• No results found

Morfeem, syllabe, lettergreep, klemtoon

In document Technische Handleiding (pagina 21-24)

In dit hoofdstuk is tot dusver een overzicht gemaakt van de klanken (fonemen) van het Nederlands, en van de letters of lettercombinaties (grafemen) waarmee die klanken in het schrift worden weergegeven. Er is al op gewezen dat de foneem-grafeemverbindingen geen eenvoudige een-op-eenrelaties vormen.

Een groot deel van de Nederlandse spellingregels heeft als functie te beschrijven volgens welke systematiek grafemen aan fonemen gekoppeld worden, en hoe daarbij hulptekens ingezet worden. Een spellingregel beschrijft met andere woorden de voor-waarden waaronder een bepaald foneem door een bepaald grafeem wordt weerge-geven, en onder welke andere voorwaarden door welk ander grafeem.

Bij het beschrijven van die systematiek verwijzen de spellingregels naar kenmerken van de omgeving van het foneem of het grafeem. Daartoe behoren onder meer kenmerken van het betrokken morfeem, de syllabe, de lettergreep en de klemtoon.

Hierna wordt kort op deze vier begrippen ingegaan.

Een morfeem is uit fonemen opgebouwd, en het is de kleinste taaleenheid mét betekenis. Fonemen daarentegen hebben op zich geen betekenis.

Er worden drie typen morfemen onderscheiden. Allereerst zijn er de grondwoorden of stammorfemen, dat zijn morfemen met lexicale betekenis, bijvoorbeeld morfemen als boek, winkel, speel, twee. Lexicale betekenis is de betekenis die in een woorden-boek beschreven staat, en die ook in het woordenwoorden-boek in ons hoofd (het ‘mentale lexicon’), in ons geheugen dus, opgeslagen ligt.

Er zijn daarnaast afleidingsmorfemen. Die hebben ook een zekere lexicale betekenis.

Ze kunnen niet als zelfstandig woord optreden, maar worden toegevoegd aan een grondwoord om daar betekenis aan toe te voegen, bijvoorbeeld ontkenning of nega-tieve kwalificatie door middel van het voorvoegsel on- in onecht, ondeugd; verklein-woord door middel van het achtervoegsel -je of -pje in boekje, boompje.

Op de derde plaats zijn er flexiemorfemen. Die hebben vooral een grammaticale functie (verbuiging of vervoeging) en eventueel bijbehorende betekenis, bijvoorbeeld meervoud door middel van het achtervoegsel -en in boeken, verleden tijd door middel van het achtervoegsel -de in speelde, voltooid deelwoord door middel van het

voorvoegsel ge- en het achtervoegsel -d in gespeeld.

Complexe (gelede) woorden bestaan uit meer dan één morfeem (zie ook hierna 3.2.1):

- samenstellingen: een grondwoord (stammorfeem, zelfstandig morfeem) met een ander grondwoord, bijvoorbeeld boekwinkel;

- afleidingen: een grondwoord met voor- en/of achtervoegsels, bijvoorbeeld ondeugd, boekje, ondeugdelijk;

- flexievormen: verbogen of vervoegde vormen van grondwoorden, samenstellingen en afleidingen met voor- en/of achtervoegsels, bijvoorbeeld boeken, boekwinkels, speelde, gespeeld

Het woord groenige bestaat uit drie morfemen: een grondwoord (stammorfeem) groen, een afleidingsmorfeem -ig en een flexiemorfeem -e. In de uitspraak bestaat groenige uit drie fonologische delen, maar die corresponderen niet met de drie genoemde morfemen. Bij het uitspreken kunnen we het woord scanderen, dus als het ware een kleine pauze maken tussen de delen. Dat levert dan drie syllaben op: / ƒru/-/n´/-/ƒ´/.

In de spelling onderscheiden we in dit woord drie lettergrepen: groe, ni en ge. In deze Technische Handleiding wordt de term ‘syllabe’ gebruikt om het fonologische begrip aan te duiden, en de term ‘lettergreep’ voor het orthografische begrip. Net zoals we klanken (fonemen) en letters (grafemen) onderscheiden, doen we iets soortgelijks met de begrippen syllabe en lettergreep.

Er zijn verschillende redenen om de begrippen morfeem, syllabe en lettergreep van elkaar te onderscheiden.

Ten eerste, het morfeem, de syllabe en de lettergreep vallen geregeld samen maar vaak ook niet. Sommige morfemen omvatten meer dan één syllabe of lettergreep, bijvoorbeeld tafel, lichaam. Een syllabe en een lettergreep kunnen samenvallen, maar doen dat vaak niet. In groenige vallen syllaben en lettergrepen samen. Een woord als tandarts omvat in de uitspraak de syllaben /tAn/ en /dArts/, maar in de spelling de lettergrepen tand en arts, die overeenstemmen met de samenstellende morfemen.

Frankrijk bestaat uit de fonologische syllaben /frAN/ en /krEik/, maar als samen-stelling onderscheiden we er de morfemen en de lettergrepen Frank en rijk in. In de uitspraak bestaan dode en doodde uit precies dezelfde twee syllaben /do/ en /d´/, in het schrift onderscheiden we twee verschillende woorden met verschillende letter-grepen: do•de en dood•de. (De afbreekplaats wordt aangeduid door het teken • .) Het verschil in schrijfwijze van deze lettergrepen stemt overeen met een niet-hoorbaar verschil in morfemen.

Het woord bakker bestaat uit de morfemen bak en er. Leerkrachten in het primair onderwijs kunnen getuigen dat hun leerlingen, zolang ze nog niet al te zeer door het spellingonderwijs beïnvloed zijn, het moeilijk hebben uit te maken uit welke syllaben het woord bakker precies bestaat. Ze onderscheiden vooral /bA/ en /k´r/ of /bAk/ en /k´r/, soms /bAk/ en /´r/.

Ten tweede, sommige spellingregels doen een beroep doen op het morfeem, andere op de syllabe, nog andere op de lettergreep. Enkele voorbeelden ter illustratie. Een stemhebbende medeklinker zoals /b/ of /d/ kan aan het begin van een syllabe voor-komen, maar als gevolg van de verscherpingsregel niet aan het einde. Niettemin worden woorden als heb (vergelijk: hebben), hoed (vergelijk: hoeden) door de toepassing van het nevenbeginsel van vormovereenkomst (gelijkvormigheid) toch met b of d geschreven (zie 3.3.1). Terwijl b en d wel aan het einde van een letter-greep kunnen voorkomen, kunnen v en z dat in inheemse woorden niet. In bepaalde gevallen vindt woordafbreking in het schrift plaats op de grens tussen morfemen, in andere op de grens tussen syllaben (zie hoofdstuk 14), bijvoorbeeld tand•arts, groe•ni•ge. De spelling van werkwoorden (zie hoofdstuk 4) is in belangrijke mate gebaseerd op de morfeemcombinatie, bijvoorbeeld verleidde (verleid + de) versus verleide (verleid + e), terwijl de achterste afbreekplaats van deze vormen respec-tievelijk op de morfeemgrens (verleid•de) en de syllabegrens (verlei•de) valt.

De begrippen ‘open’ en ‘gesloten’ worden gehanteerd zowel bij syllaben als bij lettergrepen (zie ook 2.2.1). Open syllaben en lettergrepen eindigen op een klinker-foneem, resp. klinkerletter, gesloten syllaben en lettergrepen op een medeklinker-foneem, resp. medeklinkerletter. Ook hier is er weleens verschil tussen syllaben en lettergrepen. In doodde hebben we dezelfde open eerste syllabe als in dode; sjah (/Sa/) eindigt op een ongedekte klinker en heeft dus een open syllabe. Maar in het schrift begint doodde met een gesloten lettergreep, en dode met een open lettergreep, terwijl sjah door de afsluitende h een gesloten lettergreep is en daarom in het

meervoud zonder apostrof wordt geschreven: sjahs.

Wat klemtoon betreft doen er zich drie mogelijkheden voor: een syllabe heeft de hoofdklemtoon (¹) van het woord, een nevenklemtoon (²), of ze is onbeklemtoond (°).

Een paar voorbeelden: ¹va°der, ¹va°der²land, ²as²pi¹ri°ne.

Sommige spellingregels maken gebruik van de plaats van de klemtoon in het woord.

Zo wordt het foneem /i/ geschreven als ie dan wel i naargelang de hoofdklemtoon op de syllabe met /i/ valt, bijvoorbeeld fobieën, of op een vorige syllabe, bijvoorbeeld furiën (zie 3.5.3.1). Ook zijn er regels die nagaan of een gegeven syllabe

onbeklemtoond is. Zo worden s of k niet verdubbeld in woorden als dreumesen, monniken omdat ze voorkomen in een onbeklemtoonde syllabe met sjwa en gevolgd worden door een onbeklemtoonde syllabe met sjwa (zie 3.5.1.2).

3 Beginselen en regels

3.1 Inleiding

De spelling van het Nederlands is gebaseerd op het basisbeginsel van de uitspraak van de fonemen in het Standaardnederlands. Van dat basisbeginsel wordt in een aantal gevallen afgeweken door de toepassing van twee nevenbeginselen: dat van de vormovereenkomst (gelijkvormigheid en analogie) en dat van de etymologie. Dit basisbeginsel gaat, evenals de twee nevenbeginselen, terug op de regeling door M. de Vries en L.A. te Winkel in 18631 en deels zelfs op hun voorgangers sinds de

zestiende eeuw.

Daarnaast wordt de spelling in belangrijke mate bepaald door twee zeer algemene regels: de regel voor het verdubbelen van medeklinkerletters en de regel voor het verenkelen van klinkerletters.

Ten slotte zijn er nog tal van bijzondere regels over allerlei onderdelen van het spellingsysteem.

Hier past enige toelichting bij het gebruik van de term ‘regel’. Regels zijn een techniek bedoeld om onderdelen van het taalsysteem, bijvoorbeeld van de woord-vorming, het klanksysteem of de spelling te beschrijven. De spellingregels zijn niet bedoeld als gedragsregels. Ze geven niet aan welke mentale handelingen mensen uitvoeren of dienen uit te voeren wanneer ze de klanken (fonemen) in letters

(grafemen) omzetten. De spellingregels geven ook niet aan op welke manier iemand leert spellen of zou moeten leren spellen.

In document Technische Handleiding (pagina 21-24)