• No results found

Algemene regels over activiteiten geregeld in het Besluit activiteiten

7.1 Algemeen

Hoofdstuk 4 van deze regeling bevat algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving die de algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving nader aanvullen en uitwerken. Dit betreft een beperkt aantal onderwerpen omdat de meeste regels reeds op besluitniveau zijn opgenomen. Niet alle regels zijn echter geschikt om op besluitniveau te worden opgenomen. Het gaat hier om zogeheten dynamische regels, regels die regelmatig moeten worden aangepast (bijvoorbeeld over nieuwe technieken, zie hierna), die zich vanwege hun dynamische karakter beter lenen om te worden opgenomen in een ministeriële regeling.

Dit hoofdstuk bevat regels als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van de wet. De regels in dit hoofdstuk richten zich tot de degenen die de in de regels omschreven activiteiten verrichten.

Afdeling 4.1 getiteld ‘Algemeen’ bevat regels die van toepassing zijn op het gehele hoofdstuk 4, zoals de hierboven weergegeven regel over de normadressaat van de regels van dit hoofdstuk. Ook is hierin bepaald dat maatwerk is toegestaan op de in dat hoofdstuk benoemde milieubelastende activiteiten. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op deze artikelen.

Afdeling 4.2 getiteld ‘Dierenverblijven’ bevat regels over de emissies uit dierenverblijven voor het houden van landbouwhuisdieren als bedoeld in paragraaf 4.82 van het Besluit activiteiten

leefomgeving. Ook zijn meetmethoden opgenomen voor het meten van emissies uit

dierenverblijven als bedoeld in artikel 4.824, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Daarnaast zijn regels over de output van elektronische monitoring bij luchtwassystemen als bedoeld in 4.829, van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen.

Afdeling 4.3 getiteld ‘Berekenen afstanden plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden’ bevat regels over het onderwerp externe veiligheid. Meer precies: over het berekenen van het plaatsgebonden risico, het brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en

gifwolkaandachtsgebied.

Afdeling 4.4 getiteld ‘Energiebesparende maatregelen’ wordt bij Invoeringsregeling ingevoegd.

De afdelingen 4.2 en 4.3 worden hierna toegelicht waarna de wijzigingen ten opzichte van de oude regelgeving en de effecten worden uiteengezet.

7.2 Agrarische milieubelastende activiteiten

Inleiding

In hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden milieubelastende activiteiten aangewezen waaronder die in de agrarische sector (afdeling 3.6). In paragraaf 3.6.1 (veehouderij) van het Besluit activiteiten leefomgeving is het houden van landbouwhuisdieren aangewezen als milieubelastende activiteit. Paragraaf 4.82 ‘Dierenverblijven’ van het Besluit activiteiten

leefomgeving is van toepassing op het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven. Hierin zijn onder meer emissiegrenswaarden voor ammoniak en PM10 (fijnstof) opgenomen.

Afdeling 4.2 van deze regeling bevat nadere regels voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven. In deze afdeling is onder meer vastgelegd hoe de emissies van ammoniak en PM10 moeten worden berekend. Voordat deze afdeling 4.2 nader wordt toegelicht wordt hieronder eerst kort ingegaan op de verhouding tussen deze afdeling en de hoofdstukken, 6, 8 en 9 van deze regeling voor zover het gaat om meten en berekenen van ammoniak, PM10 en geur bij het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven. Voor een uitgebreidere toelichting over (de verhouding tussen) deze hoofdstukken wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting en hoofdstuk 9, 11 en 12 van deze toelichting.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

54

Meten en berekenen van ammoniakemissies, PM10-emissies/-immissies en geuremissies/immissies In deze regeling staan in verschillende hoofdstukken regels over de wijze van meten en berekenen van ammoniakemissies, PM10-emissies/-immissies en geuremissies/immissies. De reden dat deze regels voor het meten en berekenen op verschillende plaatsen in de regeling zijn opgenomen is dat de metingen en berekeningen voor verschillende doeleinden moeten worden gebruikt.

Afdeling 4.2, van deze regeling bevat onder meer rekenregels om de emissies van ammoniak en PM10 uit dierenverblijven voor landbouwhuisdieren te kunnen uitrekenen. Deze regels richten zich tot degene die de activiteit verricht. Op deze wijze kan worden vastgesteld of wordt voldaan aan de emissiegrenswaarde voor ammoniak en PM10 uit het Besluit activiteiten leefomgeving.

De meet- en rekenregels uit hoofdstuk 4 zijn niet de enige regels die van belang zijn voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven. Ook de meet- en rekenregels in hoofdstuk 6, 8 en 9 van deze regeling zijn voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven van belang. Zo wordt in hoofdstuk 6 van deze regeling bepaald op welke wijze degene die de activiteit verricht de geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf moet berekenen om te kunnen bepalen of de bijdrage van een bedrijf niet leidt tot een overschrijding van de waarde voor de maximaal toelaatbare geur op grond van het omgevingsplan. Hoofdstuk 8 van deze regeling bevat voor het bevoegd gezag onder meer rekenregels voor het omgevingsplan die betrekking hebben op het berekenen van de geur om te kunnen vaststellen of wordt voldaan aan de waarde voor toelaatbare geur in het omgevingsplan. En in hoofdstuk 9, van deze regeling, dat de beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit bevat, bevat de wijze van berekening van PM10 als sprake is van een aanvraag voor een

omgevingsvergunning voor het houden van landbouwhuisdieren. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de toelichting bij de desbetreffende hoofdstukken.

Emissies algemeen

De emissie van een dierenverblijf is afhankelijk van het huisvestingssysteem in dit dierenverblijf en eventueel toegepaste aanvullende technieken. In deze regeling zijn voor de huisvestingssystemen de emissiefactoren voor ammoniak, PM10 en geur en voor de aanvullende technieken de

verwijderingspercentages voor ammoniak, PM10 en geur opgenomen. Daarnaast staan er rekenregels in om de emissie van ammoniak en fijnstof te kunnen berekenen.

De emissie per dier per jaar is nodig om:

• te bepalen of wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden voor ammoniak en PM10 (paragraaf 4.82 Besluit activiteiten leefomgeving);

• de ammoniakemissie te berekenen voor intern salderen (paragraaf 4.82 Besluit activiteiten leefomgeving);

• de ammoniakdepositie te berekenen op natuurgebieden (Aanvullingsspoor natuur);

• de geurimmissie (of geurbelasting) te bereken om te bepalen of wordt voldaan aan de normen voor de maximaal toelaatbare geur in het omgevingsplan (paragraaf 5.1.4.6.3, van het Besluit kwaliteit leefomgeving);

• de PM10-immissie (of concentratie PM10) te berekenen om, als het bevoegd gezag

grenswaarden voor PM10 heeft opgenomen, te bepalen of hieraan wordt voldaan (paragraaf 5.1.4.1, van het Besluit kwaliteit leefomgeving);

• de PM10-immissie (of concentratie PM10) te berekenen bij het toelaten van veehouderijen of gevoelige gebouwen;

• de PM10-immissie (of concentratie PM10) te berekenen om te bepalen of wordt voldaan aan de omgevingswaarden voor PM10 bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (paragraaf 8.5.1.2, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Ook de meetmethode voor het meten van emissies van innovatieve stallen en eisen voor de standaard output van de verplichte elektronische monitoring bij luchtwassers maken onderdeel uit van deze regeling.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

55

Emissiefactoren huisvestingssystemen en verwijderingspercentages aanvullende technieken De emissie van ammoniak, PM10 of geur uit een dierenverblijf per dier per jaar wordt bepaald door de emissiefactor van het huisvestingssysteem waarin de dieren zijn gehuisvest en het

verwijderingspercentage van een eventueel aanvullende techniek. Voor de meeste

huisvestingssytemen en aanvullende technieken is er een vastgestelde systeembeschrijving waarin eisen zijn opgenomen voor uitvoering en gebruik van het systeem of de techniek.

De emissiefactor is de emissie per dier per jaar die afhankelijk is van het huisvestingssysteem in het dierenverblijf waar het dier wordt gehouden. De emissiefactor voor ammoniak is de emissie van ammoniak in kilogram per dierplaats per jaar. De emissiefactor voor PM10 is de emissie van fijnstof in gram per dier per jaar. De emissiefactor voor geur is de emissie van geur in odour unit per seconde per dier.

In een dierenverblijf kunnen ook aanvullende technieken worden toegepast die ervoor zorgen dat de emissies van ammoniak, PM10 of geur worden gereduceerd. De mate van reductie wordt het verwijderingspercentage genoemd.

De vastgestelde huisvestingssystemen met emissiefactoren en de vastgestelde aanvullende technieken met verwijderingspercentages zijn opgenomen in bijlage V en VI bij deze regeling. Op basis van de emissiefactoren en de verwijderingspercentages kan met behulp van de in afdeling 4.2, van deze regeling opgenomen rekenregels de emissie worden uitgerekend.

Het berekenen van de emissie is voor het bevoegd gezag niet alleen van belang om te kunnen beoordelen of aan de regels in het Besluit activiteiten leefomgeving of het omgevingsplan wordt voldaan, maar ook van belang bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een

milieubelastende activiteit. Ook is het voor de veehouder zelf van belang om te kunnen bepalen of hij aan de regels voldoet en wat voor mogelijkheden hij heeft bij oprichten, wijzigen of uitbreiden van de veehouderij.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waren de emissiefactoren voor ammoniak, PM10 en geur elk apart in de regelgeving opgenomen. De emissiefactoren voor ammoniak stonden in de Regeling ammoniak en veehouderij. De emissiefactoren voor PM10 stonden op de fijnstoflijst die periodiek werd gepubliceerd op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De

emissiefactoren voor geur stonden in de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze tabellen zijn in deze regeling samengevoegd en de naamgeving van de huisvestingssystemen is daar waar mogelijk vereenvoudigd. Dit vergroot de inzichtelijkheid van de regels. De luchtwasser

(luchtwassysteem) was altijd als huisvestingssysteem vermeld, maar omdat dezelfde luchtwassers bij bijna elke diercategorie waren vermeld en de luchtwasser eigenlijk een aanvullende techniek is, is deze verplaatst naar de aanvullende technieken. Hierdoor zijn de regels vereenvoudigd, omdat elke luchtwasser nog maar een keer hoeft te worden vermeld.

7.3 Milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico’s

Rekenregels afstand plaatsgebonden risico

Afdeling 4.3 van deze regeling bevat regels over het berekenen van het plaatsgebonden risico met betrekking tot milieubelastende activiteiten. Volgens artikel 5.6 van het Besluit kwaliteit

leefomgeving is het plaatsgebonden risico de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit. Het gaat in deze afdeling om drie activiteiten waarvoor in het Besluit activiteiten leefomgeving is opgenomen dat de afstand in verband met het plaatsgebonden risico moet worden berekend. Dat zijn:

Seveso-inrichtingen (paragraaf 4.2, van het Besluit activiteiten leefomgeving), buisleidingen (paragraaf 4.108, van het Besluit activiteiten leefomgeving) en windturbines (paragraaf 4.30, van het Besluit activiteiten leefomgeving). Het gaat hier om de afstanden vanaf deze Seveso-inrichtingen,

buisleidingen en windturbines tot het punt waarop het plaatsgebonden risico een bepaalde waarde, bijvoorbeeld een op de miljoen per jaar, heeft.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

56

Voor de activiteiten waarvoor dat in bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven, moet de afstand voor het plaatsgebonden risico van een op de miljoen per jaar worden berekend en worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning. Aan de hand van onder meer deze gegevens beoordeelt het bevoegd gezag of de omgevingsvergunning kan worden verleend. De algemene toelichting daarop staat in paragraaf 12.2.

Ook bij het vaststellen van het omgevingsplan moet de afstand voor het plaatsgebonden risico worden uitgerekend. Dat geldt voor alle activiteiten van bijlage VII, onderdelen D en E. De algemene toelichting daarop staat in paragraaf 11.3.1.1.

De berekeningsmethode voor het plaatsgebonden risico is voor de drie verschillende doelen (voldoen aan algemene regels, beoordelen aanvraag omgevingsvergunning en vaststellen omgevingsplan) dezelfde. In het Handboek Omgevingsveiligheid staan stappenplannen voor het berekenen van het plaatsgebonden risico. Dit handboek is te vinden op de website van het RIVM. 35 In de stappenplannen komen de rekenregels terug uit de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, de Handleiding Risicoberekeningen Bevb en het Handboek Risicozonering Windturbines. De

voorgeschreven rekenmodellen zijn Safeti-NL36 en Carola37.

Rekenregels afstand brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en gifwolkaandachtsgebied Afdeling 4.3 bevat naast regels voor het berekenen van het plaatsgebonden risico, regels over het berekenen van het brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en gifwolkaandachtsgebied voor Seveso-inrichtingen (paragraaf 4.2, van het Besluit activiteiten leefomgeving), opslagtanks voor propaan of propeen (paragraaf 4.91, van het Besluit activiteiten leefomgeving) en

buisleidingen (paragraaf 4.108, van het Besluit activiteiten leefomgeving). Het werken met aandachtsgebieden komt voort uit de modernisering van het omgevingsveiligheidbeleid.38 Het betreft een andere aanpak van omgaan met het groepsrisico dan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het geval was. Er wordt gewerkt met aandachtsgebieden die rond een activiteit met externe veiligheidsrisico’s liggen. Daarbij worden brandaandachtsgebieden,

explosieaandachtsgebieden en gifwolkaandachtsgebieden onderscheiden. De afstanden van de aandachtsgebieden moeten ook worden berekend voor het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Dit laatste is nader toegelicht in paragraaf 12.2.1.

Voor het vaststellen van een omgevingsplan moet de afstand van de aandachtsgebieden worden berekend voor alle activiteiten van bijlage VII, onderdelen D en E, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit is nader toegelicht in paragraaf 11.3.1.1. Voor het bepalen van de

aandachtsgebieden zijn stappenplannen opgenomen in het Handboek Omgevingsveiligheid van het RIVM. In afdeling 4.3 is bepaald welke stappenplannen van toepassing zijn op het berekenen van de afstanden van de aandachtsgebieden.

7.4 Wijzigingen

Agrarische milieubelastende activiteiten

• De tabellen met de emissiefactoren van huisvestingssystemen en verwijderingspercentages van aanvullende technieken zijn samengevoegd en meer inzichtelijk ingedeeld. Inhoudelijk zijn de regels een voorzetting van de bestaande regels in de Regeling ammoniak en veehouderij,

35 Zie https://omgevingsveiligheid.rivm.nl/handboek-omgevingsveiligheid.

36 Zie https://www.rivm.nl/Onderwerpen/S/SAFETI_NL, SAFETI-NL is het rekenmodel voor het berekenen van de omgevingsveiligheidsrisico's van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, verpakt, bewerkt of opgeslagen en chemicaliënleidingen en buisleidingen met aardolieproducten.

37 Zie https://www.rivm.nl/Onderwerpen/C/CAROLA, CAROLA is het rekenmodel voor het berekenen van de omgevingsveiligheidsrisico's van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen.

38 Zie voor meer informatie over de gevolgen van de modernisering van het omgevingsveiligheidbeleid paragraaf 8.1.4.2 van de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

57

Regeling geurhinder veehouderij en de jaarlijks gepubliceerde fijnstoflijst op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit.

• Er wordt voorzien in een standaard voor het databestand van de monitoringsgegevens van luchtwassers. Het gaat hier om de output van de monitoringsgegevens van luchtwassers.

• Voor het berekenen van het verwijderingspercentage van de combinatie van technieken voor PM10 is verwezen naar een nieuw rekenmodel Vee-combistof.

Milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico’s

De wijzigingen van de berekening van het plaatsgebonden risico zijn gelijk aan de wijzigingen genoemd in paragraaf 11.4 van deze toelichting.

7.5 Effecten

Agrarische milieubelastende activiteiten

• Door drie tabellen voor de emissiefactoren van huisvestingssystemen en aanvullende technieken samen te voegen tot één tabel zijn de regels voor de gebruiker compacter en inzichtelijker gemaakt. Daarnaast is inzichtelijker welk effect de verschillende

huisvestingssystemen en aanvullende technieken hebben voor de reductie van

emissies (ammoniak, PM10 en geur). In plaats van drie tabellen in drie verschillende regelingen is alles nu opgenomen in een tabel in deze regeling.

• Bevoegd gezag, agrarische bedrijven en adviseurs die gebruik maken van eigen rekensheets om emissies te berekenen, zullen deze – als gevolg van de nieuwe indeling en nieuwe codering – eenmalig moeten herzien. Ook zal de wijziging van de codering extra tijd kosten op

verschillende momenten. Dit effect is echter gering omdat voorzien wordt in een tabel met oude en nieuwe codes (transponeringstabel). Deze standaardisering van de registratie van gegevens van luchtwassers kan leiden tot eenmalige kosten voor aanpassing bij bestaande luchtwassers. Deze kosten zijn beperkt en daarnaast kan de aanpassing bij een reguliere onderhoudsbeurt worden meegenomen.

• Door de standaard voor het databestand van de monitoringsgegevens van luchtwassers wordt het voor het bevoegd gezag eenvoudiger om de gegevens van de monitoring te analyseren en te gebruiken in het kader van het toezicht. Deze wijziging verlaagt daarmee de toezichtslasten (en de benodigde acties kunnen sneller in gang worden gezet).

Milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico’s

De effecten van de berekening van het plaatsgebonden risico zijn gelijk aan de effecten genoemd in paragraaf 11.5 van deze toelichting voor externe veiligheid.

TOELICHTING BIJ ONTWERP OMGEVINGSREGELING - 1 FEBRUARI 2019

58

8 Uitvoeringstechnische regels bij het Besluit bouwwerken