschen prins te zien opgevoed.’ Den 10den Maart geeft hij Rome aan paus Pius VII terug. Een maand later doet hij voor zich zelf en afstammelingen van de tronen van Frankrijk en Italië afstand. Het verdrag van Fontainebleau van 11 April kent hem de souvereiniteit over het eiland Elba toe en verzekert aan Marie Louise de hertogdommen van Parma, Piacenza en Guastalla, die aan den zoon kunnen overgaan, welke den titel prins van Parma krijgt. Maar Marie Louise vertrouwt zich met het zoontje aan de hoede van haar vader toe. Deze verwittigt zijn schoonzoon, dat zij de baden van Aix-les-bains komt nemen. ‘Onnoodig’, voegt hij eraan toe, ‘Uwe majesteit te verzekeren, dat haar (uw) zoon deel van mijn familie zal uitmaken.’ Niettemin schijnt zij bij den val van het keizerrijk nog een poos de hoop gevoed te hebben, zich weer bij Napoleon te voegen. En wel tot het bezoek van kardinaal Consalvi op 27 October 1814, van welk oogenblik af ze geheel ophoudt den keizer te schrijven. De kardinaal legde haar uit, dat het hof van Rome haar kerkelijk huwelijk als niet bestaande beschouwde en voor een katholieke prinses uit die dagen was de burgerlijke band natuurlijk een formaliteit zonder beteekenis. De verbintenis tusschen Napoleon en Josephine was vernietigd door den aartsbisschop van Parijs en niet door den paus, gelijk volgens het kanonnieke recht voor de huwelijken in regeerende families had moeten geschieden. Josephine was in Mei 1814 gestorven en de paus wilde opnieuw het huwelijk van Napoleon met Marie Louise laten inzegenen om het van kracht te verklaren, maar het Oostenrijksche hof verzette zich daartegen, omdat het daarmee den schijn op zich zou laden, al te lichtzinnig in dien echt te hebben toegestemd.

Als Napoleon van het eiland Elba terug is schrijft hij haar in het begin van de beroemde honderd dagen. Hij wacht haar en het kind en noemt haar nog ‘mijn goede Louise’. Spoedig komt Waterloo voor de tweede maal en voor goed den val van het rijk bezegelen. Napoleon doet dan afstand ten behoeve van zijn zoon, na, als men zijn broer Lucien gelooven mag, zijn aarzeling

overwonnen te hebben, want hij vond de Bourbons ‘Franscher’ dan zijn eigen kind. Den 23sten Juni 1815 breekt de kamer van afgevaardigden in den kreet ‘leve Napoleon II’ uit.

De zaak was verloren, sinds Metternich vast besloten had het kind in Oostenrijk vast te houden en dienovereenkomstig in 1818 den titel prins van Parma in hertog van Reichstadt veranderde. Te Weenen is het nieuwe drama begonnen, door Rostand's tooneelstuk van het arendsjong algemeen bekend. Het spreekt van zelf, dat hieraan niet onvoorwaardelijk geloof mag geslagen worden, al zijn de figuren op Flambeau, den ouden snorrebaard, na aan de geschiedenis ontleend. Het prinsje mag dan den naam van zijn vader niet meer uitspreken. Hij wordt nog alleen Frans genoemd en gaat voor Duitscher door. Enkele poovere herinneringen, een paar miniaturen, een slecht borstbeeld, een haarlok houden den afgezetten keizer op St. Helena gezelschap. Hij hoopt nog, dat zijn zoon maar in Frankrijk zal behoeven te verschijnen om er weer meester te zijn.

Hoe was in ballingschap de houding van het kind tot den vader? In 1818 vraagt het pardoes zijn grootvader, waarom zijn vader niet zou meekomen met zijn moeder, die toen verwacht werd. En keizer Frans, die van den kleinzoon moet gehouden hebben, zou geantwoord hebben: ‘omdat je vader ondeugend was, is hij gevangen gezet; als jij ook stout bent zal hetzelfde met jou gebeuren.’ Pijnlijke plichten worden den opgroeienden knaap opgelegd, bij voorbeeld een opstel te maken ter verheerlijking van den overwinnaar zijns vaders. Soms schijnt hij voor diens aandrang te zwichten gelijk op de volgende plaats uit een opstel over den brand van het paleis

Schwarzenberg vlak na het huwelijk van Napoleon en Marie Louise: ‘de zielegrootheid van den prins vervult den keizer met bewondering en raakt zijn onmeedoogende hart.’ De strekking van dit woord schijnt hij niet doorvoeld te hebben. Een ander maal wordt de benoeming van Schwarzenberg tot opperbevelhebber van de geallieerden in 1813 onder de pen van den hertog: ‘hij moest het leger van Europa tegen dien held aanvoeren.’ Later spreekt hij echter alleen van Bonaparte. Over zijn moeder velt hij het volgende scherpe oordeel: ‘als Josephine mijn moeder geweest was zou mijn vader niet naar St. Helena gegaan zijn en zou ik niet te

Weenen kwijnen. Zeker, mijn moeder is goed, maar zonder kracht. Ze was niet de vrouw, die mijn vader verdiende.’

Middelerwijl klimt hij in de rangorde van het Oostenrijksche leger op. Een voor een waren zijn Fransche dienaren hem ontnomen. Als Méneval heengaat om zich bij Napoleon te voegen fluistert de knaap hem in: ‘zeg hem, dat ik altijd van hem houd.’ Zijn moeder huwt later generaal Neipperg. De eenige vriend, dien hij heeft, is de Oostenrijker Prokesch. Tot een slanken jonkman met fijn besneden trekken en blonde haren was hij opgegroeid. Van een verloving is nooit ernstig sprake geweest. Tot zijn zestiende jaar genoot hij een uitnemende gezondheid. Tegen half December 1826 openbaarden zich de verschijnselen van de kwaal, waaraan hij vijf jaar later zou sterven. Al vroeg toont de jongen gevatheid. Als een dwaze dame hem toevoegt, dat Frankrijk twaalf jaar geleden vrij wat mooier was, op het keizerrijk doelend, snijdt de dan twaalfjarige knaap verder spreken af met de sneer: ‘u ook.’ Hij wordt gestraft, maar zijn grootvader moest lachen. Tijdens het longlijden wil de prins niet met zijn dolle ritten ophouden. Hij geeft bloed op en het hofceremonieel van het Laatste Oliesel wordt om hem niet te verschrikken dermate veranderd, dat hij meent gewoon te communieeren.

Den 22sten Juli 1832 om kwart voor vieren schijnt hij te stikken. Met moeite zegt hij: ‘roep mijn moeder, neem de tafel weg. Ik heb niets meer noodig.’ Hij klaagt: ‘ik verdrink’, en zijn laatste woorden zijn een vraag om compressen. Tijdens den doodsstrijd barst een onweer boven het kasteel los.

In de tombe van de Habsburgers in het Capucijnerklooster is zijn stoffelijk overschot bijgezet. Op een koperen plaat leest men: ‘in zijn wieg als koning van Rome begroet, in de bloem van zijn jaren, begaafd met alle hoedanigheden van geest en lichaam, rijzig, een gelaat van jeugdige bevalligheid, buitengewoon gehecht aan studie en militaire oefeningen, werd hij door de tering verrast en de treurigste dood sleepte hem 22 Juli 1832 te Schoenbrunn bij Weenen in het kasteel der keizers ten grave.’

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 48 · dbnl (pagina 29-36)