• No results found

Milieu en gezondheid

In document Toelichting bij ontwerp Omgevingsregeling (pagina 102-105)

15 Monitoring en informatie: hoofdstuk 12 van de regeling

15.3 Milieu en gezondheid

15.3.1 Kwaliteit van de buitenlucht

Omgevingswaarden moeten worden gemonitord zoals is voorgeschreven in artikel 20.1 van de wet en als implementatie van de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht.

Naast omgevingswaarden moeten voor deze richtlijnen andere parameters worden gemonitord. Het doel van de monitoring is zowel het bewaken van de kwaliteit van de buitenlucht als het tijdig signaleren van een (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde voor de genoemde stoffen.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (paragraaf 10.2.1) is voorgeschreven dat de monitoring van de rijksomgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht plaats vindt op basis van een basissysteem van meten en rekenen. Voor heel Nederland worden grootschalige kaarten met concentraties (grootschalige concentratiekaarten; GCN-kaarten) opgesteld. De kaarten zijn

gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en zijn bedoeld voor het geven van een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst.

Voor de aandachtsgebieden worden daarnaast ook meer verfijnde berekeningen uitgevoerd, aanvullend op de landelijke metingen en de GCN-kaarten. Deze verfijnde berekeningen hebben betrekking op auto(snel)wegen en milieubelastende activiteiten.

De minister is verantwoordelijk voor de monitoring.

Voor de verfijnde berekeningen in de aandachtsgebieden geeft het Besluit kwaliteit leefomgeving aan dat het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten gegevens aanleveren over het gebruik van wegen in beheer bij de gemeente respectievelijk de provincie en over het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens of het houden van landbouwhuisdieren.

In deze regeling worden de meetmethoden voorgeschreven voor de monitoring van de stoffen zwaveldioxide, PM10, PM2,5, stikstofoxiden, stikstofdioxide, koolmonoxide, lood, ozon, arseen, cadmium, nikkel, kwik, benzo[a]pyreen en andere polycyclische aromatische koolwaterstoffen.

Daarnaast schrijft de regeling voor welke rekenmethoden, generieke invoergegevens,

monitoringspunten en correctiefactoren moeten worden gebruikt bij de verfijnde berekeningen voor PM10 en stikstofoxiden in aandachtsgebieden.

Voorgenomen is om in de Invoeringsregeling regels voor monitoring van de NEC-richtlijn op te nemen.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

103 Meetvoorschriften monitoring

In hoofdstuk 2 van Omgevingsregeling zijn de agglomeraties en zones aangewezen, zoals voorgeschreven in de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht. Per agglomeratie en zone wordt in paragraaf 12.2.1.2 van de regeling het aantal monitoringspunten aangegeven dat per luchtverontreinigende stof nodig is om de luchtkwaliteit te bewaken.

Voornoemde richtlijnen bevatten gedetailleerde voorschriften over de locatie van de monitoringspunten die in de regeling zijn opgenomen.

Net als bij rekenmethoden en toegelicht in paragraaf 11.3.2.1 is de representatieve blootstelling van de mens een belangrijk element dat ten grondslag ligt aan de keuze voor de locaties van de monitoringspunten waar de kwaliteit van de buitenlucht moet worden beoordeeld. Hiermee worden bijlage III, bij de richtlijn luchtkwaliteit en bijlage III bij de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht geïmplementeerd.

De vaste monitoringspunten, zoals die hierboven zijn toegelicht, maken deel uit van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) dat wordt beheerd door het RIVM. De meetresultaten van het LML worden uitgedrukt in jaargemiddelde concentraties, uurgemiddelde concentraties en

daggemiddelde concentraties waarvan wordt beoordeeld of is voldaan aan de omgevingswaarde.

Meten, bemonsteren en analyseren

In de regeling zijn in paragraaf 12.2.1 methoden opgenomen voor metingen, bemonstering en analyse van stoffen. Wanneer er sprake is van meting, bemonstering en analyse heeft onder andere te maken met de aard van de stof. De gasvormige stoffen zoals SO2, CO, NO2 en NOx worden bij een meetpunt, in situ gemeten. Voor deze stoffen is geen aparte bemonstering nodig, de meting is automatisch en wordt direct uitgevoerd. Voor de stoffen zware metalen en

polycyclische aromatische koolwaterstoffen is bemonstering wel nodig, omdat deze stoffen niet direct gemeten kunnen worden. Deze stoffen worden verzameld op een filter dat door een geaccrediteerd laboratorium wordt geanalyseerd. De regels voor bemonstering en analyse in de regeling zijn gebaseerd op voornoemde richtlijnen.

Volgens artikel 10.11, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving vindt monitoring van benzeen plaats door middel van berekeningen. Op grond van bijlage II bij de richtlijn luchtkwaliteit is er geen meetverplichting voor de monitoring van benzeen vanwege de jarenlange lage

concentraties van benzeen in de lucht (onder de onderste beoordelingsdrempel).

Rekenmethode monitoring

Voor de berekeningen die voor de monitoring van de kwaliteit van de buitenlucht moeten worden uitgevoerd, moeten de standaard rekenmethoden luchtkwaliteit (SRM 1, SRM 2 en SRM 3) worden gebruikt. Het is toegestaan om andere rekenmethoden te gebruiken als deze zijn opgenomen in de softwaremodellen in bijlage XXVII. Dit is verder toegelicht in paragraaf 11.3.2.1van deze

toelichting.

De regels over de plaats van de monitoringspunten zijn gelijk aan de regels voor de toetslocaties bij het beoordelen van de kwaliteit van de buitenlucht bij het toelaten van een activiteit in het omgevingsplan (regels in paragraaf 8.2.2.1) en deze zijn toegelicht in paragraaf 11.3.2.1voor het omgevingsplan.

Net als in paragraaf 11.3.2.1 is beschreven moet ook bij berekeningen die voor monitoring worden uitgevoerd gebruik worden gemaakt van generieke invoergegevens. Dit gaat om de gegevens van grootschalige concentratiekaarten, de emissiefactoren in zoverre relevant bijvoorbeeld voor verkeer, de meteorologische gegevens en de ruwheidskaart. Voor de beoordeling of aan de omgevingswaarde voor PM10 wordt voldaan mag de zeezoutcorrectie worden toegepast.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

104 Decentrale omgevingswaarden

Als een gemeenten of provincie een decentrale omgevingswaarde vaststelt, volgt uit artikel 20.1 van de wet de verplichting deze te monitoren. Als voor decentraal scherpere afwijkende

omgevingswaarden zijn vastgesteld is het voornemen dat in de invoeringsregeling hiervoor rekenmethoden worden voorgeschreven.

Afronding

Voor de afronding bij het meten van de concentraties voor de stoffen zwaveldioxide, PM10, PM2,5, stikstofoxiden, stikstofdioxide, koolmonoxide, benzeen, lood, ozon, arseen, cadmium,

benzo[a]pyreen en nikkel gelden de afrondingsregels uit de NEN 1047 - Receptbladen voor de statistische verwerking van waarnemingen.

Bijhouden onderzoeksgegevens

Als implementatie van de richtlijn luchtkwaliteit en omwille van de inzichtelijkheid,

controleerbaarheid en de mogelijkheid tot hergebruik van de resultaten, schrijft de regeling voor hoe verslaglegging plaats vindt. Het gaat daarbij om een verantwoording van de gebruikte methode, een motivering van de toepasselijkheid van de gebruikte standaardrekenmethode. Ten slotte voorziet de verslaglegging in een toelichting en onderbouwing van de totstandkoming en kwaliteit van die gegevens en van de wijze van de invoer van de gegevens.

Gelijkwaardigheid

Bij monitoring staat de regeling toe- in navolging van de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen -om een andere meetmethode te gebruiken. Bij het gebruik van een

meetmethode moet wel aangetoond worden dat gelijkwaardige resultaten verkregen worden ten opzichte van de voorgeschreven meetmethode in de regeling.

15.3.2 Waterkwaliteit

Regels over de monitoring van waterkwaliteit worden met de voorgenomen Invoeringsregeling Omgevingswet toegevoegd aan deze regeling.

15.3.3 Zwemwaterkwaliteit

De zwemwaterrichtlijn vraagt om rapportage van de toestand van zwemwater. In artikel 10.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een verplichting opgenomen voor de beheerder om de

monitoring van de omgevingswaarde voor zwemlocaties uit te voeren. De regels voor de

monitoring zijn opgenomen in paragraaf 10.2.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Paragraaf 12.2.3 van de regeling werkt deze monitoringsverplichting verder uit door nadere regels te stellen over de bemonstering, meting, berekening en analyse van de percentielwaarden intestinale enterokokken en escherichia coli. De percentielwaarden intestinale enterokokken en escherichia coli zijn namelijk bepalend voor de kwaliteit van het zwemwater en daarmee voor het al dan niet voldoen aan de omgevingswaarde die in artikel 2.19 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is opgenomen.

In de regeling zijn de methoden vastgelegd die bij de meting van intestinale enterokokken en escherichia coli gehanteerd worden. Deze methoden zijn verschillend voor beide bacteriën en zijn gekozen op basis van de betrouwbaarheid van de resultaten onder Nederlandse omstandigheden.

Zie in dit verband het Protocol controle zwemwaterlocaties conform de Europese zwemwaterrichtlijn, dat te raadplegen is via www.helpdeskwater.nl.

De regels over zwemwaterkwaliteit zijn gekoppeld aan het badseizoen. Een belangrijke wijziging binnen het stelsel van de Omgevingswet is dat het badseizoen niet meer landelijk wordt

vastgesteld (artikelen 2.24, eerste lid, en 2.30, aanhef en onder c, van de wet en artikel 3.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Gedeputeerde staten mogen per zwemlocatie de aanvangs- en einddatum van het badseizoen vaststellen. Waar de duur van het badseizoen voorheen voor iedere

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

105

zwemlocatie gelijk was, kan deze nu per zwemlocatie verschillen. Dit kan gevolgen hebben voor het aantal monsters dat minimaal geanalyseerd moet worden bij zwemwaterkwaliteitsbeoordeling.

De monitoringsverplichtingen van de zwemwaterrichtlijn waren voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geïmplementeerd in hoofdstuk V van het Besluit hygiëne en veiligheid

badinrichtingen en zwemgelegenheden.

15.3.4 Geluid

In paragraaf 10.2.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is de gegevensverzameling geregeld die nodig is voor het maken van geluidbelastingkaarten ter uitvoering van de richtlijn

omgevingslawaai. Vooruitlopend op de Omgevingsregeling zijn per 1 januari 2019 het reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en de regeling omgevingslawaai luchtvaart aangepast. In de voorgenomen Invoeringsregeling Omgevingswet wordt bezien hoe deze regels in de omgevingsregeling worden opgenomen. Hiervoor is paragraaf 12.2.4.1 gereserveerd.

De verplichting om geluidbelastingkaarten en actieplannen vast te stellen, geldt op grond van de richtlijn omgevingslawaai voor belangrijke luchthavens, belangrijke spoorwegen, belangrijke wegen en wegen, spoorwegen, luchthavens en industrielawaai binnen agglomeraties. In paragraaf

10.2.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de criteria voor de te karteren wegen en spoorwegen opgenomen. In afdeling 2.5 van de regeling zijn de agglomeraties aangewezen, die voorheen in de Regeling geluid milieubeheer waren aangewezen. In paragraaf 12.2.4.2 van de regeling zijn bepalingen opgenomen over de inhoud en vorm van de geluidbelastingkaarten.

In document Toelichting bij ontwerp Omgevingsregeling (pagina 102-105)