• No results found

DNA als ooggetuige

In document Kringen rond de dader (pagina 52-55)

Aangetroffen DNA-sporen bieden niet alleen mogelijkheden voor het opsporingsonderzoek vanwege hun uitzonderlijke persoonsonderschei-dende vermogen. In principe draagt DNA-materiaal ook informatie in zich over uiterlijk waarneembare kenmerken van de persoon van wie het afkomstig is. Ook uit andere sporen kunnen soms wel kenmerken worden afgeleid van degene die dit spoor heeft achtergelaten. Een schoenaf-druk verraadt bijvoorbeeld hoe groot de voeten zijn van degene die deze afdruk heeft achtergelaten, aangetroffen haren verraden de haarkleur en de haarstructuur van de eigenaar en uit een oorafdruk op een deur kan – aan de hand van de hoogte waarop deze afdruk wordt aangetrof-fen – worden afgeleid hoe lang de persoon die deze afdruk gemaakt heeft ongeveer moet zijn. DNA draagt in beginsel veel meer informatie over uiterlijke kenmerken in zich. Een probleem bij het afleiden van uiterlijke kenmerken uit aangetroffen DNA is echter dat er nauwelijks een één-op-éénrelatie tussen genen en uiterlijke kenmerken bestaat. Uiterlijke kenmerken worden namelijk bepaald door interactie tussen genetische factoren enerzijds en omgevingsfactoren anderzijds. Uit een DNA-spoor kan wel eenvoudig het geslacht – ook een uiterlijk waarneembare eigen-schap – van de donor worden afgeleid. Voorts kan roodharigheid met een vrij grote mate van zekerheid worden afgeleid uit het DNA.20

20 Het ontstaan van dit kenmerk wordt namelijk toegeschreven aan slechts één gemuteerd gen. Maar dit is vrij uitzonderlijk. Grimes en collega’s (2001) identificeerden acht mutaties op het melanocortinegen die met roodharigheid in verband staan en die het toelaten om met ruim 80% zekerheid uit te maken of iemand al dan niet roodharig is. Als beide allelen van het melanocortinegen gemuteerd zijn, heeft

WODC_246_9.indd Sec5:52

53

DNA en DNA-bewijs

Daarnaast kan uit Y-chromosomaal DNA informatie worden afgeleid over de geografische herkomst van personen. Y-profielen erven via de mannelijke lijn over en dragen dus informatie in zich over de voorvade-ren van de donor. Tijdens de vele overgangen van generatie op generatie ondergaat dit Y-chromosomale DNA af en toe kleine wijzigingen. Met het in kaart brengen van deze wijzigingen door de tijd heen, kan informatie worden verkregen over mannelijke evolutielijnen. Deze informatie kan worden gebruikt bij het bepalen van de etnisch-geografische afkomst van de eigenaar van een DNA-spoor (De Knijff, 2005; Kayser, 2006). Mt-DNA, dat via de vrouwelijke lijn overerft, ondergaat zelfs zeer regelmatig kleine wijzigingen bij de overgang van generatie op generatie en ook deze infor-matie kan gebruikt worden bij het bepalen van de etnisch-geografische afkomst van personen.

Ook leeftijd manifesteert zich in het DNA. Met name mitochondriaal DNA erodeert op specifieke plaatsen gedurende het leven van de cel en dit gebeurt in een min of meer voorspelbaar tempo.21 Het is echter niet mogelijk om op basis van dit kenmerk de leeftijd af te leiden van een donor die biologisch celmateriaal heeft achtergelaten op een delictplaats. Biologische sporen die gemakkelijk achterblijven op een delictplaats, zoals bloed, speeksel of huidcellen, vernieuwen zich namelijk voortdu-rend, en verraden daardoor weinig over de leeftijd van de persoon van wie ze afkomstig zijn. Voor leeftijdsbepalingen zijn cellen nodig die een leven lang meegaan, zoals het hart of de hersenen. Dit kenmerk kan wel goed gebruikt worden bij het bepalen van de leeftijd van overleden personen. Momenteel wordt er volop onderzoek verricht naar de mogelijkheden van DNA als ‘ooggetuige’. Enerzijds door te onderzoeken of er verbanden bestaan tussen genkenmerken en uiterlijk waarneembare kenmerken en anderzijds door na te gaan of er verbanden bestaan tussen de kenmerken van de variabele niet-coderende DNA-regio’s en de etnisch-geografische afkomst van personen. Wellicht zal de kennis die uit deze onderzoeken voortvloeit in de toekomst gebruikt kunnen worden bij het maken van een signalement of bij het selecteren van personen voor een grootschalig DNA-onderzoek. Als in een DNA-spoor bijvoorbeeld kenmerken worden gevonden die veel voorkomen in de ene bevolkingsgroep, terwijl ze in de andere bevolkingsgroep uiterst zeldzaam zijn, kan deze informatie worden gebruikt om het opsporingsproces te sturen.

een persoon een grote kans dat hij rode haren heeft. Er zijn echter mensen die over deze mutaties beschikken terwijl ze geen rode haren hebben, en er zijn nog veel meer mensen die rode haren hebben, terwijl hun melanocortinegen ongemuteerd is, of slechts een mutatie vertoont op één van de allelen (zie hierover Allemeersch, 2005).

21 Volgens Meissner en collega’s (1997) is het mogelijk op basis van de mate van erosie vast te stellen hoe oud een cel is. Hoe ouder de cel is, hoe meer van het mitochondriale DNA is geërodeerd. De verhouding tussen het beschadigde en onbeschadigde DNA geeft dan een indicatie van de leeftijd van een cel.

WODC_246_9.indd Sec5:53

WODC_246_9.indd Sec5:54

Om tijdens een opsporingsonderzoek op grote schaal DNA-onderzoek te kunnen verrichten moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moeten er natuurlijk biologische sporen worden aange-troffen bij het misdrijf. In de tweede plaats moet het waarschijnlijk zijn dat er een relatie bestaat tussen deze sporen en het delict. In de derde plaats moet uit deze sporen een DNA-profiel kunnen worden afgeleid. Dit hoeft niet per se een volledig profiel te zijn. Ook partiële profielen, of profielen die zijn afgeleid uit Y-chromosomaal of mitochondriaal DNA bieden technisch gezien mogelijkheden om een groep interessante perso-nen verder in te perken. In de vierde plaats moeten er hypothesen zijn op grond waarvan men tot een groep interessante personen kan komen. Meestal vloeien deze hypothesen voort uit andere bevindingen die tijdens het opsporingsonderzoek zijn gedaan, maar in theorie zou men ook aan de hand van het DNA zelf tot zo’n afgebakende groep kunnen komen. Als aan de genoemde randvoorwaarden is voldaan, en een grootschalig DNA-onderzoek tot de mogelijkheden behoort, is het aan het opsporingsteam om keuzen te maken: wegen de kosten van een grootschalig DNA-onder-zoek op tegen de verwachte baten, op welke moment zou het onderDNA-onder-zoek moeten worden ingezet en hoe zou dit onderzoek moeten worden vormgegeven? Deze keuzen worden onder meer bepaald door de opspo-ringsinformatie die uit het onderzoek naar voren komt en door een aantal dilemma’s die met een grootschalig onderzoek gepaard gaan. In dit hoofd-stuk geven we eerst een beschrijving van het opsporingsproces en van het zoeken naar een dader in een groep niet-verdachte personen. Vervolgens bespreken we deze dilemma’s.

In document Kringen rond de dader (pagina 52-55)