• No results found

Het selecteren van personen met bepaalde daderkenmerken

In document Kringen rond de dader (pagina 136-141)

DNA-onderzoek in de praktijk

5.4 De opzet van een grootschalig DNA-onderzoek

5.4.2 Het selecteren van personen met bepaalde daderkenmerken

Onzekerheid over daderkenmerken en dadergroepen

Bij misdrijfgeleid zoeken zijn de selectiecriteria vaak helder, maar is

WODC_246_9.indd Sec8:136

137

Het gebruik van grootschalig DNA-onderzoek in de praktijk

het moeilijk om alle mensen te vinden die aan deze criteria voldoen. Bij verdachtegeleid zoeken is het juist vaak relatief eenvoudig om een groep mensen af te bakenen die aan de opgestelde criteria voldoet, maar zijn de criteria zelf onzeker. Bij een selectie die plaatsvindt op grond van een scenario is het nooit uit te sluiten dat het scenario niet klopt en dat de dader helemaal niet aan de veronderstelde kenmerken voldoet.

Deze onzekerheid brengt met zich mee dat men in een onderzoek waarin wordt uitgegaan van een sociale relatie tussen het slachtoffer en de dader toch voor de zekerheid ook buurtbewoners en passanten waar het slacht-offer geen relatie mee heeft bij het onderzoek probeert te betrekken. Daarnaast is het bij verdachtegeleid zoeken de vraag hoe specifiek de daderkenmerken zijn die je uit een misdrijf kunt afleiden en hoe ver de groep die je selecteert verwijderd mag raken van dit veronderstelde daderbeeld. Als men een sociale relatie tussen slachtoffer en de dader veronderstelt, wat betekent dat dan voor de kenmerken van de dader? Betekent dit dat dader en slachtoffer elkaar moeten kennen, of is het al voldoende als alleen de dader het slachtoffer kent? En moeten slachtoffer en dader elkaar al lang kennen, of is er ook sprake van een sociale relatie als de dader het slachtoffer die avond heeft ontmoet? Bij geografische relaties, eerdere antecedenten en andere kenmerken speelt uiteraard hetzelfde: betekent een geografische relatie tussen dader en delictplaats dat de dader in de wijk moet wonen waarin het delict is gepleegd, dat hij ook in de wijk mag wonen die grenst aan dit gebied, of geldt zo’n geogra-fische relatie voor iedereen die in een straal van tien kilometer rondom de delictplaats woont? En gaat het in dat geval alleen om de woonplaats van deze dader, of kan het ook zo zijn dat hij in dit gebied werkt, of een andere binding heeft met dit gebied? Met dit soort vragen en onzekerheden kampt elk team.

Als je groepen personen gaat selecteren waar de dader toe kan behoren, moet je grenzen trekken, hoe ruim of smal die grenzen ook zijn. Mensen die je niet bij je selectie betrekt, sluit je uit van verder onderzoek en als de dader zich in die groep bevindt, zul je hem nooit vinden. Maar hoe meer mensen je wel bij het onderzoek betrekt, hoe arbeidsintensiever het onderzoek wordt. Bij de keuze voor ruime of smallere grenzen spelen kosten-batenafwegingen uiteraard een grote rol. Wanneer is de afstand tussen een groep personen en de prototypische dader zo groot dat er maar een kleine kans is dat de dader zich in deze groep van personen zal bevin-den? En op grond van welke criteria kunnen personen definitief worden uitgesloten als mogelijke dader? Een teamleider zei hierover het volgende:

‘Ja, dat is heel moeilijk, wanneer je besluit op grond van uiterlijke ken-merken iemand echt uit te sluiten. We hebben daar een hele discussie over gehad op grond van lengte. We vermoeden dat de dader niet langer is dan 1.80 meter, maar als je zo’n norm aanlegt dan betekent dat heel wat. Niemand kan goed schatten of iemand nou 1.80 is of toch 1.85 of

WODC_246_9.indd Sec8:137

138 Kringen rond de dader

misschien 1.90. Dus uiteindelijk hebben we een heel breed lengtecriterium genomen tussen de 1.60 - 2.00 meter. Dat werkt dan wel weer met plusjes als je meer overeenkomt met het signalement, maar het is geen reden tot uitsluiting tenzij je er echt heel sterk buiten valt. Als je zo’n norm aanlegt ga je namelijk nooit meer kijken naar alle mensen die erbuiten vallen. Dus als er een tip binnenkomt over meneer Janssen, dan moet je zeggen, nee, Janssen kan het niet zijn want die is al uitgesloten. Je waakt dus wel voordat je zo’n criterium echt vastlegt.’

‘Leeftijd is tricky. Vaak wordt leeftijd gebruikt om een hele grote groep uit te dunnen, maar je kunt op grond van leeftijd eigenlijk nooit echt mensen uitsluiten, tenzij het heel duidelijk is welke leeftijd de dader heeft.’

Teams verschillen van elkaar in de mate waarin ze in een onderzoek willen, kunnen of mogen investeren. Het aantal personen dat bij een onderzoek betrokken wordt, verschilt hierdoor sterk van zaak tot zaak. In een aantal onderzoeken werden de grenzen van de kenmerken waar men van uitging zeer ruim genomen uit angst mensen onterecht uit te sluiten:

‘We onderzochten mensen die de PD waren gepasseerd, maar ook mensen die op of in de nabijheid van de PD waren geweest. Op die manier hebben we de groep passanten zo ruim mogelijk genomen. Ook mensen die aan de andere kant voorbij de PD gekomen waren, dus niet via de hoofdweg hebben we meegenomen in het onderzoek. Die mensen zijn de PD dus niet echt gepasseerd, maar ze zijn wel in de nabijheid van de PD geweest.’ ‘Het slachtoffer kan wel iemand gekend hebben, of dat ze elkaar hebben gekend, maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat iemand het slachtoffer kende, terwijl het slachtoffer die persoon eigenlijk niet kende. Wij hebben alle mensen die het slachtoffer kenden meegenomen in het onderzoek, dus wij hebben dat onderzoek heel breed laten uitwaaien.’

In andere gevallen werd er – soms noodgedwongen – gekozen voor een duidelijke inperking van de groep die bij het onderzoek betrokken wordt:

‘Ik was ongelofelijk bang dat de dader niet in die wijk zou zitten, maar net een straat oversteken in de volgende wijk, want die is eigenlijk ook best dichtbij, zo groot is het daar niet. Dan zouden we hem niet gevonden hebben, want ik denk niet dat we daar toestemming voor zouden krijgen. En heb je dan gelijk gehad met je idee dat de dader daar moet zitten?’ ‘Gewoon alle mensen uit de omgeving van het slachtoffer meenemen in het onderzoek spreekt me wel aan. Als je het doet, ga dan voor kwaliteit. In dit onderzoek was het een beetje half-half en dan wordt het een beetje Russische roulette.’

WODC_246_9.indd Sec8:138

139

Het gebruik van grootschalig DNA-onderzoek in de praktijk

Er zijn ook zoekgebieden en kringen van personen die afvallen, sterk worden ingeperkt of op de lange baan worden geschoven vanwege het vele werk dat het onderzoek in zo’n gebied met zich meebrengt. Vooral mensen met zedenantecedenten en TBS-’ers lijken een moeilijk te onder-zoeken groep:

‘De expertisegroep stelde voor alle zedendelicten in een kring van 60 km rondom de plaats delict mee te nemen in het onderzoek. En wij zijn toen erg geschrokken van die aantallen. Dus toen hebben we gezegd geef ons dan maar 200 man om dat te onderzoeken. Die 200 man hebben we niet gekregen en we hebben er verder niets meer van gehoord.’

‘Wij hebben ervoor gekozen alleen de zedendelinquenten uit (.. omgeving PD) nader tegen het licht te houden en zedendelinquenten die een delict hadden gepleegd in (.. deze plaats), maar dat is al bijna niet te doen, vooral omdat het systeem zo vervuild is. Het systeem is niet betrouwbaar. Er zitten mensen ten onrechte in dat systeem en een ander aspect is het probleem dat er mensen in het systeem zitten die zich al jarenlang als een brave burger gedragen. En die mensen te ondervragen is een heel vervelend werk. Je moet dan bijvoorbeeld een man ondervragen omdat hij acht of tien jaar geleden schennis heeft gepleegd, maar inmiddels gelukkig getrouwd is en een gezin heeft gesticht. Nu benader je zo’n man en dat brengt dan een hoop ellende met zich mee (…) Daarom hebben wij dat onderzoek naar voormalig zeden-delinquenten alleen op kleine schaal gedaan.’

‘Zowel de OvJ als de RAIO vonden het heel belangrijk om ook TBS-’ sers met zedenantecedenten mee te nemen in het onderzoek. Daar waren ze heel erg op gespitst. Wij wilden dat wel doen, maar niet in eerste instantie. Wij wilden eerst onderzoek verrichten onder mensen uit de buurt, want hoeveel duizenden TBS-sers heb je? Het zijn er ongelofelijk veel. En je moet dan gaan uitzoeken wie er zitten voor zeden en wie verlof hadden en dergelijke. Dat wordt echt een mammoetoperatie en daar waren we nog niet aan toe.’ De rol van de profiler

Het is in dit verband interessant om te wijzen op de rol van de gedragsdes-kundige, de profiler. In tien van de veertien onderzoeken is contact gezocht met een profiler of gedragsdeskundige om daderkenmerken af te leiden uit de informatie over het gepleegde misdrijf. Wanneer we echter kijken naar de waarde die door de teams gehecht wordt aan dit gedragskundige profiel, en naar de wijze waarop dit profiel gebruikt wordt om te komen tot een selectie van personen, dan blijkt dat het gedragskundige profiel vaak te algemeen wordt geacht om hiermee tot een selectie van personen te komen. Als er echter een specifieker profiel wordt opgesteld, acht men de kans dat de dader niet aan dit profiel voldoet te groot om het profiel daadwerkelijk te gebruiken bij het selecteren van personen. In vier onderzoeken werden de

WODC_246_9.indd Sec8:139

140 Kringen rond de dader

profielen gebruikt om een paar extra personen die aan het profiel volde-den bij het onderzoek te betrekken. In een vijfde onderzoek is het profiel gepubliceerd in de media, en ook dit heeft tips opgeleverd over mensen, die naar aanleiding daarvan aandacht kregen van het opsporingsteam. Het psychologische profiel werd echter nooit gebruikt om mensen die niet in het profiel pasten uit te sluiten. Bij geografische kenmerken ligt dit anders. Zoals gezegd worden geografische kenmerken wel vaak gebruikt om het zoekgebied waarin men de dader hoopt te vinden af te bakenen. Deze geografische kenmerken kunnen door de opsporingsteams zelf worden opgesteld, maar in drie opsporingsonderzoeken is ook een gespecialiseerde geografische profiler ingeschakeld. We geven een aantal citaten om te laten zien hoe deze profielen in de praktijk worden gebruikt:

‘Het daderprofiel bestond uit een aantal kenmerken, zoals man, in de omgeving woonachtig, heeft gewelds- en zedendelicten op zijn naam, gestoorde persoonlijkheid, vrijgezel, verstoorde relatie en in de leeftijd van ongeveer 18-45 jaar. Hiervan zijn maar twee kenmerken gebruikt bij de selectie, namelijk woongebied en antecedenten.’

‘De profiler had dus een profiel opgesteld met als leeftijdsinterval 18-30 jaar. Bij de selectie is dit echter niet gehanteerd maar werd als minimum 14 en maximum 70 gebruikt.’

‘Er zijn gedragsdeskundigen van de KLPD ingeschakeld om hun visie te geven op de gepleegde feiten. Men dacht gezien de aangebrachte verwon-dingen, aan een woedeverkrachter (….) Deze kenmerken zijn niet gebruikt om een selectie van personen aan te geven.’

‘Het profiel van de profiler bleef beperkt tot wat algemeenheden. De geo-grafische profiler gaf een geografisch beeld van waar de verdachte zou kunnen wonen, werken, zijn sociale contacten had, en van waaruit de dader zijn slag sloeg. Op grond hiervan is het gebied waarin we de dader zijn gaan zoeken verkleind.’

‘We hebben gebruikgemaakt van de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Hierbij hebben we een gebied afgebakend aan de hand van het geografische profiel dat was opgesteld door een Engelse pro-filer. Ook het belastingbestand hebben we geraadpleegd en afgebakend aan de hand van dit geografische profiel.’

De begrensbaarheid van de onderzoeksgroep

Los van de vraag hoe de selectie van de onderzoeksgroep totstandkomt (misdrijf- of verdachtegeleid) en of daarbij al dan niet van bepaalde gegevensbestanden of een profiler gebruik wordt gemaakt, is van belang in welke mate de onderzoeksgroep te begrenzen is, dat wil zeggen helder

WODC_246_9.indd Sec8:140

141

Het gebruik van grootschalig DNA-onderzoek in de praktijk

af te bakenen. Nu kan een grootschalig DNA-onderzoek alleen worden uitgevoerd als het opsporingsteam een beeld heeft van de kring of kringen van personen waarop het onderzoek zich dient te richten. De mate waarin een team op basis van de beschikbare opsporingsinformatie tot een duidelijk afgebakende onderzoeksgroep kan komen, verschilt echter van zaak tot zaak. Zo zijn er enerzijds zaken waarin de opsporingsinformatie leidt tot één dominante, richtinggevende hypothese omtrent de kring van de te onderzoeken personen en waarbij deze kring bovendien vrij helder afgebakend kan worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een delict gepleegd is in een geïsoleerd gebied en verondersteld wordt dat de dader uit dit gebied afkomstig moet zijn. Anderzijds zijn er zaken waarbij het niet mogelijk is om tot een duidelijk afgebakende en in omvang beperkte

In document Kringen rond de dader (pagina 136-141)