• No results found

Aanwezige informatie in DNA-materiaal

In document Kringen rond de dader (pagina 64-67)

en het opsporingsproces

3.2.1 Aanwezige informatie in DNA-materiaal

DNA bevat verschillende soorten van informatie. Welke uit DNA af te leiden gegevens kunnen in een opsporingsonderzoek worden gebruikt en welke consequenties brengt dat met zich mee?

Het deel van het DNA dat op dit moment wordt gebruikt om iemands DNA-profiel vast te stellen, is bij de huidige stand van de weten-schap betekenisloos. Het bevat geen informatie over eigenweten-schappen of kenmerken van de persoon in kwestie en dient dan ook alleen voor identi-ficatiedoeleinden; het profiel is niet meer dan een numerieke code op basis waarvan bijvoorbeeld kan worden vastgesteld of een aangetroffen spoor en een afgenomen monster van dezelfde mens afkomstig kunnen zijn.

Andere delen van het DNA dragen echter wel informatie over de eigenaar van het DNA in zich. Zo zijn (met een bepaalde mate van waarschijnlijk-heid) uit het DNA bepaalde persoonskenmerken af te leiden. Dit geldt voor het geslacht en, met een bepaalde mate van waarschijnlijkheid, voor roodharigheid, maar ook voor sommige erfelijke aandoeningen, zoals bijvoorbeeld het syndroom van Down28, albinisme29, hemofilie30, Huntington31 en cystische fibrose32. Kennis van het feit dat de donor van aangetroffen dadersporen een bepaald kenmerk of een bepaalde aandoe-ning heeft, kan van belang zijn voor de opsporing. Zo is het doorgaans uiterlijk goed zichtbaar dat iemand het syndroom van Down of albinisme heeft, wat het opsporen van de persoon in kwestie zeer vergemakkelijkt.

28 Een ontwikkelingsstoornis met karakteristieke gelaatskenmerken en een lichte tot ernstige verstandelijke beperking.

29 Een stoornis in de pigmentvorming in ogen, huid en haar.

30 Een afwijking in het bloedstollingssysteem, die wordt veroorzaakt door het ontbreken van een stollingsfactor.

31 Een aandoening die bepaalde delen van de hersenen aantast. De ziekte begint sluipend tussen het 30e en het 50e levensjaar waarna de patiënt geleidelijk verslechtert. De ziekte uit zich in onwillekeurige bewegingen die langzaam verergeren, verstandelijke achteruitgang en een verscheidenheid aan psychiatrische symptomen.

32 Een ernstige afwijking van de water- en zouthuishouding van de cellen, waardoor bijna alle slijmproducerende klieren van het lichaam aangetast worden doordat ze abnormaal taai slijm produceren (taaislijmziekte).

WODC_246_9.indd Sec6:64

65

Grootschalig DNA-onderzoek en het opsporingsproces

In mindere mate en op meer indirecte wijze geldt dat ook voor mensen met ernstige aandoeningen zoals hemofilie of cystische fibrose. Van mensen met deze aandoeningen zal onder andere door de regelmatige toediening van medicijnen en/of de intensieve medische behandeling in de naaste omgeving bekend zijn dat zij de betreffende ziekte hebben. Bovendien zullen personen die aan deze aandoeningen lijden regelma-tig bepaalde medische specialisten bezoeken, een gegeven waarvan in een opsporingsonderzoek gebruikgemaakt zou kunnen worden. In deze voorbeelden gaan we ervan uit dat op het moment dat het DNA-onder-zoek plaatsvindt, de ziekte of aandoening zich bij de betreffende persoon al heeft geopenbaard. Het is echter ook mogelijk dat de eigenaar van bepaalde genetische kenmerken die tot een aandoening leiden niet op de hoogte is van die ziekte of aandoening omdat de daarmee gepaard gaande symptomen of gebreken nog niet zijn opgetreden. Wanneer DNA-onderzoek, behalve op het vaststellen van een numerieke code voor het DNA-profiel, zich ook op deze genetische kenmerken richt, bestaat dan ook de kans dat een persoon, doordat hij tijdens een opsporingsonderzoek bij de politie in beeld komt, wordt geconfronteerd met een toekomstig en hem tot dan toe onbekend lot, waarmee zijn ‘recht om niet te weten’ wordt geschonden.33

Ten tweede herbergt DNA-materiaal niet alleen informatie over perso-nen bij wie het is afgenomen, maar ook over bloedverwanten van deze personen. DNA-profielen van familieleden komen in bepaalde mate met elkaar overeen. Daardoor is het mogelijk om op basis van het profiel van een persoon uitspraken te doen over de waarschijnlijkheid dat een naaste verwante van die persoon, zonder dat deze verwante zelf voor DNA-onder-zoek is benaderd, degene is die het betreffende spoor heeft achtergelaten. Verwantschap kan met grote mate van zekerheid worden vastgesteld op basis van volledige DNA-profielen die zijn bepaald aan de hand van het DNA dat aanwezig is in de kern van lichaamscellen. Daarnaast kunnen aanwijzingen voor verwantschap, met een kleinere mate van zekerheid, worden verkregen wanneer alleen het Y-chromosomale deel van dit DNA uit celkernen voorhanden is of aan de hand van het mitochondriale DNA. Verwantschapsonderzoek biedt in theorie – dus los van de juridische toelaatbaarheid – een aantal belangrijke voordelen in een opsporings-onderzoek. Zo kan van personen die om wat voor reden dan ook niet mee kunnen of willen werken aan afname van DNA-materiaal, toch met een bepaalde mate van zekerheid worden bepaald of zij de donor kunnen zijn van een spoor. Daarnaast bestaat er in een grootschalig DNA-onderzoek, evenals in andere onderzoeken, altijd de kans op een toevallige vondst; in een kring van personen die is geselecteerd voor grootschalig DNA-onderzoek kan een DNA-profiel worden aangetroffen dat weliswaar niet

33 Het aldus verkrijgen van informatie over erfelijke ziekten of aandoeningen is op dit moment overigens niet toegestaan (zie hoofdstuk 4).

WODC_246_9.indd Sec6:65

66 Kringen rond de dader

volledig gelijk is aan het daderspoor in kwestie, maar wel zoveel overeen-komsten vertoont dat de donor van dat daderspoor zeer waarschijnlijk een familielid is van deze vrijwillige deelnemer. We geven een voorbeeld van een Poolse zaak waarin de dader van een serieverkrachting op basis van deze verwantschapsinformatie aan het licht komt. In het noordwes-ten van Polen, nabij het plaatsje Swinoujscie, vinden vanaf 1996 in een periode van zes jaar in totaal veertien verkrachtingen plaats van vrouwen in leeftijd variërend van 9 tot en met 26 jaar, alsmede een moord op een 22-jarige vrouw. Uit DNA-onderzoek blijkt dat een en dezelfde dader verantwoordelijk is voor deze misdrijven. Aangezien deze dader tijdens zijn misdrijven een masker draagt, kunnen de slachtoffers slechts weinig informatie over de man geven. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt alleen dat het gaat om een lange, atletisch gebouwde man die een weinig verfijnd taalgebruik bezigt. Verder geldt dat de dader, wanneer hij de misdrijven pleegt, gewapend is met een vuurwapen. Drie maanden na de moord op de 22-jarige vrouw besluit het opsporingsteam om alle mannen van 22 tot en met 38 jaar die woonachtig zijn in Swinoujscie of omgeving aan een onderzoek te onderwerpen. Bij een deel van hen zal ook DNA-materiaal worden afgenomen om hen op basis van Y-chromosomaal DNA uit te sluiten van daderschap. In beginsel voldoen ongeveer 12.000 personen aan de genoemde selectiecriteria. Wanneer echter meer dan 700 personen zijn verhoord en bij 420 personen DNA-materiaal is afgeno-men, blijkt het Y-chromosomale DNA-profiel van één man op alle negen merkers overeen te komen met het daderspoor. Het betreft een 28-jarige man die op drie kilometer afstand woont van de plaats waar de eerste vrouw is verkracht. Naast het Y-chromosomale DNA-profiel is ook het volledige DNA-profiel van het daderspoor vastgesteld. Uit de vergelijking met dat volledige profiel blijkt dat de persoon in kwestie niet de gezochte man is, maar gezien de overeenkomst in het Y-chromosomale deel van zijn DNA-profiel waarschijnlijk wel een naast familielid daarvan. Als vervolgens zijn broer wordt benaderd (die klaarblijkelijk niet in het groot-schalig DNA-onderzoek is opgenomen), blijkt dat zijn DNA-profiel wel volledig overeenkomt met het DNA-profiel uit de sporen die bij de slacht-offers zijn aangetroffen (Dettlaff-Kakol en Pawlowski, 2002, pp. 289-290). Verwantschapsonderzoek kan dus van praktische waarde zijn voor de opsporing. De zichtbaarheid van verwantschapsrelaties roept echter ook de principiële vraag op of het geoorloofd is (los van de juridische toelaat-baarheid) dat DNA-onderzoek dat wordt verricht op lichaamsmateriaal van een bepaald persoon, consequenties kan hebben voor andere, aan hem verwante maar in eerste instantie niet (direct) in het DNA-onderzoek betrokken personen.34

34 In hoofdstuk 4 gaan we in op de keuzen die de wetgever met betrekking tot deze en andere kwesties heeft gemaakt.

WODC_246_9.indd Sec6:66

67

Grootschalig DNA-onderzoek en het opsporingsproces

In document Kringen rond de dader (pagina 64-67)