• No results found

2. DE CONTEXT VAN GODSDIENSTIG LEVEN EN OPVOEDEN

2.3. Modernisering van de religie

2.3.2. Mesoniveau: de religies

Niet alleen het religieuze veld ondergaat veranderingen. Ook de afzonderlijke religies veranderen omdat ze reageren op de uitdagingen van de maatschappelijke

344 Kronjee (2006) pag. 79.

345 Zie ook Hijmans (2006) pag. 122-125. Hijmans beschrijft de spiritualiteit van de Oprah Winfrey Shows, die wordt gekenmerkt door het streven naar ‘empowerment’. De kijkers worden ertoe aangezet het beste uit zichzelf te halen, het leven in eigen hand te nemen en zelf de verbinding met anderen en het Hogere te realise-ren. Hijmans zet uiteen dat de goeroes die in de talkshows het feilen van de moderne cultuur ter sprake bren-gen, niet aansloegen bij het grote publiek. Onder druk van de kijkcijfers heeft de show grote inhoudelijke concessies gedaan.

346 Boeve (1999) pag. 61.

347

ring. Hellemans noemt organisatievorming en lekenopwaardering de belangrijkste ten-densen die de modernisering van de religie op mesoniveau structureren.348

2.3.2.1. Organisatievorming en flexibilisering

Al voor de moderniteit was de rooms-katholieke kerk relatief goed georganiseerd. De wortels ervan liggen in de verwevenheid met het laat-Romeinse rijk.349

De middeleeuwen leidden tot een versterking van de pauselijke administratie en tot de ontwikkeling van kerkelijke wetgeving en rechtspraak voor de hele kerk.

In de vroegmoderne tijd worden de uitdagingen, onder meer vanuit de Reformatie, met de organisatievorming van contrareformatorische snit beantwoord: bisdommen worden opnieuw ingedeeld, bisschoppen en priesters krijgen met allerlei criteria en controles te maken. In deze fase wordt de kerk meer als organisatie uitgebouwd: als overkoepelend bouwwerk dat heel de religie aanstuurt. In het rooms-katholicisme komt het tot een verregaande identificatie tussen religie en kerkorganisatie.

De overgang naar de industriële moderniteit, na 1800, gaat gepaard gaat met de verdere uitbouw van de katholieke kerk als een gecentraliseerde, vanuit Rome geleide organisa-tie die in toenemende mate de massa van de bevolking weet te binden en te mobiliseren. Het wordt een volkskerk met een aanhang die diepgaand op alle terreinen van het leven katholiek wordt gesocialiseerd en binnen diverse door de clerus geleide massaorganisa-ties wordt gemobiliseerd. Naast dat de kerk zich als organisatie uitbouwt en versterkt, ontwikkelen zich in de schoot van de kerk talloze organisaties en verenigingen. De kerk krijgt via deze nevenorganisaties een invloed op het vlak van de politiek, het onderwijs, etc., die zij voorheen niet, of niet in die mate bezat.350 Het ultramontaanse massakatholi-cisme dat sterk op Rome gericht was, is in haar nadruk op organisatievorming en mas-samobilisatie door en door industrieel modern. De externe dreiging die uitgaat van de als onchristelijk ervaren samenleving, leidt tot interne versterking: de rooms-katholieke kerk weet haar leden beter te organiseren en diepgaander te socialiseren dan ooit tevoren. Vanuit Rome is getracht de katholieke wereld te besturen en te romaniseren. De gelovi-gen zijn intensief gevormd, vanaf de wieg tot het graf en klerikaal begeleid, zowel in geloofszaken alsook in wereldlijke aangelegenheden.351

De ontbinding van de industriële moderniteit na 1960 betekent het einde van deze forma-tie van rooms-katholicisme. In Nederland gaat dat op een eigen wijze.352 Heel het kerke-lijke bouwwerk dat op is gebouwd in de industriële moderniteit (het netwerk van voor-gangers, devotionele verenigingen, sociale, culturele en politieke organisaties met hun sterk betrokken en gemobiliseerde aanhang) komt in grote moeilijkheden, of valt weg. Daarmee verdwijnt met de industriële moderniteit tevens het kerkelijke antwoord: de

348 Hellemans (2007a) pag. 124-128.

349 Hellemans (2007a) pag. 125.

350 Hellemans (2007a) pag. 163.

351 Hellemans (2003) pag. 9-39.

352 Zie Hellemans (2007a) pag. 157. Tot aan 1960 behoorde Nederland tot de meer kerkelijke landen van Europa. Dat is te verklaren vanuit de maatschappelijke marge waar de Nederlandse katholieken na de Reforma-tie naar waren verwezen. Met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 begon de inhaalslag. Het succes daarvan (Nederlandse katholieken hadden de naam ‘roomser dan de paus’ te zijn) werd mede veroor-zaakt door het maatschappelijk gemarginaliseerd zijn. Dat kwam tevens tot uitdrukking in de relatief kleine rooms-katholieke lekenelite. Dat heeft eraan bijgedragen dat de leiding van de katholieke organisaties voorna-melijk in de handen van priesters is komen te liggen, hetgeen tot relatief volgzame katholieken leidde. Zie Hellemans (2003) pag. 10.

kerkelijke subcultuur.353 Het leven wordt meer georganiseerd langs wegen die niet met de religie verweven zijn, terwijl zich daar tevens een vorm van flexibilisering in aftekent. Er is van een overgang sprake naar een kerkformatie, die meer op de geavanceerde mo-derniteit is toegesneden en die het karakter van een keuzekerk krijgt.354

We hebben gezien dat een grote toename ontstaat van religieuze alternatieven,355

terwijl van een trend sprake is naar een geïndividualiseerde religiositeit.356 Een en ander gaat gepaard met meer flexibiliteit. De flexibiliteit omvat a) de interne organisatie van de rooms-katholieke kerk, b) de binding vanuit de leden ten opzichte van de kerk en c) nieuwe wegen van binding vanuit de kerk.

Interne organisatie van de rooms-katholieke kerk

Voor wat het eerste betreft: de kerk blijft ook na 1960 grote aandacht houden voor de eigen organisatie. Op wereldschaal evolueert de kerk tot een multiculturele wereldkerk, die een nieuw evenwicht zoekt tussen de eenheid van het geheel en de veelheid van de diverse delen. In het Westen wordt ze een keuzekerk die een kleine kern intensief weet aan te spreken en een grotere groep meer sporadisch. Ze vormt niet meer het centrum van een katholieke submaatschappij, maar wordt een in geloofszaken gespecialiseerde organisatie. De op romaanse leest geschoeide uniformisering van het katholieke leven, maakt plaats voor een veelheid aan vormen en ideeën in de diverse continenten, landen en regio’s.357 Overal ontstaat meer aandacht voor nationale en lokale accenten en groeit in vergelijking tot de verzuilde tijd meer afstand tot Rome.

De flexibilisering binnen het institutionele vlak358 tekent zich af in parochies, dekenaten en bisdommen waar het bezig zijn met vernieuwing en herstructurering een constante is geworden. Eigen eraan is het accent dat wordt verlegd naar een horizontale wijze van integratie in de kerkorganisatie. Bisdommen en ook parochies worden meer onderling met elkaar verbonden, terwijl de verticale en hiërarchische lijn zwakker wordt. De bis-dommen worden meer uitgebouwd; in het verlengde van Vaticanum II stijgt hun gewicht in bestuurlijk opzicht en in het actief aansturen en ondersteunen van het pastoraat. De dekenaten groeien uit tot een ‘dicht bij de werkvloer’ aansluitend bestuursniveau. Maar ook van de parochies stijgt de organisatiegraad, mede vanwege de toegenomen inzet van leken en de ermee gepaard gaande participatieve besluitvorming. Er tekent zich een

353 Hellemans (2007a) pag. 153-154.

354

Hellemans (2003) pag. 12. Daarin is de rol van het Nederlandse katholicisme veranderd; van volgend is het koploper geworden. Voorbeelden van het katholicisme in Nederland zijn bijvoorbeeld de Nieuwe Katechismus van 1966 en het Nederlands pastoraal concilie tussen 1966 en 1970. Hellemans vermoedt, dat het enthousiasme en de euforie van het kerkelijke middenveld en de elite om aan kerkverandering mee te werken en vorm te geven (zo’n 10000 gespreksgroepen gingen het gesprek aan over de toekomst van de kerk), van eenzelfde ‘mobiliseerbaarheid’ blijk geeft die eerder onder het banier van de katholieke traditie en emancipatie werd uitgedrukt. De euforie maakt na 1970 plaats voor polarisatie tussen progressieve en behoudende katholieken en na die tijd verkeert het katholicisme in een vrije val en evolueert het naar een minderheidskerk.

355 De rooms-katholieke kerk heeft een groot aantal organisaties in haar schoot tot ontwikkeling doen komen. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld New Age. De rooms katholieke kerk is daarnaast ook zelf sterk als organisatie vormgegeven. Dat is in New Age niet het geval; het kenmerkt New Age dat het een veld van organisaties, bewegingen, plaatsen en individuen is, met in elkaar overlopende ideeën, terwijl het niet zelf als organisatie of beweging is gestructureerd. Zie Hellemans (2007a) pag. 181.

356 Hier komen we nog nader op terug.

357 Hellemans (2007a) pag. 189.

358

algehele toename van de kerkelijke organisatie af, die door flexibilisering en door hori-zontalisering wordt gekenmerkt.359

Binding vanuit de leden ten opzichte van de kerk

Ook de binding vanuit de leden ten opzichte van de kerk is flexibeler.

In de eerste plaats zien we, dat het grootste deel (55 procent) van de Nederlandse bevol-king zich met het christendom verwant voelt, maar dat zich dat niet uitdrukt in binding aan de kerk of deelname aan kerkelijke activiteiten. Het gaat om een verwantschap met het christendom in haar doorwerking op de cultuur. Het christendom wordt van belang geacht als moreel ankerpunt: bij het behoud en het funderen van waarden en normen in de maatschappij en in de aandacht voor de zwakke groepen. Het kerkgebouw mag blij-ven staan: niet alleen vanwege de religieuze waarde maar omdat het als moreel baken symbool staat voor de culturele identiteit van dorp of wijk.360 Her christendom is vervol-gens belangrijk voor de maatschappij vanwege het rituele repertoire. Op scharniermo-menten of breekpunten in het maatschappelijke leven (rampen, zinloos geweld, de dood van een idool, binnen het koningshuis) en in het persoonlijke leven (rond geboorte, relatievorming en dood: ‘Rent a Priest’) wordt op het rituele repertoire van (onder meer) het christendom een beroep gedaan.361

Een tweede aspect van flexibilisering vormt het geloof, zonder dat van kerkelijke parti-cipatie sprake is. Omdat het aantal mensen dat zich gelovig noemt groter is dan het aan-tal mensen dat zich kerkelijk noemt, is een uiteengroeien van de individuele en de insti-tutionele religie te constateren. Deze ontwikkeling leidde wel tot geruststelling: de voortgang van het persoonlijke geloof, waar het uiteindelijk in het kerkelijke leven om gaat, leek zonder kerkelijkheid doorgang te vinden.362 De laatste gegevens wijzen echter uit, dat minder mensen, nu zo’n 60 procent, zichzelf gelovig noemen: met de kerkelijk-heid neemt ook het gelovig zijn af.363 Daarnaast wordt het duidelijker, dat het geloof van buitenkerkelijken inhoudelijk sterk afwijkt van het geloof zoals de kerkleden dat om-schrijven, en van dat wat de kerken in het algemeen onder geloof verstaan.364 Buitenker-kelijken, voor zover zij zichzelf als gelovig beschouwen, hangen over het algemeen meer niet-godsdienstige of immanente overtuigingen aan terwijl kerkelijke gelovigen over het algemeen een transcendent-godsdienstig geloof aanhangen.365 Er tekent zich naast het numerieke aspect ook een sterke inhoudelijke samenhang af tussen kerkelijkheid en gelovig zijn366, hoewel dit uiteraard niet samenvalt.

Het derde is dat de gegroeide afstand tot de kerk niet tot een spectaculaire groei van andere vormen van religieuze of niet-religieuze binding heeft geleid. Met het

359 Hellemans (2003) pag. 20-22.

360 Bernts (2007) pag. 109-114.

361 Versteeg (2007) pag. 40. Versteeg brengt naar voren dat hier van rituele innovatie sprake is: in de seculiere ruimte ontstaan nieuwe rituele vormen die naar religieuze tradities verwijzen, maar die er niet door worden begrensd en die in dat opzicht autonoom zijn.

362 Dekker (2007) pag. 53.

363 Dekker (2007) pag. 51.

364

Dekker (2007) pag. 54.

365 Dekker (2007) pag. 64-66.

366 Hellemans (2007a) pag. 156, introduceert de term ‘longing without belonging’. Meer dan het gangbare ‘believing without belonging’ maakt deze term helder, dat hier niet zozeer het geloven zonder binding in het geding is, als wel het verlangen om te geloven. Zo’n verlangen is in de regel gericht op een onbestemd ‘iets’ waar geen christelijke interpretatie aan verbonden wordt.

me, dat voor Nederlanders de tweede levensbeschouwelijke stroming is, voelt slechts 10 procent zich verwant, en New Age wordt door slechts door 2 procent genoemd. Wat opvalt is de groei van de groep die zich met geen enkele stroming verwant voelt: 24 procent van de Nederlanders.367 Deze groei in niet-binding treedt zowel op religieus vlak op (het WRR spreekt over de toename van de groep van ongebonden spirituelen368) en op niet-religieus vlak (het WRR rapport noemt hier de groei van de groep niet-religieuze niet-humanisten).369

Het vierde aspect is de vermindering in binding die waar te nemen is in de afkalving van het aantal kerkleden. Het rapport God in Nederland wijst uit dat ongeveer 40 procent van de Nederlanders zichzelf als kerkelijk beschouwt.370

Omdat dit ledenbestand sterk is vergrijsd, is in de nabije toekomst verdere terugval te verwachten.371 Bij het kleinere aantal kerkleden is daarnaast van een verminderde binding sprake: ook kerkleden gaan bijvoorbeeld minder vaak naar de kerk (katholieke kerkleden kerken minder dan protes-tante kerkleden). Ook de kerkgang bij hoogtijdagen neemt af, net zoals het aantal kerke-lijke huwekerke-lijken en dopen. Uitvaarten blijven op peil, evenals het aantal katholiek ge-doopten dat de eerste communie doet.372 De helft van de kerkleden voelt zich niet of slechts losjes met hun kerk verbonden (katholieken voelen zich minder met hun kerk verbonden dan protestanten). Voor raad bij gewetensproblemen gaat een minderheid van de kerkelijken naar een dominee of pastor (katholieken doen dit het minst). En het geloof van kerkelijken valt niet samen met het geloof van de kerk; een aantal geloofswaarheden worden niet meer, of slechts in afgezwakte vorm aanvaard. De band tussen de rooms-katholieke kerk en haar leden is relatief zwak.373

Vanuit de leden bezien krijgt de binding een meer fluïde, partieel karakter. De kerk wordt meer als faciliterend, dienstverlenend instituut benaderd en op haar vermogen bevraagd om aan de vraag naar geloof, zin, ritueel, etc., tegemoet te komen, die uit het eigen leven voortkomt. In de BAT (believing apart together) relatie374

die de leden met de kerk aan-gaan, vervalt een deel van het gezamenlijke karakter van het geloofsleven. De kerkelijke religie krijgt daarmee als vanzelf het karakter van een kwetsbaar en passeerbaar dienst-verlenend instituut.375 Het vanzelfsprekende en betrokken lidmaatschap maakt plaats voor het kritisch consument zijn. De binding met de kerkelijke gemeenschap neemt wisselende en tijdelijke vormen aan. Het individuele religieuze verlangen wordt niet alleen gevoed door een groep; internet, boeken en tijdschriften nemen een belangrijke plaats in. Mensen zijn minder bereid zich voor langere tijd vast te leggen, laten zich leiden door hun persoonlijke interesse en actuele agenda, en maken een eigen

367 Dekker (2007) pag. 68-69.

368 Kronjee en Lampert (2006) pag. 184. Het gaat hier om een groep van 26 procent van de bevolking waar de ietsisten, de soloreligieuzen, de witte heksen, de pendelaars en de tarotkaartleggers deel van uitmaken. Deze groep scoort hoog op transcendentie, zelfbeschikking, pragmatiek, verantwoordelijkheid, empathie, intuïtie en harmonie.

369 Kronjee en Lampert (2006) pag. 180-182. Het gaat hier om een groep van 18 procent ‘ontevredenen’ die zegt nergens in te geloven, die hoog scoort op nihilisme, hedonisme, die laag tolerant is, die zelfbeschikking koestert en die weinig betrokken is bij de samenleving (buitenstaanders).

370

Dat komt overeen met het percentage mensen dat transcendent godsdienstig gelooft.

371 Dekker (2007) pag. 13-75.

372 De Groot (2006a) pag. 157.

373 Dekker (2007) pag. 70.

374 De Hart (2007) pag. 118-119.

375

ging of de kosten en de baten tegen elkaar opwegen. De Hart376 spreekt van spirituele nomaden die tussen verschillende pleisterplaatsen reizen en putten uit diverse religieuze bronnen.

Nieuwe wegen van binding vanuit de kerk

Tot slot tekent zich flexibilisering af van het kerkelijke aanbod. Er ontstaan andere, meer fluïde vormen van kerk-zijn. Eigen aan de liquid church is de individueel gekozen parti-cipatie, het in principe mogelijk tijdelijke, of incidentele karakter van de binding, en de aandacht voor de individuele beleving. Tegelijkertijd zijn de binding aan de traditie, de sociale vormgeving in (internationale) netwerken en het bevorderen van solidariteit kenmerkend: de binding aan de religie krijgt vorm onder de condities van de geavan-ceerde moderniteit.377

Als fluïde vormen van kerk gelden in de eerste plaats de godsdienstige events (het CRK, de Katholieke Jongerendagen, de Katholieke Charismatische Beweging). Daarnaast zijn er meer duurzame godsdienstige netwerken (onder andere Katholieke Charismatische Vernieuwing met honderden gebedsgroepen, Focolare, Opus Dei, Marriage Encounter groepen, Werkgroep Katholieke Jongeren, de Small Church Communities en de religieu-ze bewegingen die verbonden zijn aan een orde of congregatie, de Ark-gemeenschap, Sant’Egidio). Maar ook mediale en virtuele wegen om mensen te bereiken vallen eron-der.378

Eigen aan deze vormen van kerk zijn, is de relativering van het gericht zijn op het paro-chiemodel; het zijn eigen vormen van kerk-zijn. Dat betekent overigens niet, dat deze fluïde vormen zonder betekenis blijven voor de parochie. De SCC’s bijvoorbeeld379 heb-ben in hun opzet een functie in het kader van de revitalisering van de parochie. Het deelnemen aan Marriage Encounter leidt soms tot participatie aan de parochiële huwe-lijksvoorbereiding.380 En virtuele vormen van geloofscommunicatie kunnen duidelijk de intentie hebben aanvullend te zijn op traditionele vormen van gelovige binding.

2.3.2.2. Lekenopwaardering

Een tweede verandering die de religieuze modernisering op mesoniveau kenmerkt, be-treft de gewijzigde relatie tussen de religieuze specialisten en de leken.381 Het onder-scheid daartussen wordt genivelleerd. Dat komt omdat het religieus specialist zijn (pries-ter, monnik, theoloog) meer dan in de prémoderne tijd een zaak van individuele roeping en beroepskeuze wordt en minder verweven is met familie of klassengebonden patronen. Ook de clerus vormt geen eigen stand meer met speciale privileges. Daarnaast en ermee

376 De Hart (2007) pag. 185-190.

377 De Groot (2006a) pag. 157.

378 De Groot (2006b) pag. 14-42, noemt het mediapastoraat een voorbeeld van fluïd church. Hij signaleert dat het mediapastoraat in de beleving van de kijkers niet als concurrerend, maar als aanvulling op de solid church wordt ervaren. Zie ook Maas en Elshof (2006) pag. 43-69 en Elshof en Maas (2006) pag. 70-91. Het gaat om een binding met de traditie op ‘individuele maat’ die een vervolg kan krijgen in zielzorg en in catechese. Ook een website rondom geloofsopvoeding, die de individuele of in parochieverband gebruikte vormen van ge-loofsopvoeding ondersteunt, kan als zodanig worden beschouwd.

379 Baranowski (1996).

380 De Groot (2006a) pag. 161.

381

gepaard gaand verschuift de positie van de leek; de moderniteit verhoogt de status van de leek. In toenemende mate wordt van de leek een eigen inzet op religieus vlak verwacht. Het proces van de opwaardering van leken start reeds in de middeleeuwen en wordt verder aangemoedigd op het concilie van Trente: de contrareformatie besteedt grote aandacht aan catechismussen voor het volk en aan betere opleidingen van priesters met het oog op de kwaliteit van de pastorale begeleiding van de leken. Ze bereikt haar hoog-tepunt/eindpunt in de periode 1850-1960: via de rooms-katholieke subcultuur wordt de leek gemodelleerd tot een strijdbare en volgzame gelovige. De meer actieve inzet van de leek in de rooms-katholieke subcultuur wordt door de kerk toegejuicht. Deze inzet valt onder de controle van de clerus, die zichzelf als herder ziet met een grote verantwoorde-lijkheid voor de aan hen door God toevertrouwde kudde schapen. Dat neemt echter niet weg, dat leken tot een meer actieve wijze van integratie in het kerkelijke leven worden gestimuleerd.

Na 1960 emanciperen de leken uit deze klerikale bevoogding.382

Een omslagpunt daarin vormt de kerkelijke theologie, die vanaf Vaticanum II de lijn van de opwaardering van de leek verder uitwerkt, onder meer in het grotere gewicht dat wordt toegekend aan het algemeen priesterschap van de gelovigen, in het nieuwe kerkelijke wetboek dat de paro-chie als een plaatselijke geloofsgemeenschap definieert en niet meer als het beneficium van de pastoor. Naast de verschuiving in de theologische visie op de verhouding ambt en leek, verschuift ook de verhouding daartussen in het pastorale werk. Het werk in de parochies op bestuurlijk en pastoraal vlak, wordt meer en meer gedragen door