• No results found

Onderzoek onder grote groepen interessante personen

In document Kringen rond de dader (pagina 60-64)

en het opsporingsproces

3.1.3 Onderzoek onder grote groepen interessante personen

In de praktijk kent het onderzoek onder grote groepen niet-verdachte personen vele vormen. We geven een aantal voorbeelden van oude zaken die lang voor de opkomst van het DNA-bewijs in Nederland werden verricht. Hiermee willen we laten zien dat het selecteren van (soms grote) groepen interessante personen en het verrichten van uitgebreid onder-zoek binnen zo’n groep niet nieuw is. De voorbeelden laten zien dat groepen personen die aan een onderzoek worden onderworpen zowel misdrijfgeleid (aan de hand van een ‘feitelijk kenmerk’ van de dader) als verdachtegeleid (aan de hand van een scenario over de dader) bij de politie in beeld kunnen komen. Voorts laten deze voorbeelden zien dat de politie zich in het onderzoek naar zo’n groep soms kan baseren op een spoor dat met grote waarschijnlijkheid tot één unieke persoon te herlei-den is, zoals een vingerafdruk, maar dat er ook zaken zijn waarin dit soort informatie ontbreekt. In dat geval moet de politie zich verlaten op bijvoor-beeld alibicontroles bij de leden van zo’n groep.27

Een voorbeeld van een onderzoek dat zich richt op een grote groep perso-nen die misdrijfgeleid bij de politie in beeld is gekomen vinden we bij een Rotterdamse moordzaak. In deze zaak weten getuigen te vertellen dat de daders zijn gevlucht in een witte Volkswagen 1600. Als eenvoudiger zoekwegen niet tot de dader leiden, besluit de politie alle bezitters van dit type Volkswagen – enkele duizenden – te achterhalen en hun alibi na te trekken. Uiteindelijk blijkt dat de bewuste Volkswagen niet tot het

26 Identificatie- of individualisatiebewijs is probabilistisch van aard. Aan de hand van ‘keiharde

dadersporen’ kunnen mensen met zekerheid uitgesloten worden als dader, maar nooit met zekerheid als dader worden geïdentificeerd (zie hierover Broeders, 2003).

27 De beschrijvingen van deze zaken zijn ontleend aan Blaauw (1992; 1997) en Eikelenboom (2002).

WODC_246_9.indd Sec6:60

61

Grootschalig DNA-onderzoek en het opsporingsproces

Nederlandse wagenpark behoort. Deze zaak laat zien dat – zelfs als een groep goed in kaart kan worden gebracht, omdat het daderkenmerk op basis waarvan de leden worden geselecteerd ergens geregistreerd staat – er toch altijd een kans bestaat dat de dader zich niet in de geselecteerde groep bevindt.

Een tweede voorbeeld van een onderzoek onder een grote groep personen die misdrijfgeleid in beeld is gekomen zien we bij een moordzaak op een bankloper. In deze zaak hebben de daders het lichaam van het slachtoffer verzwaard door er met behulp van een tv-antennekabel een steen aan vast te binden. Nader onderzoek wijst uit dat die tv-antennekabel in Duitsland is gefabriceerd en dat er in totaal vijftien kilometer van deze kabel naar Nederland is geëxporteerd. Het politieonderzoek richt zich vervolgens op alle Nederlandse bezitters van deze kabel. Tijdens een wekenlang durend onderzoek probeert de politie deze 15 kilometer kabel meter na meter te achterhalen. Van alle mensen die een stuk kabel in bezit hebben wordt, onder meer door alibicontroles, nagegaan of ze op enigerlei wijze met de zaak in verband kunnen worden gebracht. Tijdens dit onderzoek komt men erachter dat twee mannen die men al om andere redenen op het oog had, kort voor de moord 200 meter van die kabel hebben gekocht. Na deze ontdekking kan het verdere onderzoek naar de kabelbezitters worden stopgezet. Dit voorbeeld laat zien dat het in kaart brengen van een groep personen die een bepaald kenmerk met de dader delen soms enorm veel werk met zich meebrengt. Selecteren en onderzoeken zijn dan processen die parallel aan elkaar worden verricht. In dat geval kan er al tijdens het selectieproces een dader opduiken. Uiteraard hoeft dan niet de gehele groep geselecteerd en uitgerechercheerd te worden.

Het onderzoek naar de moord op een taxichauffeur in Kralingseveer biedt een voorbeeld van een zaak waarin een grote groep personen die verdach-tegeleid in beeld komt aan een onderzoek wordt onderworpen. In deze zaak zijn er nauwelijks aanknopingspunten waarmee naar de dader kan worden gezocht. Op de plaats delict wordt echter wel een vingerafdruk aangetroffen die vermoedelijk afkomstig is van de dader. In deze zaak gaat de politie uit van het scenario dat de dader een man is en dat hij afkomstig is uit de omgeving van de plek waar het misdrijf is gepleegd. Op grond van dit scenario selecteert de politie een groep van ongeveer 600 mannen uit Kralingseveer in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Al deze mannen wordt gevraagd of ze vrijwillig hun vingerafdrukken af willen staan ten behoeve van het onderzoek. De bereidheid om hieraan gehoor te geven is groot: 98% van de geselecteerde personen staat zijn vingerafdrukken af. Helaas wordt deze zaak echter niet opgelost.

In het Groningse plaatsje Blijham vindt een jaar eerder (in 1974) een soort-gelijk onderzoek plaats. In dit onderzoek probeert men een pyromaan op te sporen door onderzoek te verrichten bij personen die het misdrijf gepleegd zouden kunnen hebben. De politie gaat bij de selectie van deze personen uit van het scenario dat de branden zijn gesticht door een man

WODC_246_9.indd Sec6:61

62 Kringen rond de dader

die in de omgeving van de branden woont. Op grond van dit scenario worden alle mannen uit Blijham in de leeftijd van 12 tot 65 jaar geselec-teerd. In deze zaak vormt een handgeschreven anonieme brief waarin nieuwe branden worden aangekondigd het aanknopingspunt waarmee deze groep verder wordt onderzocht. De politie vraagt al deze mannen of ze bereid zijn een schrijfproef te verrichten. Ook in deze zaak is de bereid-heid om aan dit onderzoek mee te werken zeer groot en in dit geval leidt deze opsporingsstrategie wel tot de dader.

Ons laatste voorbeeld laat zien dat er bij de selectie van ‘potentiële verdachten’ ook wel gebruik wordt gemaakt van een combinatie van concrete informatie over het misdrijf en een scenario dat men zich op basis van de beschikbare opsporingsinformatie vormt. In deze laatste zaak – een moord in Stede Broec – vertelt het slachtoffer vlak voordat ze aan haar verwondingen bezwijkt dat ze door een jonge man is aangeval-len. Onderzoek op de plaats delict wijst uit dat de dader vermoedelijk via een open raam haar huis is binnengekomen. In de woning van het slacht-offer worden vingerafdrukken en schoensporen van de dader gevonden. De politie veronderstelt dat de dader de omgeving van de plaats delict goed kent, omdat hij over allerlei muurtjes geklommen moet zijn om via het raam het huis van het slachtoffer binnen te kunnen komen. De combi-natie van het signalement dat het slachtoffer kon geven en het scenario dat de man afkomstig is uit de buurt van de plaats delict, leidt tot de selec-tie van 1.700 jonge mannen (in de leeftijd van 18 - 45 jaar) uit Stede Broec. Al deze mannen wordt gevraagd of ze hun vingerafdrukken af willen staan ten behoeve van het onderzoek. Ook onder deze groep mannen is de bereidheid om aan het onderzoek mee te werken groot en ook hier leidt deze strategie tot de dader.

3.1.4 Grootschalig DNA-onderzoek

Met de opkomst van het DNA-onderzoek in het strafrecht krijgt ook het onderzoek onder grote groepen niet-verdachte personen een nieuwe impuls. In het eerste Engelse onderzoek waarin gebruik wordt gemaakt van forensische DNA-vergelijkingen wordt deze methode meteen ook groot-schalig ingezet. Deze Britse zaak betreft een onderzoek naar de moord op twee jonge meisjes. Het eerste meisje is in 1983 verkracht en vermoord, het tweede meisje in 1986. Op grond van de plaatsen waar de lichamen zijn aangetroffen en overeenkomsten in de wijze waarop de delicten zijn gepleegd, vermoedt de politie dat de twee moorden zijn gepleegd door dezelfde dader. Op de lichamen van beide meisjes zijn spermasporen aangetroffen. In deze zaak wordt allereerst gebruikgemaakt van DNA-onderzoek om aan te tonen dat de twee verkrachtingen door dezelfde dader zijn gepleegd. Vervolgens wordt met DNA-onderzoek aangetoond dat degene die verdacht wordt van deze moorden, en die inmiddels één van de moorden heeft bekend, de delicten niet kan hebben gepleegd

WODC_246_9.indd Sec6:62

63

Grootschalig DNA-onderzoek en het opsporingsproces

omdat zijn DNA-profiel niet overeenkomt met het profiel van de aange-troffen spermasporen. Omdat alle aanknopingspunten in deze zaak zijn uitgerechercheerd, besluit de politie met behulp van het aangetroffen DNA-materiaal te speuren naar de dader. Hiertoe wordt een grote groep mannen die als dader in aanmerking zou kunnen komen onderworpen aan een nader onderzoek. De politie gaat ervan uit dat de moorden gepleegd zijn door een jonge man die in de omgeving van de delictplaatsen woont. Daarom wordt aan mannen uit de streek in de leeftijd van 17 tot 35 jaar (ongeveer 5.000) gevraagd of ze bereid zijn een bloedmonster af te staan ten behoeve van het onderzoek. Deze monsters worden allereerst geanalyseerd op bloedgroep en enzymtype. Vervolgens wordt DNA-onderzoek verricht op het bloed van de mannen die hetzelfde bloedtype hebben als de dader (ongeveer 10%). Dit grootschalige DNA-onderzoek levert in eerste instantie geen verdachte op. Niet omdat de dader niet tot de geselecteerde groep personen behoort, maar omdat hij zich aan het onderzoek weet te onttrek-ken. De dader heeft aan een vriend gevraagd of hij bereid is zich voor hem uit te geven. De dader vertelt deze vriend dat hij zelf onmogelijk mee kan doen aan het onderzoek, omdat dan uitkomt dat hij zelf op deze manier al eens een vriend heeft geholpen. Het geval wil echter dat een dame de betreffende vriend enige tijd later in een kroeg hoort opscheppen over het feit dat hij de politie om de tuin heeft geleid door voor iemand anders mee te doen aan de screening. De vrouw stapt met deze informatie naar de politie en zo wordt deze zaak uiteindelijk toch nog opgehelderd.

Doordat het mogelijk is het DNA te analyseren van biologische sporen die bij een misdrijf zijn aangetroffen, behoort het onderzoek onder grote groepen niet-verdachte personen vaker tot de mogelijkheden. In de eerste plaats omdat er op delictplaatsen vaker biologische sporen worden aange-troffen dan bijvoorbeeld vingersporen of handgeschreven briefjes. In de tweede plaats omdat DNA een zeer groot discriminerend vermogen heeft, en potentiële verdachten dus categorisch kunnen worden uitgesloten aan de hand van hun DNA. In de derde plaats omdat het relatief eenvoudig is om DNA-profielen met elkaar te vergelijken. Het is veel minder arbeids-intensief om potentiële verdachten door middel van een DNA-analyse uit te sluiten van verder onderzoek, dan wanneer dit aan de hand van andere sporen – zoals een vingerspoor of een handschrift – of aan de hand van alibicontroles zou moeten gebeuren.

3.2 (Grootschalig) DNA-onderzoek en praktische en juridische dilemma’s

Grootschalig DNA-onderzoek geeft dus mogelijkheden in de opsporing die door andere instrumenten niet of in veel mindere mate worden geboden. Deze mogelijkheden en het feit dat grootschalig DNA-onderzoek zich richt op niet-verdachten, brengen echter ook bepaalde dilemma’s met zich mee

WODC_246_9.indd Sec6:63

64 Kringen rond de dader

die, zoals veel principiële keuzeproblemen op strafrechtelijk gebied, in bredere zin alle betrekking hebben op het evenwicht tussen bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds en het belang van een efficiënte en effectieve bestrijding van de misdaad anderzijds. De belangrijkste van deze dilemma’s bespreken we hieronder. We doen dat zonder uitvoe-rig stil te staan bij wat wettelijk al dan niet is toegestaan wat betreft de wijze waarop een opsporingsteam met deze dilemma’s om kan gaan. In deze paragraaf gaat het er vooral om deze dilemma’s in beeld te brengen. De keuzen die de wetgever in deze dilemma’s maakt, komen aan bod in het volgende hoofdstuk.

In document Kringen rond de dader (pagina 60-64)