• No results found

Inleiding

Stel dat het onderwijzen van leerlingen hetzelfde zou zijn als het kopiëren en plak- ken in Word, dan zou dat de docent veel tijd kunnen besparen: toetsen wat er geleerd is, is dan niet meer nodig. Maar natuurlijk is dit niet de realiteit. Docenten ervaren elke les opnieuw dat wat zij hun leerlingen wilden leren niet per se overeen- komt met wat de leerlingen daadwerkelijk hebben geleerd. Daarom is het verzame- len van informatie die inzicht verschaft in het denken van leerlingen essentieel als we de kwaliteit van het leerproces van leerlingen willen verbeteren. En dat doen we door middel van toetsing.

Een toets kan zowel formatief als summatief worden gebruikt (Bennett, 2011; Black & Wiliam, 2009). Met summatief toetsen bedoelen wij het gebruiken van toetsen om een oordeel te geven over de leerprestaties van leerlingen, om vervol- gens een beslissing te nemen met betrekking tot selectie, classificatie, plaatsing of certificering (Sanders, 2011). Met formatief toetsen bedoelen wij het gebruiken van toetsen om informatie te verkrijgen over het onderwijsleerproces en hier sturing aan te geven. Formatief toetsen kan leiden tot betere leerresultaten van leerlin- gen (Bennett, 2011; Black & Wiliam, 2009). Bij formatief toetsen speelt feedback een belangrijke rol (Sadler, 1989; Van der Kleij, Vermeulen, Schildkamp & Eggen, 2015), zie Figuur 1:

• Docenten kunnen informatie halen uit toetsing, deze informatie zien als een vorm van feedback op de kwaliteit van lesgeven en leren, en op basis hiervan actie ondernemen. Docenten kunnen bijvoorbeeld hun instructie aanpassen aan de behoeften van leerlingen en/of docenten kunnen leerlingen feedback geven op hun leren.

• Ook leerlingen kunnen informatie halen uit toetsing, deze informatie zien als een vorm van feedback, en op basis hiervan actie ondernemen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld hun leren verbeteren en/of de docent feedback geven over de kwaliteit van zijn instructie.

Drie vormen van formatief toetsen

De term ‘formatief toetsen’ is een paraplubegrip, waaronder drie vormen van for- matief toetsen kunnen worden onderscheiden: opbrengstgericht werken, Assess- ment for Learning en diagnostisch toetsen, zie Figuur 2 (Van der Kleij, Vermeulen, Schildkamp, & Eggen, 2013). Deze drie vormen hebben gemeen dat ze zich al- lemaal richten op het verzamelen van informatie over het leren van leerlingen, om zo het onderwijs te kunnen aanpassen om het leren te verbeteren (Wiliam, 2011).

Opbrengstgericht werken is het systematisch verzamelen van data en het analy-

seren en interpreteren daarvan om zo het onderwijs te verbeteren (Schildkamp & Kuiper, 2010). Het kan hierbij onder andere gaan om toetsresultaten, maar ook om vragenlijsten en gestructureerde observaties. Docenten kunnen opbrengstgericht werken gebruiken voor formatief toetsen: dan gaat het om het stellen van leerdoe- len, het in kaart brengen en monitoren van leerprestaties, en het op basis hiervan aanpassen van de instructie.

Bij Assessment for Learning wordt ook informatie verzameld, maar niet op een systematische manier (Van der Kleij et al., 2015). Het gaat hierbij om de dagelijkse lespraktijk waarin docenten en leerlingen continu informatie verzamelen over het leren van leerlingen en de instructie van de docent. Voorbeelden hiervan zijn in- formele observaties in de klas en discussies en vraaggesprekken met leerlingen. Bij Assessment for Learning hebben leerlingen een centrale rol in het leerproces. Zij zijn samen met de docent verantwoordelijk voor hun eigen leerproces.

Toetsing

Actie Feedback

De docent verzamelt informatie door middel van toetsing en ziet dit als een vorm van feedback.

De leerling ver zamelt informatie door middel van toetsing en ziet dit als een vorm van feedback. De docent gebruikt de feedback om acties te onder nemen. De leerling gebruikt de feedback om acties te onder nemen.

Figuur 1 De rol van feedback in formatief toetsen (gebaseerd op Kippers, Schildkamp & Poortman, 2016)

Bij diagnostisch toetsen gaat het om het verzamelen van gedetailleerde informatie over het leerproces van individuele leerlingen (Van der Kleij et al., 2015). Hierbij wordt gebruikgemaakt van een specifieke toets die informatie geeft over de manier waarop de leerling een taak oplost. Docenten kunnen bijvoorbeeld informatie krij- gen over stappen die de leerling overslaat of verkeerd uitvoert. Dit geeft informatie over de ontwikkelingsfase van een leerling. Vaak wordt er gebruikgemaakt van com-

puterized adaptive testing (CAT; adaptief toetsen op de computer). Op basis van het

antwoord van een leerling op een vraag bepaalt de computer welke volgende vraag de leerling krijgt (makkelijker, moeilijker of op hetzelfde niveau) (Eggen, 2004).

Figuur 2 Drie vormen van formatief toetsen (Van der Kleij et al., 2013)

Opbrengstgericht werken, Assessment for Learning en diagnostisch toetsen hebben verschillende doelen op verschillende niveaus. Opbrengstgericht werken kan ge- bruikt worden op school-, klas- en leerlingniveau, Assessment for Learning op klas- en leerlingniveau, en diagnostisch toetsen alleen op leerlingniveau. Het is belangrijk om verschillende vormen van formatief toetsen toe te passen, om zo de complexi- teit van leren op alle niveaus goed in kaart te kunnen brengen. Het integreren van deze drie benaderingen kan leiden tot meer valide maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Schoolleiders, docenten en leerlingen kunnen er zo samen voor zorgen dat er continu feedback gegeven en ontvangen wordt op het niveau van de school, de klas en de leerling, om het leren in de school te verbeteren (Van der Kleij et al., 2015).

Assessment for Learning

Dit hoofdstuk is gericht op Assessment for Learning, in het vervolg van dit artikel afgekort als AfL. Deze vorm van formatief toetsen ligt het dichtst bij de dagelijkse lespraktijk van docenten. We bespreken AfL aan de hand van ons onderzoek naar het gebruik van de volgende AfL-strategieën (Wiliam & Leahy, 2015) in de dage- lijkse lespraktijk.

1. het opstellen van duidelijke leerdoelen en kwaliteitscriteria en deze delen met de leerlingen;

2. het organiseren van effectieve discussies, taken en activiteiten in de klas die duidelijk maken waar een leerling staat in het leerproces;

3. het gebruiken en geven van feedback gericht op het leerproces van de leerlingen; 4. de inzet van peer en self-assessment, om zo de leerlingen zelf in te zetten als

leerbron voor elkaar en hen te activeren als eigenaar van het leerproces.

Onderzoek naar leerdoelen en kwaliteitscriteria

Wat bedoelen we eigenlijk met leerdoelen? Gaat het dan om het rijtje met opge- somde doelen voorin de handleiding van de lesmethode? Gaat het om de activitei- ten die leerlingen gaan uitvoeren? Zijn leerdoelen de ‘richtingaanwijzer’ voor het vormgeven van de les? En wat zijn kwaliteitscriteria?

Bij leerdoelen gaat het om datgene wat we willen dat de leerlingen leren: waar werkt de leerling naartoe? De term ‘kwaliteitscriteria’ is hieraan gerelateerd. Kwali- teitscriteria zijn de criteria die we gebruiken om te beoordelen in hoeverre de leerac- tiviteiten waaraan de leerlingen deelnamen succesvol waren. Om te stimuleren dat leerlingen daadwerkelijk zullen leren wat wij willen dat ze leren, is het belangrijk dat docenten en leerlingen leerdoelen en kwaliteitscriteria verduidelijken, delen en begrijpen (Wiliam & Leahy, 2015).

Uit onderzoek van Kippers en collega’s (2016) en Wolterinck en collega’s (2016) blijkt echter dat de strategie ‘leerdoelen en kwaliteitscriteria’ nog niet door iedere docent in het voortgezet onderwijs wordt toegepast. Uit interviews met sommige docenten bleek bijvoorbeeld dat zij de leerdoelen niet met hun leerlingen delen.

‘Die einddoelen (…), die referentiekaders bijvoorbeeld. Die zitten wel bij ons in de methode, maar die noem ik nooit. Die gebruik ik nooit in mijn lessen richting leerlin- gen.’ (Kippers et al., 2016). Uit de vragenlijsten bleek dat docenten gemiddeld maar

in een kwart tot de helft van de lessen gebruikmaken van de strategie ‘leerdoelen en kwaliteitscriteria’. Een voorbeeld van een activiteit die volgens docenten maar in een kwart tot de helft van de lessen voorkomt, is het delen van leerdoelen en kwaliteitscriteria in begrijpelijke taal voor leerlingen (de docent kan bijvoorbeeld zeggen: ‘we leren om te raden (in plaats van het woord: voorspellen) wat waarschijn- lijk daarna zal gebeuren in het verhaal’) (Kippers et al., 2016; Wolterinck, Kippers, Schildkamp, & Poortman, 2016). Samenvattend: leerdoelen en kwaliteitscriteria worden nog weinig met de leerlingen gedeeld.

Door het expliciet maken van leerdoelen en kwaliteitscriteria in de klas weten docenten en leerlingen wat er geleerd moet worden en weten ze wanneer deze doe- len behaald zijn. Op basis hiervan kunnen docenten en leerlingen bepalen in hoe- verre het leren moet worden bijgestuurd. Het is daarom belangrijk dat docenten deze strategie toepassen. We willen graag twee technieken toelichten die docenten hierbij kunnen gebruiken in de klas.

Techniek I: Leerdoelen omzetten in een vraagstelling

Om ervoor te zorgen dat duidelijke leerdoelen worden opgesteld en met de leerlin- gen worden gedeeld, kunnen de leerdoelen worden omgezet in vragen. De docent kan bijvoorbeeld een les beginnen door drie vragen te stellen, en aan de leerlingen vertellen dat ze deze nu waarschijnlijk nog niet kunnen beantwoorden, maar aan het einde van de les wel. Het is belangrijk dat docenten tijdens de les terugko- men op deze leerdoelen (Wiliam & Leahy, 2015). Neem bijvoorbeeld het volgende leerdoel voor scheikunde: aan het einde van de les kan de leerling uitleggen wat een zuivere stof, een mengsel, een element en een verbinding is. Dit leerdoel kan bijvoorbeeld worden omgezet in de volgende drie vragen: (1) ‘Waarom is water een zuivere stof?’, (2) ´Waarom is de stof koolstof geen verbinding?’, en (3) ‘Hoe kun je aantonen dat sinaasappelsap een mengsel is?’

Techniek II: Checklists als kwaliteitscriteria

Docenten kunnen checklists gebruiken om kwaliteitscriteria te delen met en te verduidelijken aan leerlingen. Een checklist is een lijst waarop de kwaliteitscriteria beschreven staan, uitgesplitst naar de verschillende onderwerpen die worden be- handeld in de klas. Door het gebruik van checklists kunnen docenten differentiëren in de kwaliteitscriteria (Wiliam & Leahy, 2015). Bijvoorbeeld: per thema moeten alle leerlingen aan de eerste kwaliteitscriteria voldoen. Sommige leerlingen mogen proberen of ze ook aan de tweede of derde kwaliteitscriteria kunnen voldoen. Hier- onder staat een voorbeeld van een checklist voor het vak beeldende vorming:

Onderwerp Kwaliteitscriteria

Hout Lagen van het landschap: ik heb 5 of meer lagen tot op de grond gebruikt om mijn landschap te maken

Vormgeving: al mijn coulissen zijn heel verschillend van vorm en versterken de diepte

Figuurzagen: ik heb heel netjes gezaagd met veel moeilijke stukken erin

Schilderen Mengen: ik heb veel verschillende kleuren gemengd en ook precies die kleuren die ik wilde gebruiken

Atmosferisch perspectief: ik heb de eerste laag heel fel gekleurd en alles naar achte- ren met steeds meer wit gemengd

Detaillering: ik heb licht-donkercontrast gebruikt

Originaliteit Authenticiteit: ik heb zelf iets heel origineels bedacht en het is goed getekend/ geschilderd

Onderzoek naar informatie over het leerproces van de leerling

De onvoorspelbaarheid van het leerproces is een van de vele uitdagingen waaraan docenten samen met hun leerlingen worden blootgesteld. Om goed te kunnen on- derwijzen moet de docent daarom uitzoeken wat de leerlingen al weten, zodat de instructie beter kan aansluiten bij hun leerbehoefte. De docent moet dus actief op zoek naar informatie over het leren van leerlingen. Dat is om twee redenen niet eenvoudig. Ten eerste presenteert deze informatie zich niet vanzelf aan de docent. De docent moet er actief naar op zoek en heeft expertise nodig om te weten waar- naar hij zoekt. Ten tweede zijn leerlingen vaak terughoudend in het delen van de denkstappen die zij maken in het leerproces (Wiliam & Leahy, 2015).

Het verkrijgen van deze informatie over waar de leerling nu staat, kan door het organiseren van effectieve discussies, taken en activiteiten (Ibid.). Een goede manier om uit te vinden wat leerlingen precies denken, is met hen de dialoog aangaan. Het voeren van relatief ongestructureerde dialogen met leerlingen is effectief om aanwijzingen te verzamelen voor waar de leerling staat in zijn leerproces (Ibid.) Met grote aantallen leerlingen in een lesgroep is dit echter op zijn minst een uitdaging.

Uit het onderzoek van Kippers en collega’s (2016) en Wolterinck en collega’s (2016) blijkt dat de tweede strategie ‘vragen stellen en klassikale discussie’ door de docenten in het voortgezet onderwijs het meest wordt gebruikt van alle AfL-stra- tegieën, namelijk in gemiddeld de helft tot driekwart van de lessen. Dit kan echter nog wel worden verbeterd. Uit de vragenlijsten bleek bijvoorbeeld dat een activiteit zoals het stellen van gerichte vragen om informatie te krijgen over de voorkennis van leerlingen over een onderwerp maar in een kwart tot de helft van de lessen voorkomt (Kippers et al., 2016; Wolterinck et al., 2016). Uit de interviews blijkt ook dat maar drie van de twaalf docenten informatie halen uit dialogen om inzicht te krijgen in het leren van hun leerlingen (Kippers et al., 2016).

Samenvattend kunnen we zeggen dat activiteiten waarin de docent samen met de leerling actief op zoek gaat naar informatie over waar de leerling precies staat in zijn of haar leerproces een explicietere plaats moet krijgen in de lespraktijk. Aan de hand van het werk van Wiliam & Leahy (2015) willen we graag twee technieken toelichten die docenten daarbij kunnen toepassen in de klas.

Techniek I: Geen vinger opsteken, behalve voor het stellen van vragen (Wiliam & Leahy, 2015)

Leerlingen hebben voor het vak geschiedenis thuis op YouTube een filmpje moeten kijken over de bestorming van de Bastille door de Parijse bevolking op 14 juli 1789. Wanneer de docent in de les een vraag stelt, kiest hij na enige bedenktijd voor de leerlingen zelf een leerling uit om de vraag te beantwoorden. Leerlingen mogen geen vinger opsteken, behalve als ze een vraag hebben. Door deze aanpak voelen de leerlingen meer druk om na te denken. Dan is de kans groter dat ze dan ook daad- werkelijk gaan nadenken over de vraag. Om ervoor te zorgen dat de leerlingen echt willekeurig gekozen worden, zijn er verschillende technieken te gebruiken zoals een

namen, naamkaartjes uit de hoge hoed, of apps voor de telefoon of tablet. Door middel van deze techniek krijgt de docent beter zicht op het begrip van alle leerlin- gen over het behandelde onderwerp.

Techniek II: Evaluatiekaart (Wiliam & Leahy, 2015)

Ter afsluiting van de wiskundeles, waarin de docent de nieuwe begrippen sinus, cosinus en tangens met de leerlingen heeft besproken, deelt hij aan de leerlingen een kaart uit met daarop een opgave over deze onderwerpen. Hij vraagt de leerlin- gen om het vraagstukje op te lossen, het antwoord te noteren en de kaart weer in te leveren. De docent krijgt daardoor inzichtelijk of datgene wat hij heeft onderwezen ook door de leerlingen begrepen is. Deze informatie kan hij vervolgens gebruiken om bijvoorbeeld de lesstof voor de volgende les te bepalen.

Onderzoek naar feedback

Hoe gebruiken en geven docenten effectieve feedback? Wat bedoelen we eigenlijk met feedback? En kunnen leerlingen ook feedback gebruiken en geven? Zoals we in de inleiding beschreven, kan informatie uit toetsen worden gezien als een vorm van feedback voor docenten en leerlingen, maar kunnen docenten en leerlingen elkaar ook feedback geven. Met dit laatste type feedback bedoelen wij ‘informatie die door een docent of leerling wordt gegeven met betrekking tot de leerprestaties van de leerling of de instructie van de docent’ (Hattie & Timperley, 2007). Voordat docenten aan leerlingen feedback kunnen geven over waar de leerling nu staat en hoe hij het leren kan verbeteren, moeten de docent en de leerling eerst weten waar de leerling naartoe werkt. Het geven van effectieve feedback door docenten is dus gerelateerd aan de volgende vragen (Hattie & Timperley, 2007):

• Waar werkt de leerling naartoe? • Waar staat de leerling nu?

• Wat heeft de leerling nodig om naar de gewenste situatie te komen?

Uit het onderzoek van Kippers en collega’s (2016) blijkt dat de kwaliteit van feed- back aan leerlingen voor verbetering vatbaar is. Feedback wordt bijvoorbeeld niet altijd gekoppeld aan de leerdoelen, of is niet specifiek genoeg. Eén van de docen- ten gaf als voorbeeld voor het geven van feedback: ‘Kijk, maar als ik een proefwerk

nakijk (…) dan weet ik bijvoorbeeld dat heel veel kinderen geen woorden leren. En dan zet ik het er ook met grote letters boven: “IDIOOM NIET GELEERD” (…). Daar hoef ik dan ook niet uitgebreid met leerlingen over te gaan praten. Ga het maar gewoon doen.’ Uit de vragenlijsten blijkt dat docenten gemiddeld maar in een kwart

tot de helft van de lessen gebruikmaken van de strategie ‘feedback’. Een voorbeeld van een activiteit die volgens docenten maar in een kwart tot de helft van de les- sen voorkomt, is het geven van feedback die aanwijzingen bevat om de leerling verder te helpen in zijn leren, in plaats van het geven van het juiste antwoord (Kip- pers et al., 2016; Wolterinck et al., 2016). Feedback moet verder gaan dan alleen een cijfer of een opmerking als ‘goed gedaan’, als de docent wil vaststellen wat de

leerlingen hebben bereikt en wat ze vervolgens moeten doen. Het is belangrijk dat docenten hun leerlingen feedback geven die het leren bevordert. We lichten hier- onder twee technieken toe die docenten in de klas kunnen gebruiken om feedback te geven.

Techniek I: Vind het en verbeter het

Docenten zijn snel geneigd om in het werk van leerlingen verbeteringen aan te brengen. Met de techniek ‘vind het en verbeter het’ geeft de docent aan waar de leerling fouten heeft gemaakt. Vervolgens laat de docent de leerlingen zelf de ge- maakte fouten verbeteren. Docenten kunnen dit bijvoorbeeld doen door dezelfde fouten in het werk van de leerling met dezelfde letter te markeren. Bijvoorbeeld: een G staat voor een grammaticafout en een S voor een spelfout. Daarnaast kunnen docenten alle verbeterpunten met dezelfde kleur pen aanstippen (bijv. paars) en alle sterke punten met een andere kleur (bijv. groen) (Wiliam & Leahy, 2015).

Techniek II: Constructieve feedback

Leerlingen schrijven een sollicitatiebrief als oefening voor het schoolexamen van het vak Nederlands. In plaats van de oefenbrief met een cijfer te beoordelen doet de docent een feedbackronde. De docent noteert specifieke aanwijzingen voor ver- betering in het werk van de leerlingen. Zij krijgen vervolgens de opdracht om deze feedback te verwerken in de sollicitatiebrief, om zo tot het eindproduct te komen. Feedback in de vorm van specifieke aanwijzingen geeft de leerlingen meer informa- tie dan een cijfer en ondersteunt het leerproces krachtiger. Een belangrijke vuistre- gel hierbij is dat het de leerling meer tijd moet kosten om de feedback te verwer- ken dan het de docent kost om de feedback te geven (Wiliam & Leahy, 2015). Als afsluiting van dit curriculumonderdeel kan opnieuw een schrijfopdracht gegeven worden, die vervolgens wel met een cijfer wordt beoordeeld.

Onderzoek naar peer assessment en self-assessment

Leerlingen kunnen op verschillende wijze een rol spelen in formatief toetsen. Bij peer assessment worden medeleerlingen (peers) betrokken bij het beoordelen van el- kaars werk en het geven van feedback om het leren te verbeteren (Black & Wiliam, 2009; Wiliam & Leahy, 2015). Hierdoor kan de kwaliteit van leren worden bevor- derd, zowel van de leerling die geholpen wordt door zijn medeleerlingen als voor de medeleerlingen die hem hulp bieden (Wiliam & Leahy, 2015). Leerlingen worden namelijk geactiveerd als leerbron voor elkaar. Dit helpt de leerlingen om inzicht te krijgen in de kwaliteitscriteria en in de manier waarop hun werk wordt beoordeeld. Daarnaast geeft het leerlingen autonomie in het leer- en assessmentproces: daar- door verschuiven de traditionele machtsposities, want toetsing en het geven van feedback zijn zaken die vroeger alleen de docent deed.