• No results found

van de montane en alpiene zon es

In document Habitattypen: bijlage 1: habitatrichtlijn (pagina 194-198)

Heemst, Zomerklokje, Hertsmunt en Gevleugeld helm-kruid voorkomen. Ook overgangen naar brakke rietve-getaties met Heemst, Moerasmelkdistel en Moeras-lathyrus worden tot dit habitattype gerekend.

Nitrofiele boszomen en -ruigten komen voor langs

schaduwrijke randen van bossen of dreven, op zones die nooit overstromen. De belangrijkste kensoorten zijn Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Look-zonder-look, Witte dovenetel en Zevenblad, naast soorten als Dagkoekoeksbloem, Geel nagelkruid, Bosandoorn, Grote muur en Robertskruid. Plaatselijk bevatten deze ruigten zeldzame of bedreigde plantensoorten. Het gaat o.a. om Kruidvlier, Steeneppe, Gevlekte dovenetel, Kruisbladwalstro, Donkere ooievaarsbek, Groot glas-kruid, Aardaker, Boslathyrus, Donderglas-kruid, Dubbelkelk, Kraailook, Hemelsleutel en Gewone agrimonie. Voedselrijke ruigten herbergen doorgaans een grote fau-nistische diversiteit. Zonnige, kruidenrijke zomen langs bosranden, met veel schermbloemigen en composieten, trekken grote aantallen bloembezoekende insecten zoals vlinders en zweefvliegen aan. Veel insecten van open milieus zijn op ruigten aangewezen voor hun voortplanting: doordat de vegetatie niet of slechts onregelmatig gemaaid of begraasd wordt, kunnen de soorten er hun levenscyclus ongestoord voltooien. Ook de bodemactieve ongewervelde fauna, o.a. spinnen, is doorgaans heel rijk aan soorten. De combinatie van voedselrijke, natte ruigte en zonnige, bloemrijke graslanden en boszomen is het leefgebied van de Spaanse vlag, een dagactieve nachtvlinder en bijlage 2-soort van de Habitatrichtlijn, die bij ons aan de uiterste noordgrens van zijn areaal voorkomt. Van de Bosrand-spinner, eveneens een nachtvlinder van de bijlage 2, waar-van de rupsen vooral op Sleedoorn en Meidoorn leven, zijn bij ons slechts toevallige, zwervende exemplaren gekend.



De rups van de Nachtpauwoog leeft o.a. op Moerasspirea.

B e s c h r i j v i n g

Dit habitattype omvat voedselrijke ruigten langs waterlo-pen en boszomen. Binnen de Vlaamse natuurtywaterlo-pen zijn er drie relevante plantengemeenschappen:

Het Moerasspireaverbond omvat ruigten die van nature

voorkomen in valleien en langs rivieroevers. Het betreft ruigten en zomen op natte, vaak stikstofrijke plaatsen, die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het habitattype is beperkt tot allu-viale moerasvegetaties zonder een duidelijk graslandka-rakter (bv. geen dominantie van grassen of andere typi-sche graslandsoorten). Kensoorten zijn Moerasspirea, Poelruit, Adderwortel, Moesdistel, Harig wilgenroosje, Echte valeriaan en Bosbies. Daarnaast komen veel ande-re ruigtekruiden voor zoals Grote wederik, Gewone smeerwortel, Grote kattenstaart, Gewone engelwortel, Moerasandoorn en Koninginnenkruid. Op voedselarmere bodems zijn deze ruigten vaak minder fors ontwikkeld. In deze vegetaties speelt Grote wederik vaak een dominan-te rol en kunnen soordominan-ten voorkomen van voedselarme milieus zoals Pijpenstrootje, Biezenknoppen, Melkeppe, Waternavel en Gespleten hennepnetel. Het Moeras-spireaverbond vormt een tussenstadium in de successie naar Elzenbroekbos (habitattype 91E0).

Het verbond van Harig wilgenroosje omvat natte ruigten

langs waterlopen op voedselrijkere standplaatsen dan het Moerasspireaverbond. Deze vegetaties zijn voorna-melijk gekenmerkt door de hoge presentie en dominan-tie van Harig wilgenroosje. In goed ontwikkelde gemeenschappen komen daarnaast ook Gewone smeerwortel, Haagwinde, Moerasandoorn, Groot hoef-blad en Koninginnenkruid voor. Plaatselijk kunnen zeld-zame ruigtesoorten zoals Rivierkruiskruid, Moeraskruiskruid, Groot warkruid, Moerasmelkdistel,

Op de bijlage 4 is nog een nachtvlinder, de Teunisbloem-pijlstaart, vernoemd waarvan de rupsen o.a. op Harig wil-genroosje, Wilgenroosje en Grote kattenstaart leven. De soort bereikt bij ons de noordgrens van haar areaal. Andere vermeldenswaardige vlindersoorten van dit habi-tattype zijn o.a. Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijn-vlinder en Nachtpauwoog. Typische sprinkhanensoorten zijn Bramensprinkhaan en de zeldzamere Greppel-sprinkhaan, MoerasGreppel-sprinkhaan, Gouden sprinkhaan en Rosse sprinkhaan. Ook voor andere diersoorten hebben ruigten een grote waarde, waaronder tal van broedvogels zoals Rietzanger, Sprinkhaanzanger, Blauwborst (bijlage

1-soort van de Vogelrichtlijn) en Paapje.

Voor de aanduiding als habitat in Vlaanderen zijn de hoger genoemde gemeenschappen met minder algemene plan-ten- en diersoorten het meest relevant. Voedselrijke ruig-ten met alleen zeer algemene, ruderale soorruig-ten hebben een minder hoge natuurbehoudswaarde. Veel van deze ruderale gemeenschappen zijn het gevolg van verruiging van de oorspronkelijke, meer voedselarme vegetatietypes of zijn ontstaan door antropogene invloeden zoals kappen, graaf- en stortactiviteiten, toegenomen waterpeildyna-miek of aanvoer van voedingsstoffen uit de omgeving.

S U B T Y P E : R u i g t e s v a n h e t M o e r a s s p i r e a - e n H a r i g w i l g e n r o o s j e v e r b o n d

S U B T Y P E : R u i g t e s v a n h e t M o e r a s s p i r e a - e n H a r i g w i l g e n r o o s j e v e r b o n d

Algemene soorten van dit subtype zijn:

E n k e le k e n m e r k e n d e p l a n t e n s o o r t e n

Verbond van Moerasspirea en van Harig wilgenroosje:

Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Echte valeriaan (Valeriana repens), Poelruit (Thalictrum flavum), Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), Moerasandoorn (Stachys palustris), Koninginnenkruid (Eupatorium can-nabinum), Grote kattenstaart (Lythrum salicaria), Grote wederik (Lysimachia vulgaris), Bosbies (Scirpus sylvati-cus), Moesdistel (Cirsium oleraceum), Rivierkruiskruid (Senecio sarracenicus), Moeraskruiskruid (Senecio palu-dosus), Groot warkruid (Cuscuta europaea), Zeepkruid (Saponaria officinalis), Gewoon barbarakruid (Barbarea vulgaris), Stijf barbarakruid (Barbarea stricta), Heemst (Althaea officinalis).

Nitrofiele boszomen en -ruigten: Kruidvlier (Sambucus ebulus), Kruisbladwalstro (Cruciata laevipes), Steeneppe (Sison amomum), Gevlekte dovenetel (Lamium macula-tum), Grote brandnetel (Urtica dioica), Kleefkruid (Galium aparine), Hondsdraf (Glechoma hederacea), Look-zonder-look (Alliaria petiolata), Zevenblad (Aegopodium podagraria), Groot hoefblad (Petasites hybridus), Dag-koekoeksbloem (Silene dioica), Geel nagelkruid (Geum urbanum), Heelkruid (Sanicula europaea), Grote muur (Stellaria holostea).

M i l i e u k a r a k t e r i s t i e k e n

Langs waterlopen is het habitattype gebonden aan vochti-ge tot natte, zwak zure tot basische, matig tot sterk stik-stofrijke standplaatsen die vaak tijdelijk onder water staan. De overstromingen met water van goede kwaliteit zorgen voor een natuurlijke aanvoer van nutriënten en ook de snelle strooiselafbraak draagt bij aan het voedselrijk karakter. Langs bosranden en in open plekken in loofbos of in holle wegen of graften komt het habitattype ook voor op matig vochtige, humeuze bodems, vaak op (licht) beschaduwde standplaatsen.

Ve r s p re i d i n g

Voedselrijke natte ruigten zijn “zeer tot uiterst zeldzaam”, maar komen verspreid over heel Vlaanderen voor. Moerasspirearuigten nemen in sommige valleien, zoals deze van de Grote Nete en de Drie Beken, grote opper-vlakten in. Het verbond van Harig wilgenroosje is bijvoor-beeld in de uiterwaarden van de grote rivieren abundant aanwezig. De oppervlakte van mantel- en zoomvegetaties is niet bekend, maar goed ontwikkelde vormen zijn in Vlaanderen “uiterst zeldzaam”.

S U BTY PE: Ruigtes v an het Moerasspirea-

In document Habitattypen: bijlage 1: habitatrichtlijn (pagina 194-198)