• No results found

Magnopotamion of Hy drocharition

In document Habitattypen: bijlage 1: habitatrichtlijn (pagina 117-126)

B e s c h r i j v i n g

Dit habitattype komt voor in ondiepe tot vrij diepe, stil-staande tot zeer zwak stromende, wateren op voedselrijke bodem, zoals meren, plassen, vijvers en afgesneden meanders. In vergelijking met vorige habitattypes is het water van nature rijker aan voedingsstoffen door chemi-sche uitwisseling met de bodem. In tegenstelling tot hypertrofe wateren is fosfaat meestal limiterend en het water is helder zonder periodieke algenbloei. Het vegeta-tietype en de bijhorende faunagemeenschap kunnen ook voorkomen in sloten, vaarten of brede watergangen met goede waterkwaliteit.

Dit habitattype wordt gekenmerkt door een grote ver-scheidenheid aan drijvende en ondergedoken waterplan-ten, behorend tot verschillende waterplantengemeen-schappen, met name vegetaties van het Kikker-beetverbond (Hydrocharition), het verbond van grote fon-teinkruiden (Magnopotamion) en de eendenkroosklasse (Lemnetea minoris). Door eutrofiëring verdwijnen de karakteristieke soorten, waardoor deze plantengemeen-schappen in Vlaanderen op de meeste plaatsen nog slechts in zwak ontwikkelde vorm te vinden zijn.

Dit habitattype wordt als goed ontwikkeld beschouwd indien het gaat om relatief soortenrijke vegetaties, waarin meer dan één van de volgende kensoorten voorkomt: Kikkerbeet, Krabbenscheer, Loos blaasjeskruid, Groot blaasjeskruid, Glanzig fonteinkruid, Doorgroeid fontein-kruid, Rossig fonteinfontein-kruid, Gegolfd fonteinfontein-kruid, Wortel-loos kroos en Kroosmos. Een in Vlaanderen uitgestorven kenmerkende soort is het Langstengelig fonteinkruid. Naast deze kensoorten kunnen een groot aantal begelei-dende soorten voorkomen, zoals diverse soorten sterren-kroos, Brede waterpest, Bult- en Puntsterren-kroos, Veelwortelig kroos, Grote kroosvaren, diverse soorten waterranonkel, Watergentiaan, Waterviolier, Gele plomp, Witte waterlelie, Grof hoornblad, Aar- en Kransvederkruid en talrijke ande-re soorten fonteinkruid. Kranswieande-ren die kunnen voorko-men zijn o.a. Breekbaar kransblad en Puntdragend glans-wier, naast aquatische mossoorten zoals Gewoon bron-mos en Gewoon watervorkje. Waterplantenvegetaties met alleen begeleidende soorten worden als zwak ontwikkeld habitat beoordeeld.

Z O E T W AT E R H A B I TAT S N a t u r a 2 0 0 0 c o d e : 3 1 5 0



Waterplassen met van nature zuiver, eutroof water herbergen een enorme diversiteit aan leven. Aan het wateroppervlak vallen vooral planten met drijfbladeren op, zoals Witte waterlelie. Onder water is er een jungle aanwezig van allerlei ondergedoken water-planten.



Detail Glanzig fonteinkruid, een kensoort voor het habitattype. De sterke ontwikkeling van draadalgen wijst op mogelijke aan-voer van een teveel aan nutriënten waardoor duurzaam behoud van de fonteinkruidvegetatie onzeker is. Veel fonteinkruidsoorten zijn in Vlaanderen door waterverontreiniging sterk achteruitge-gaan. De meeste soorten bouwen echter een zaadvoorraad op in de onderwaterbodem, van waaruit eventueel herkolonisatie kan optreden. De Nederlandse naam verwijst mogelijk naar de aan-wezigheid van kwel op vele groeiplaatsen van verschillende soor-ten fonteinkruid.

Dit habitattype is in goed ontwikkelde vorm niet alleen flo-ristisch, maar ook faunistisch zeer rijk. Een grote ver-scheidenheid aan vissen, zoogdieren (Waterspitsmuis, e.a.), vogels (eendachtigen, fuutachtigen e.a.), amfibieën (kikkers, salamanders), ongewervelde dieren (libellen, waterkevers, waterwantsen, zoetwatermollusken, e.a.) zijn van dit habitattype afhankelijk en hebben vaak een specifiek hieraan aangepaste levenswijze. Vele van deze soorten zijn in Vlaanderen bedreigd of zelfs uitgestorven. De Platte schijfhoren is een zoetwaterslakje van de bij-lage 2. De Brede geelgerande waterroofkever en de Gestreepte waterroofkever zijn voorbeelden van bijlage 2-soorten van dit habitattype die in Vlaanderen uitgestor-ven zijn. De Sierlijke witsnuitlibel, een bijlage 4-soort, is eveneens verdwenen. Andere aandachtssoorten onder de Vlaamse libellenfauna zijn o.a. Vroege glazenmaker, Variabele waterjuffer en Glassnijder. Vissoorten van de bij-lage 2 die in dit habitattype voorkomen zijn Kleine mod-derkruiper, Grote modderkruiper en Bittervoorn. Deze laatste soort is voor zijn voortplanting aangewezen op Zwanenmossels. Een gezonde Snoekpopulatie is cruciaal om een onnatuurlijk overwicht van planktonetende of bodemomwoelende vissen te vermijden en zo helder water te garanderen. De Kamsalamander en de Boomkikker, amfibieën van de bijlage 2 resp. 4, planten zich voort in plassen met rijke waterplantenvegetatie op voorwaarde dat vis schaars of afwezig is en er geschikt overwinteringshabitat in de omgeving aanwezig is. De IJsvogel is een bijlage 1-soort van de Vogelrichtlijn die broedt in steile oevers. Ook Witwangstern en Zwarte stern, een onregelmatige respectievelijk voormalige broedvogel in Vlaanderen, zijn bijlage 1-soorten van dit habitattype. De Otter, een bijlage 2-soort van de Habitatrichtlijn, is hier de toppredator. Voor diverse vleer-muizen van de bijlage 2 en 4 vormen plassen een geschikt foerageergebied (o.a. Meer- en Watervleermuis).



Watergentiaan is een begeleidende soort van het habitattype. Door waterverontreiniging zijn vele vindplaatsen in Vlaanderen verdwenen.

E n k e le k e n m e r k e n d e p l a n t e n s o o r t e n

Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), Krabbenscheer (Stratiotes aloides), Loos blaasjeskruid (Utricularia aus-tralis), Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), Glanzig fonteinkruid (Potamogeton lucens), Doorgroeid fontein-kruid (Potamogeton perfoliatus), Rossig fonteinfontein-kruid (Potamogeton alpinus), Gegolfd fonteinkruid (Potamogeton zizii), Kroosmos (Ricciocarpos natans).

Begeleidende soorten: diverse soorten sterrenkroos

(Callitriche spec.), Brede waterpest (Elodea canadensis), Bultkroos (Lemna gibba), Puntkroos (Lemna trisulca), Veelwortelig kroos (Spirodela polyrhiza), Wortelloos kroos (Wolffia arrhiza), Grote kroosvaren (Azolla filiculoides), Middelste waterranonkel (Ranunculus aquatilis), Stijve waterranonkel (Ranunculus circinatus), Grote water-ranonkel (Ranunculus peltatus), Watergentiaan (Nymphoides peltata), Waterviolier (Hottonia palustris), Gele plomp (Nuphar lutea), Witte waterlelie (Nymphaea alba), Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum), Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum), Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum), Puntig fonteinkruid (Potamogeton friesii), Stomp fonteinkruid (Potamogeton obtusifolius), Gekroesd fonteinkruid (Potamogeton cris-pus), Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), Spits fonteinkruid (Potamogeton acutifolius), Plat fontein-kruid (Potamogeton compressus), Tenger fonteinfontein-kruid (Potamogeton pusillus), Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus), Paarbladig fonteinkruid (Groenlandia densa), kransbladen (Chara spec.), glanswieren (Nitella spec.), Bronmos (Fontinalis antipyretica), Watervorkje (Riccia fluitans).

M i l i e u k a r a k t e r i s t i e k e n

Het habitattype komt voor in permanent, beschut, stil-staand tot zeer zwak stromend voedselrijk water op bodems met een belangrijke leem-, veen- en/of kleifrac-tie en/of kalkrijke bodems. De waterdiepte kan zeer gering zijn (Hydrocharition), maar ook enkele meter bedragen (Magnopotamion). Het bereik omvat zowel klei-ne (smalle slootjes, poelen, laagveenplasjes) als grote wateren (vaarten, vijvers, zand-, klei- of grindwinnings-putten, meren). Het water bevat vrij veel opgeloste basen (doorgaans pH ≥ 7) en opgeloste mineralen. Er is geen overmatige eutrofiëring zodat de groei van draadalgen en fytoplankton beperkt blijft, terwijl een evenwichtig zoö-plankton- en visbestand eveneens bijdragen aan de hel-derheid van het water. Ook het optreden van ijzerrijke kwel of kalk in de bodem kunnen een belangrijke impact heb-ben op de nutriëntenbeschikbaarheid.

Ve r s p re i d i n g

Dit habitattype komt verspreid over heel Vlaanderen voor, maar goed ontwikkelde gemeenschappen zijn heden “zeer zeldzaam”. In het verleden was het type vaak goed ontwikkeld in wielen en beschutte meanders langs de grote rivieren en minder intensief beheerde, verlandende, vijvers en plassen. Het komt ook voor in geïsoleerde slo-ten of brede grachslo-ten met goede waterkwaliteit en in diepe, gegraven wateren.



Krabbenscheer is in Vlaanderen een met verdwijning bedreig-de, typische soort in dit habitattype. In de winter zakken de Bromelia-achtige bladrozetten naar de waterbodem.

B e d re i g i n g e n

Eutrofiëring, door inspoeling van nutriënten (nitraten, fosfaten) via grond- en/of oppervlaktewater of een ver-hoogde vrijstelling/beschikbaarheid ervan door aan-voer van sulfaatrijk water, naast (in)directe lozing van afvalwater, veroorzaakt algengroei of een dikke kroos-laag waardoor waterplanten verdrongen worden. Ook bladval door bosontwikkeling of -aanplant rond de plas is een mogelijke oorzaak. Lokaal kunnen ook grote aantallen watervogels bijdragen aan eutrofiëring. Ruimingswerken, waarbij waterplanten frequent en drastisch worden verwijderd en de onderwaterbodem wordt verstoord, leiden tot het verdwijnen van kwetsba-re soorten.

Verbraseming en een te hoge visstand, als gevolg van uitzetten van vis voor hengelsport, en een te lage den-siteit van roofvissoorten als Snoek leiden tot troebel water, algenbloei en uiteindelijk het verdwijnen van waterplanten.

Gebruik van herbiciden is nefast voor waterplanten. Uitspoeling van pesticiden vanuit de omgevende

land-bouw naar het aquatisch milieu heeft een negatieve impact op het fyto- en zoöplankton en daarmee op het volledige voedselweb.

Invasieve, uitheemse waterplanten zoals Smalle water-pest, Kroosvaren, Grote waternavel, Waterteunisbloem, Parelvederkruid en Watercrassula kunnen de inheemse waterplanten verdringen.

Begrazing van waterplanten door o.a. Graskarper, Knobbelzwaan en Muskusrat kan tot het verdwijnen van kwetsbare soorten leiden.

Andere vormen van habitatvernietiging en degradatie worden veroorzaakt door het opvullen van vijvers, kunstmatige oeverversteviging, drainage en introductie van cultivars en exoten (vissen, Roodwangschildpad, waterplanten).

Boot- en zwemrecreatie kan periodiek voor verstoring zorgen; volledige kolonisatie van het water met drijven-de en ondrijven-dergedoken waterplanten kan voor bepaaldrijven-de recreatievormen als problematisch worden ervaren.

Kikkerbeet is een kensoort voor het habitattype. De Nederlandse naam verwijst naar de hoefijzervormige, drijvende blaadjes die gelijken op de kop van een groene kikker. De tere, witte bloemen zijn maar één dag open. Vermenigvuldiging gebeurt voornamelijk door vorming van uitlopers en winterknoppen die op de waterbodem overwinteren. Vermesting en intensief slootbeheer hebben een zware tol geëist van de Vlaamse populaties. Op de foto zijn ook de kleine drijvende blaadjes herkenbaar van Klein kroos, die in vermeste omge-ving meestal de dominante soort wordt.



Veelwortelig kroos met mineergangen van oevervliegjes en daartussen de minuscule bladschijfjes (1 mm diameter) van Wortelloos kroos, het kleinste Europese vaatplantje.





B e h e e r

Het beheer is vooral gericht op het behoud van een opti-male waterkwaliteit. Volgende maatregelen zijn daarbij aan de orde:

Tegengaan van waterverontreiniging en eutrofiëring. Aangepast visstand- en watervogelbeheer.

Aangepast exotenbeheer. Aangepast recreatief beheer.

Tegengaan van volledige verlanding door voorzichtig ruimen, waarbij zones van het waterlichaam onaange-roerd blijven om herkolonisatie te vergemakkelijken. Vermijden van overmatige beschaduwing en accumula-tie van bladmateriaal.

H e r s t e l - e n o n t w i k k e l i n g s k a n s e n

Waterplantenvegetaties reageren meestal zeer snel op een verbetering van de waterkwaliteit en versterken het herstelproces, zodat dit een centraal aandachtspunt is bij het herstel van dit habitattype. De belangrijkste herstel-maatregel is het tegengaan van interne en externe eutro-fiëring, zodat een fosfaatgelimiteerd watertype ontstaat. Ook hoge nitraatgehaltes zijn ongewenst. Langs waterlo-pen en rond vijvers kan de aanleg van bufferzones bijdra-gen aan een verminderde instroom van nutriënten vanuit de landbouw. Waterlopen die voor de toevoer van nutriën-ten zorgen in plassen kunnen eventueel omgeleid worden, indien een structurele aanpak van de oorzaken onvol-doende mogelijk is. Interne eutrofiëring door het vrijko-men van fosfaten en sulfaten uit een verontreinigde onderwaterbodem is vaak de oorzaak van het uitblijven van ecologisch herstel. Het afvissen van bodemomwoe-lende vissen als Karper en Brasem, al dan niet in combi-natie met uitbaggering van de verontreinigde onderwater-bodem is dan noodzakelijk. Introductie van Snoek kan bij-dragen aan een evenwichtig en minder groot visbestand. Hierdoor krijgen watervlooien meer kansen, waardoor algenbloei onder controle blijft en de helderheid van het water zal toenemen, zodat waterplanten zich kunnen ves-tigen. Deze ingrepen in het voedselweb worden aangeduid met de term 'actief biologisch beheer' en vereisen een grondig inzicht in de lokale situatie.



Loos blaasjeskruid is een zeldzaam, vrij zwevend, water-plantje. De ondergedoken bladeren dragen blaasjes, waarin kleine waterdiertjes worden gevangen. Het is een aanpassing om zon-der wortels toch aan de nodige voedingsstoffen te geraken.



De Snoek wordt tot 1,5 m lang en vervult als roofvis een cruciale rol in aquatische ecosystemen. Een gezonde Snoek-populatie draagt bij tot een evenwichtig visbestand met helder water en veel waterplanten. Zonder roofvissen kunnen plankton-etende vissen (zoals Brasem, Karper en Blankvoorn) in hoge aan-tallen voorkomen en kan het water troebel worden door algen-bloei, waardoor waterplanten verdwijnen. Dit risico verhoogt naarmate de nutriëntenaanvoer toeneemt.

Verlande of opgevulde plassen en sloten met geringe natuurwaarde kunnen opnieuw worden opengemaakt. Vele soorten waterplanten hebben een langlevende zaadvoorraad, zodat de kans op hervestiging van een aantal zeldzame soorten niet uitgesloten is. Daarbij is het belangrijk om een deel van het aanwezige onderwa-tersediment niet te verwijderen. Bij de aanleg van nieu-we plassen kan met waterplantenontwikkeling rekening gehouden worden door aanleg van ondiepe zones en zacht hellende oevers. Indien sterke golfslag de vesti-ging van waterplanten verhindert, kan de aanleg van een vooroever overwogen worden. Wanneer plassen met rijke waterplantenvegetaties in de directe omgeving lig-gen, kunnen vogels bijdragen aan een snelle kolonisa-tie. Een geslaagd voorbeeld van herstel van een droog-gelegd meer, door herstel van de natuurlijke hydrologie, is het Vinne te Zoutleeuw.

Overeenkomstige eenheden in andere ecologische indelingen Corine/Palaearctic Habitat Classification: 22.13 Eutrophic waterbodies, 22.41 Free-floating vegetation (e.g. 22.413 Stratiotes rafts and 22.414 Utricularia colo-nies), 22.421 Large pondweed beds.

Eunis 2004: C1.3 Permanent eutrophic lakes, ponds and

pools (C1.32 Free-floating and C1.33 Rooted submerged vegetations).

BWK: In de BWK zijn bijzonder soortenrijke en goed

ont-wikkelde plassen doorgaans gekarteerd als ae* (goed ontwikkelde eutrofe plas), aev*, aev (eutrofe plas met slibrijke bodem) en aer* (goed ontwikkelde recente, eutrofe plas). Waterpartijen gekarteerd als ae°, aer° en

aev° zijn actueel te zwak ontwikkeld om tot dit

habitatty-pe te worden gerekend, maar ze bieden mogelijk wel potenties tot omvorming naar het habitattype. Plassen gekarteerd als ae (dus zonder toevoeging), aer (recente eutrofe plas) of kn (veedrinkpoel) zijn meestal hooguit zwak ontwikkelde vormen van dit habitat. Een aantal ervan zijn te sterk geëutrofieerd voor herstel en/of bevat-ten slechts rompgemeenschappen.

Vlaamse natuurtypen: Ionenrijk en zeer ionenrijk sterk

gebufferd watertype, Kunstmatige waterloop.

Typologie Vlaamse stilstaande wateren: Alkalische

ionenrijke wateren, Alkalische matig ionenrijke wate-ren, Eutrofe wingaten, Circumneutrale goed gebufferde wateren (inclusief ijzerrijk type), Zoete polderwaterloop.

De vegetatie van Nederland: 1A Lemnetalia minoris

(deels), 5Ba1 Ranunculo fluitantis-Potametum perfolia-ti, 5Ba2 Potametum lucentis, 5Bb Hydrocharition mor-sus-ranae, 5Bc Parvopotamion (deels), 5Ca Ranunculion peltati (deels).



De Variabele waterjuffer is een bedreigde waterjuffer van dit habitattype.



De Platbuik behoort tot de meer algemene libellensoorten, die vooral aan eutrofe wateren gebonden zijn.



De verspreiding van de Gele plomp valt in Vlaanderen mooi samen met de riviervalleien, waar de soort voorkomt in allerlei stilstaande wateren.



De Dodaars is een typische broedvogel van plassen met behoorlijke waterkwaliteit. Tussen de waterplanten en op de waterbodem duikt deze kleine fuutachtige naar allerlei ongewer-velde dieren en kleine visjes.

B e s c h r i j v i n g

Z O E T W AT E R H A B I TAT S N a t u r a 2 0 0 0 c o d e : 3 1 6 0

D ys trofe natuurlijke poelen

In document Habitattypen: bijlage 1: habitatrichtlijn (pagina 117-126)