• No results found

De stam van het werkwoord

In document Technische Handleiding (pagina 41-44)

4.2.1 De stam als basis

Het uitgangspunt voor het spellen van de meeste werkwoordsvormen is de stam. De werkwoordstam is een vorm van het werkwoord die gemeenschappelijk is voor een groot aantal vormen van dat werkwoord. Bij het begrip stam is het nuttig te onder-scheiden tussen enerzijds de morfologische stam (het stammorfeem), meer bepaald de klankvorm ervan, en anderzijds de orthografische stam, de schriftelijke weergave van die klankvorm.

Het feit dat woordenboeken voor veel talen niet de stam maar de infinitief van de werkwoorden als trefwoord gebruiken, zorgt ervoor dat taalgebruikers weleens ten onrechte aannemen dat de stam van de infinitief wordt afgeleid, terwijl strikt gesproken alle werkwoordsvormen van de stam worden afgeleid. Enkele voor-beelden:

regelmatige werkwoorden

/wAnd´l/ wandel wandelen, wandelend, wandel,

wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld, gewandelde

/dop/ doop dopen, dopend, doop, doopt, doopte,

doopten, gedoopt, gedoopte

/klçp/ klop kloppen, kloppend, klop, klopt,

klopte, geklopt, geklopte

/duS/ douch douchen, douchend, douch, doucht,

douchte, douchten, gedoucht, gedouchte

/fAks/ fax faxen, faxend, fax, faxt, faxte, faxten,

gefaxt, gefaxte

/vud/ voed voeden, voedend, voed, voedt,

voedde, voedden, gevoed, gevoede

/lev/ leef leven, levend, leef, leeft, leefde,

leefden, geleefd, geleefde

/vInd/ vind vinden, vindend, vind, vindt

/ƒev/ geef geven, gevend, geef, geeft

/brEN/ breng brengen, brengend, breng, brengt

/ƒa/ ga gaan, gaand, ga, gaat

/hEb/ heb hebben, hebbend, heb, hebt

Alle werkwoorden hebben, zoals in de voorgaande voorbeelden, een stam die samenvalt met de persoonsvorm 1e persoon tegenwoordige tijd.

Bij klinkerwisselende (onregelmatige) werkwoorden geldt voor de persoonsvormen verleden tijd een tweede stam, de verledentijdsstam. Enkele voorbeelden:

onregelmatige werkwoorden

stam v.t.-stam werkwoordsvormen

loop liep liep, liepen, liept

lees las las, lazen, laast

vind vond vond, vonden, vondt

geef gaf gaf, gaven, gaaft

breng bracht bracht, brachten

ga ging ging, gingen, gingt

heb had had, hadden, hadt

De persoonsvormen verleden tijd met uitgang -t zijn oudere vormen horende bij de voornaamwoorden u en gij (zie ook hierna 4.3).

In bepaalde gevallen verenkelt de stamklinker ee, aa, uu en oo (zie 3.5.2), bijvoorbeeld loop – lopen, lees – lezen. Voor de rest wordt de stam, in overeen-stemming met het gelijkvormigheidsbeginsel, op dezelfde wijze gespeld in de verschillende werkwoordsvormen. Er is daarbij een speciaal geval (zie 3.3.2.1):

wanneer een stam eindigt op /v/ of /z/, zoals te horen is in de klankvorm van de infinitief of persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud, wordt hij in imperatieven, persoonsvormen en voltooide deelwoorden gespeld met f of s:

leven – leef, leeft, leefde, geleefd, geleefde

vrezen – vrees, vreest, vreesde, gevreesd, gevreesde gaven – gaf

lazen – las

4.2.2 De spelling van de stamklinker 4.2.2.1 Verenkelingsregel voor klinkers

De verenkelingsregel voor ongedekte klinkers (/e/, /a/, /y/, /o/) houdt in dat deze klinkers in gesloten lettergreep met twee tekens worden geschreven, en in een open lettergreep met één teken, bijvoorbeeld groot, grote (zie 3.5.2). Deze verenkelings-regel is niet van toepassing op de persoonsvorm verleden tijd van verenkelings-regelmatige werkwoorden, omdat daar het beginsel van de vormovereenkomst van kracht is:

eenzelfde woord of woordstam, eenzelfde achtervoegsel of voorvoegsel, wordt wanneer mogelijk, op dezelfde wijze gespeld (zie 3.3).

Als een werkwoordstam eindigt op een ongedekte klinker gevolgd door /t/ of /d/, moeten spellers bepalen met welke vormcategorie ze te maken hebben. Als het om een persoonsvorm verleden tijd gaat, vindt er geen verenkeling plaats, in andere gevallen wel. Vergelijk:

4.2.2.2 Stam op -ee, -oo of -o

Wanneer de stam op het dubbele teken ee of oo eindigt (oo in leenwoorden), zorgt het vormovereenkomstbeginsel (gelijkvormigheid) ervoor dat de ee of oo altijd als ee of oo gespeld wordt en vindt er dus nooit klinkerverenkeling plaats: slee, sleeën, sleeënde, ik slee, je sleet, ik sleede, gesleed, de gesleede afstand

shampoo, shampooën, shampooënde, ik shampoo, je shampoot, ik shampoode, geshampood, het geshampoode haar

Bij een stam eindigend op enkele o volgt de spelling uiteraard de algemene regels, bijvoorbeeld: judo, judoën, ik judo, je judoot, ik judode, gejudood; uno, unoën, ik uno, jij unoot, we unoden, geünood

4.2.2.3 Werkwoorden met infinitief op -iën

Er bestaat een twintigtal werkwoorden waarvan de infinitief en het tegenwoordig deelwoord op grond van de klemtoonverdeling in het woord op het woordeinde gespeld worden met -iën: oliën, oliënd(e), meniën, meniënd(e), neuriën (zie 3.5.3).

Het vormovereenkomstbeginsel (gelijkvormigheid) is, evenals de standaardschrijf-wijze van het foneem /i/ als ie, van toepassing op de meeste andere vormen van zulke werkwoorden: ik neurie, neurie je, jij neuriet, ik neuriede, geneuried, een geneuriede melodie.

+ te(n) vergrootte, vergrootten vergroot

+ e(n) vergrote, vergroten + de(n) bekleedde, bekleedden bekleed

+ e(n) beklede, bekleden

4.2.2.4 Werkwoorden met stam op -i

Werkwoorden zoals skiën en taxiën, samenhangend met het zelfstandig naamwoord ski en taxi, vormen een geval apart.

Hier zou zich een conflict kunnen voordoen tussen gelijkvormigheid en terug-leesbaarheid.

Ondanks de vormen ik ski, ik taxi schrijven we ie in jij skiet, zij skiede, zij heeft geskied, de geskiede afstand, wij taxieden, hij heeft getaxied. Wanneer de

vervoegingsvorm identiek is met de infinitiefvorm of die vorm omvat, gebruiken we dezelfde schrijfwijze als de infinitief: wij skiën / taxiën, skiënd(e) / taxiënd(e).

In de vormen met ie wordt gespeld analoog met het systeem voor de inheemse woorden (zoals oliën, oliede), waarin de klinker /i/ geschreven wordt als ie.

In de vormen met een gesloten lettergreep speelt ook de terugleesbaarheid een rol: we schrijven dan jij skiet / taxiet omdat jij skit / taxit tot een verkeerde uitspraak zou leiden (vergelijk 3.2.3, terugleesbaarheid). Dat laatste speelt ook bij skietje en skiester (vrouwelijke vorm naast skiër) omdat skitje en skister tot een verkeerde uitspraak zouden leiden.

De vervoegingsvormen zijn dan:

stam: ski, taxi

skiën, taxiën skiënd(e), taxiënd(e) ik ski, taxi ik skiede, taxiede jij skiet, taxiet jij skiede, taxiede ski jij, taxi je skiede jij, taxiede je hij/zij/het skiet, taxiet hij/zij/het skiede, taxiede wij skiën, taxiën wij skieden, taxieden jullie skiën, taxiën jullie skieden, taxieden zij skiën, taxiën zij skieden, taxieden geskied, getaxied geskiede, getaxiede

Werkwoordsvormen afgeleid van vergelijkbare zelfstandige naamwoorden eindigend op -i, kunnen volgens dezelfde systematiek gespeld worden. Men zou bijvoorbeeld werkwoordsvormen kunnen afleiden van alibi, bambi, bouzouki, maggi, safari, sushi zoals safariën, ik safari, hij safariet, gesafaried.

In document Technische Handleiding (pagina 41-44)