• No results found

Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven

In document moerdijk buitengebied (pagina 107-110)

4. Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie 79

4.4. Gebiedsvisie 1. Inleiding

5.2.4. Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Inleiding

Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om op agrarische bedrijven een niet-agrarische ne-venfunctie te ontwikkelen.

Het bieden van dergelijke mogelijkheden kan leiden tot extra inkomensverwerving. Hierdoor kan de afname van het aantal bedrijfsbeëindigingen verminderen, wat bij kan dragen aan de in-standhouding van het open agrarisch karakter van het buitengebied. Gelet hierop geeft ta-bel 5.4 weer welke nevenfuncties toelaatbaar zijn.

Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties

In tabel 5.4 is weergeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies als nevenactivi-teit aanvaardbaar zijn. Het wel of niet toestaan van nevenactivinevenactivi-teiten is afhankelijk van het ruimtelijke beleid voor de zones (zie hoofdstuk 4).

Nadere uitwerking 105

Adviesbureau RBOI

Rotterdam / Middelburg 264.10404.00

Een niet-agrarische nevenfunctie is alleen toegestaan bij een agrarisch bedrijf als er sprake is van ondergeschiktheid van de nevenfunctie in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering.

Voor een aantal functies (aangeduid met "&" in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of dit wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie, de aard van de activiteit en de verkeersaantrekkende werking. De volgende voorwaarden worden gesteld:

- nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande be-drijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

- bestaande landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

- er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeers-aantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gele-gen.

Dorpsrandzone

De dorpsrandzone is een gebied, grenzend aan de bebouwde kom van de grotere kernen in de gemeente Moerdijk (Willemstad, Fijnaart, Standdaarbuiten, Klundert, Zevenbergen en Moer-dijk). De omvang van de dorpsrandzone is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de dichtheid van de bebouwing, de aanwezige functies, de landschappelijke kwaliteiten en de ont-sluiting. De aanwijzing dorpsrandzone heeft alleen gevolgen voor de in deze zone gelegen agrarische bedrijven.

In de dorpsrandzone worden, vanwege de nabijheid van de bebouwde kom, ruimere mogelijk-heden geboden voor neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven. In de dorpsrandzone zijn ook de volgende nevenactiviteiten toegestaan: sociale activiteiten (resocialisatie, therapie, kinderdagverblijf, zorgboerderij), kinderboerderijen en bedrijven gericht op het stallen, verzor-gen, trainen en dresseren van paarden en pony's. In de dorpsrandzone is bovendien ook een tuincentrum als vervolgfunctie toegestaan.

De dorpsrandzone heeft geen relatie met de kernrandzone uit het streekplan.

Adviesbureau RBOI

Rotterdam / Middelburg 264.10404.00

Tabel 5.4 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

zone ALO zone AG zone ARWN zone NLR

agrarisch handels- en exportbedrijf in categorie 1 en 2 van de Staat van

Bedrijfsactiviteiten + + + - n.v.t.

agrarisch hulp- en nevenbedrijf in categorie 1 en 2 van de Staat van

Be-drijfsactiviteiten + + + - n.v.t.

kenniscentrum, laboratorium - - - - n.v.t.

opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of

mate-rialen in de bestaande bebouwing1) + + & + n.v.t.

verkoop aan huis van streekeigen producten + + + + n.v.t.

agrarische loonbedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van

Bedrijfsacti-viteiten + + + - n.v.t.

veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel,

paardenhandel & & - - n.v.t.

veearts + + - - n.v.t.

hoefsmederij + + - - n.v.t.

ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij,

imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) + + - + n.v.t.

niet-agrarische bedrijfsactiviteiten:

hoveniersbedrijf + + + - n.v.t.

tuincentrum - - - - n.v.t.

opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Be-drijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing

& & & & n.v.t.

overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van

Bedrijfsactivi-teiten & & - - n.v.t.

kleinschalige horecagelegenheid (waaronder theetuin) + + - + n.v.t.

bed and breakfast + + - + n.v.t.

sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) + + - + n.v.t.

museum/tentoonstellingsruimte + + - + n.v.t.

niet-agrarisch verwante detailhandel (bijv. kunst- en antiekhandel) - - - - n.v.t.

dierenpension, hondenfokkerij &/-2) &/-2) - - n.v.t.

1) Voorzover dit meer is dan de reguliere opslag van producten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

2) Indien gelegen in het stiltegebied niet toelaatbaar.

+ Toelaatbaar.

- Niet toelaatbaar.

& Alleen toelaatbaar onder voorwaarden (via vrijstelling).

Nadere uitwerking 107

Adviesbureau RBOI

Rotterdam / Middelburg 264.10404.00

Toelichting op tabel 5.4

Binnen de glastuinbouw is sprake van een trend waarbij er verbreding van de oorspronkelijke teeltactiviteiten plaatsvindt. Naast de op de teelt gerichte activiteiten vinden steeds meer aan-verwante activiteiten plaats, waaronder handel.

Om binnen zone AG de glastuinbouw ook voor de toekomst te behouden, zijn nevenactiviteiten alleen toegestaan, voorzover deze ondergeschikt zijn aan de teeltactiviteiten (primaire produc-tie), verwant zijn aan de agrarische hoofdactiviteit en op de eigen teelt betrekking hebben.

Voorbeelden van dergelijke nevenactiviteiten zijn bijvoorbeeld selectie en specialisatie en ver-koop van streekeigen producten.

Veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel en paardenhandel kun-nen relatief veel zwaar verkeer genereren. Deze activiteiten passen in eerste instantie binkun-nen het karakter van de zone ALO. Omdat niet alle wegen in de zone ALO geschikt zijn voor dit zware verkeer, wordt dit alleen onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Dit zware verkeer is on-gewenst in de nabijheid van de kernen.

Opslag en stalling van goederen zal alleen toelaatbaar zijn, voorzover het goederen betreft die geen toename van de verkeersaantrekkende werking van bedrijven met zich meebrengen. Aan opslag wordt bovendien als voorwaarde gesteld dat er geen opslag wordt toegestaan van stof-fen/producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren. Opslag dient ook in alle gevallen in de bestaande bebouwing plaats te vinden.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

Alle nevenactiviteiten die in tabel 5.4 zijn genoemd, dienen binnen de bouwstede of op het bouwvlak plaats te vinden, óók paardenbakken. Bovendien dienen de bovengenoemde activitei-ten te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie.

Voor nevenfuncties is de maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing 400 m². Door deze maximummaat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later moge-lijk benut gaat worden voor niet aan het buitengebied gerelateerde activiteiten. Via vrijstelling kan in incidentele gevallen hiervan worden afgeweken tot maximaal 1.000 m².

Voor een aantal nevenfuncties gelden bovendien maximumoppervlaktematen ten aanzien van het gebruik. Het brutovloeroppervlak, in gebruik voor een kleinschalige horecagelegenheid en voor museum/tentoonstellingsruimte, mag niet meer dan 100 m² bedragen. Voor verkoop aan huis van streekeigen producten geldt een maximale verkoopvloeroppervlakte van 50 m², zodat geen concurrentie met het voorzieningenniveau in de kernen ontstaat. Voor agrarische loonbe-drijven geldt dat, gezien de aard en omvang van deze activiteit, een maximaal bedrijfsoppervlak van 500 m² is toegestaan.

De gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een onderge-schikt deel (minder dan de helft) blijven vormen van de totale productieomvang van het betref-fende agrarisch bedrijf. Hierbij geldt daarnaast als randvoorwaarde dat de productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties afzonderlijk in geen geval meer dan 70% mag bedragen van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak.

Bij twijfel over de ondergeschiktheid van de nevenfunctie(s) wordt advies ingewonnen bij de agrarisch deskundige.

Bij het ontwikkelen van een niet-agrarische nevenfunctie dient voorzover relevant zorg te wor-den gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen de bouwstede of het bouwvlak.

5.2.5. Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische

In document moerdijk buitengebied (pagina 107-110)