• No results found

2. DE CONTEXT VAN GODSDIENSTIG LEVEN EN OPVOEDEN

2.4. Modernisering van het familieleven

2.4.1. Macroniveau: functieverschuiving en toespitsing op affectie

In de industriële moderniteit hebben diverse maatschappelijke processen geleid tot het verval van de traditionele standenmaatschappij en tevens het familie- en gezinsleven diepgaand beïnvloed. Op economisch vlak valt te denken aan de industrialisatie en aan de afname van vrouwen- en kinderarbeid. Op sociaal vlak is het proces van urbanisatie van belang, en op cultureel vlak de verburgerlijking van de arbeidersgroepen. Op poli-tiek vlak hebben het algemeen kiesrecht en de leerplichtwet een grote rol gespeeld naast de regulering van de werktijden en meer in het algemeen de aanvang van de opbouw van de verzorgingsstaat.

Over het geheel genomen neemt in deze periode de betrokkenheid van de staat bij het familie- en gezinsleven toe. De overheid tracht het gezinsleven te reguleren door materi-ele voorzieningen te bieden die de industriële productiewijze verzachten.414 Deze regule-ring heeft onder meer vorm gekregen via de sociale woningbouw, het stelsel van sociale verzekeringen, sociale wetgeving (arbeidsbeperkende wetgeving voor vrouwen en kinde-ren en arbeidsregulekinde-rende wetgeving voor mannen) en andere wet- en regelgeving (leer-plicht, kinderbescherming, gezinsvoogdij). Ook de grotere overheidsbemoeienis bij al

410 Zie ook De Haardt, die meent dat de katholieke traditie van de sacramenten gebaseerd is op sensibiliteit voor het heilige in het alledaagse. De Haardt (2004) pag. 12-13.

411 Zie bijvoorbeeld Sexson (1997).

412 De Hart (2007) pag. 136-137, 142-145 en 180-181. Zie voor het gebed ook: Alma en Janssen (2000) pag. 15-16. Zie ook Luckmann (1990) en (1991). Luckmann brengt dit in verband met de modernisering. De nieuwe religiositeit brengt met zich mee dat de reikwijdte van de transcendentie is gekrompen. Het heilige wordt ervaren in minder ver reikende vormen van transcendentie. Dat wat voor het individu belangrijk is, krijgt een sacrale status: autonomie, seksualiteit, mobiliteit en familie. Zie ook Hijmans en Hilhorst (1990) pag. 138-139.

413 De Hart (2007) pag. 148-157. Een voorbeeld hiervan zijn de buitenkerkelijke rituelen rondom een overlij-den, waarbij niet de overgang van de overledene naar het hiernamaals centraal staat, maar de persoon van de overledene zelf. De laatste handelingen zijn erop gericht ‘een monumentje’ na te laten, via bijvoorbeeld een videobrief, een ‘boodschap over het graf’. Zie Trouw/De Verdieping pag. 2 van 8 mei 2007.

414

bestaande hulpverlenende instellingen415 en de uitbreiding van nieuwe initiatieven als bijvoorbeeld schoolartsen, consultatiebureaus voor zuigelingen, en het verstrekken van schoolmaaltijden en schoolmelk, wijzen op een groeiende overheidsbemoeienis bij het gezinsleven in de eerste helft van de vorige eeuw.

De veranderingen in het familieleven gaan gepaard met veranderingen in de opvattingen over de betekenis van huwelijk en gezin. De reactie van de rooms-katholieke kerk op deze veranderingen, wordt gekenmerkt door een bekrachtiging van de betekenis van het gezin en door een beklemtoning van het verband tussen huwelijk, seksualiteit en voort-planting.416 Daarmee heeft deze godsdienst mee vorm gegeven aan de ontwikkelingen op het gebied van het familie- en gezinsleven.

Deze ontwikkelingen hebben tot een functieverschuiving in de industriële moderniteit geleid die tijdens de geavanceerde moderniteit worden geradicaliseerd.

In de industriële moderniteit vermindert de beschermingsfunctie van de familie. Naarma-te sociale verzekeringswetNaarma-ten een minimaal loon bij ouderdom, ziekNaarma-te of werkloosheid garanderen, vermindert de materiële afhankelijkheid van verwanten en van de directe omgeving en de kerk.417 In de geavanceerde moderniteit wordt de beschermende taak van de overheid toegespitst, met name in het toenemende vermogen van de overheid om in te grijpen in gezinsverbanden, teneinde zwakke gezinsleden tegen machtsmisbruik door sterkere leden te beschermen.418

Ook in economisch opzicht is van verschuiving sprake. In plaats van een productiege-meenschap te zijn, komt het accent te liggen op het consumptie- en verzorgingskarakter van de huiselijke context. Daarbinnen ontwikkelt zich een functiescheiding: de man is kostwinner, de getrouwde vrouw werkt thuis 419 en kinderen gaan minder aan het gezins-inkomen bijdragen. Het huisvrouw zijn ontwikkelt zich tot een gespecialiseerde verzor-gingstaak die naast aandacht voor gevarieerd voedsel, betere kleding, de inrichting van de woning, ook een voorwaardenscheppende taak gaat omvatten ten aanzien van de maatschappelijke participatie van man en kinderen. Daarnaast wordt het algehele welbe-vinden van de gezinsleden de verantwoordelijkheid van de huisvrouw.420

415 Kruithof (1993). Hij noemt hier het particuliere initiatief vanuit de religieuze sfeer bijvoorbeeld in de aandacht voor verwaarloosde jeugd. De overheid gaat aan dit particuliere initiatief in toenemende mate een juridische basis geven, door kinderen aan de ouderlijke/vaderlijke macht te onttrekken. pag. 330-333.

416

De rooms-katholieke kerk stond hierin niet alleen. Ook en met name de gereformeerde kerk wees geboorte-beperking in het huwelijk sterk af. Ook in de restrictieve moraal op seksueel gebied stond de rooms-katholieke kerk niet alleen. De opvatting van de beheersbaarheid van de seksualiteit, en van de seksualiteit die binnen het huwelijk beleefd hoort te worden en meer uit het openbare leven dient te verdwijnen, wordt bijvoorbeeld in de politiek niet alleen door confessionele partijen gedragen, maar vindt brede aanhang, ook onder socialisten, feministen en liberalen. Illustratief hiervoor is de breed gesteunde aanname van de Zedelijkheidswetten van 1911, die onder meer het bordeelverbod inhouden, alsmede de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen met minderjarigen, en het verbod op het openlijk aanprijzen en tentoonstellen van geboortebeperkende midde-len. Zie De Regt (1993) pag. 235-239.

417 Kruithof (1993).

418

Zwaan (1993) pag. 344.

419 Ondanks hun relatief hogere scholing en ondanks de toename van het aantal beroepen dat voor vrouwen geschikt werd geacht (kantoorwerk, sociaal werk, verpleging, onderwijzeres), gaan het huishoudelijke werk en het moederschap als de belangrijkste levensbestemming voor de meeste vrouwen gelden.

420 De Regt (1993). Dat vrouwen zich volledig gaan toeleggen op het scheppen van een huiselijk, geregeld gezinsleven, van waaruit mannen op tijd naar hun werk en kinderen op tijd naar school gaan, leidt tot een

In de geavanceerde moderniteit treden veranderingen op. De binding van de vrouw aan het privé-domein vermindert.421

De toetreding van de vrouw tot de arbeidsmarkt maakt dat de eisen van de arbeidsmarkt en de ‘druk van de klok’ via twee wegen het gezinsle-ven bereiken en doorwerken op het legezinsle-vensritme en het dagschema.422 De eisen van de arbeidsmarkt, die neigen naar een toename van flexibiliteit en mobiliteit, staan op ge-spannen voet met de eisen die langere relaties en de opvoeding van kinderen stellen.423

Omdat en voor zover deze toename van de arbeidsparticipatie van de vrouw geen verho-ging van het aandeel van de man in het huiselijke taken met zich meebrengt, neemt de ‘druk van de klok’ en de verzakelijking van het gezinsleven toe. Dit kan de uitbesteding van een aantal huishoudelijke, verzorgende en opvoedkundige taken met zich mee bren-gen.

Een volgende verschuiving ligt op het vlak van de socialisatie van kinderen. De opvoe-dingsverantwoordelijkheid van gezin en familie, wordt vanaf de invoering van de leer-plichtwet gedeeltelijk overgeheveld naar het onderwijs. De socialiserende rol hiervan wordt groter naarmate kinderen langer naar school gaan. In het verlengde van de langere jeugdperiode gaan ook jeugdverenigingen en groepen leeftijdsgenoten een opvoedkundig milieu vormen.424

In de geavanceerde moderniteit neemt de socialiserende taak van de familiale context verder af, in de eerste plaats ten gunste van professionals. Dat gezinnen kleiner zijn geworden en geïsoleerd, hangt daar nauw mee samen425; contacten tussen verdere privatisering van het gezin. Er wordt minder tijd op straat doorgebracht en meer tijd binnenshuis, wat met een grotere onderlinge betrokkenheid tussen de gezinsleden gepaard gaat.

421

Hier zijn drie ontwikkelingen in aan te wijzen. Allereerst zijn er in de jaren vijftig aanzetten in de richting van een formele gelijkberechtiging van mannen en vrouwen: de opheffing van de beperking voor gehuwde vrouwen om buitenshuis te werken en de opheffing van hun juridische handelingsonbekwaamheid. Vervolgens neemt onder invloed van de toegenomen vraag naar arbeid, de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt vanaf de jaren zestig toe; veelal in deeltijd en oververtegenwoordigd in lagere functies. Vanaf de jaren zeventig lopen vrouwen hun onderwijsachterstand in, wat de mogelijkheden voor andere posities op de arbeidsmarkt opent. Zie Zwaan (1993) pag. 283. Zie ook Brinkgreve (1993) pag. 306-311.

422 Brinkgreve (2004) pag. 26-27.

423 Bolt (2000) pag. 203-204.

424 Kruithof (1993) pag. 334. In samenhang daarmee ontstaat een grotere scheiding tussen de wereld van de volwassenen en die van de kinderen. Voor grotere groepen kinderen is een eigen en aparte kindertijd en kin-derwereld gaan ontstaan. Het ‘jeugdland’ (de term is van Lea Dasberg) dat in eerdere generaties het voorrecht was van de kinderen uit de adel en de hogere burgerij, gaat met de invoering van de leerplicht en met de toename van (de toegankelijkheid) van diverse vormen van lager, middelbaar en hoger onderwijs, deel uitma-ken van het bestaan van grotere groepen kinderen en jongeren. Meer kinderen worden over een langer durende periode niet blootgesteld aan het volwassen bestaan en aan de arbeidsmarkt. Zij spelen in economisch opzicht geen productieve rol meer; ze leven in het ‘rijk van spelen en leren’. Het is vanuit die positie dat kinderen zich tot de samenleving gaan verhouden. Dasberg brengt in ‘Grootbrengen door kleinhouden’ naar voren dat kinde-ren in het ‘rijk van spelen en lekinde-ren’ klein worden gehouden. Kindekinde-ren leven los van de verplichtingen, de vrijheden, de zorgen en de verantwoordelijkheden van de wereld van de volwassenen. Zij vindt dat een zorge-lijke ontwikkeling; de grote scheiding tussen de wereld van de kinderen en die van de volwassenen ligt ten grondslag aan de spanningen waarmee de overgang naar de volwassenheid gepaard gaat. Zie Brinkgreve (2004) pag. 28 en 34.

425 Nave-Herz (1994) pag. 28-29, spreekt van een ‘Verinselung von Kindheit’. Kinderen leven op een eiland; zowel in het gezin alsook in de woonomgeving. Zie ook Maas en Ziebertz (1997) pag. 386. Brinkgreve (2004) pag. 108-125 wijst op de (overigens met sociale laag samenhangende) verminderde mogelijkheden van kinde-ren om buiten te spelen. De ruimte is in beslag genomen door woningbouw en straten. In de ontwikkeling van woonwijken blijkt veelal dat per woning meer aandacht is gegeven aan de parkeerruimte voor auto’s dan aan speelruimte voor kinderen. Ouders laten hun kinderen binnen spelen, omdat het buiten te gevaarlijk is, vanwe-ge het verkeer of vanwevanwe-ge de agressie en vanwe-geweld, ook seksueel vanwe-geweld (kinderlokkers) op straat. Het internet-ten is voor kinderen de huidige ‘speelruimte binnenshuis’ waar zij zonder ouderlijke supervisie hun eigen

kinderen moeten worden georganiseerd. Deze hebben daarmee reeds op jonge leeftijd een institutioneel en functioneel karakter.426

Baby-zwemmen, peuterspeelzaal, kleuter-gym, muzieklessen, hobbyclubs en sportgroepen, nemen een grote plaats in en vervan-gen in meer of mindere mate de spontane contacten van kinderen in gezin, familie en buurt.427 Dat de ouderlijke opvoeding minder is ingebed in traditionele banden, leidt tot opvoedingsonzekerheid en een gerichtheid van ouders op meer anonieme anderen die opvoedingsondersteuning bieden.428 Deskundigen maken via radio, tv, tijdschriften, boeken en hulpverlening aan ouders en kinderen, ouders vertrouwd met professionele opvoedkundige inzichten.429 Daarnaast nemen de media een groter deel van de socialisa-tie van de jeugd voor hun rekening. Tv en internet zijn wegen geworden die kinderen toegang geven tot de volwassen wereld, waarbij de rol van ouders als ‘sorteerder’ minder vanzelf spreekt. Het gezamenlijk naar televisieprogramma’s kijken verandert in het individueel kijken; op de eigen kamer voor de eigen televisie. Daarmee verdwijnt het ouderlijke zicht en de ouderlijke regie.430

Een aspect van de socialiserende rol van de media is de commercie. Kinderen en tieners worden in advertenties, sites en program-ma’s op hun rol als potentiële consument van de spel-, vermaaks-, en amusementsindu-strie aangesproken.431 De commercie wordt meer en meer de weg waarlangs kinderen tot maatschappelijke integratie komen. Ook de socialiserende rol van het werk neemt toe. Tieners en jongeren gaan namelijk steeds vaker en steeds vroeger aan het werk. De vroe-gere houding van ‘werken als de school is afgerond’ maakt plaats voor ‘een baantje naast school’.432 Tieners en jongeren hebben deel aan het volwassen leven, terwijl ze nog op contacten leggen. Ook bij het internetten van kinderen richt de ouderlijke zorg zich overigens op de terreinen van geweld en seks.

426 Liegle (1987). Liegle spreekt van kindereilanden en kinderkolonies in de volwassenenwereld, waar kinderen door professionele krachten worden voorbereid op een plaats in de wereld van de volwassenen. Hij benadrukt en relativeert daarmee het onderscheid tussen de wereld van kinderen en die van de volwassenen. Hij geeft daarnaast aan, dat deze ontwikkeling maakt dat de kindertijd in steeds mindere mate een tijd is die van het gezinsleven en de privé-sfeer deel uitmaakt (pag. 9-10).

427 In de diversiteit en de functionaliteit komen de rollen van kinderen overeen met die van volwassenen. Dat geldt ook voor het gegeven dat de rollen niet op voorhand functioneren binnen een met elkaar samenhangend geheel. Net als volwassenen moeten kinderen in de gedifferentieerde en onttraditionele context zo’n integratie zelf tot stand brengen. In de participatie van kinderen aan de maatschappij spelen individualiteit (uitgaand van de eigen mogelijkheden en kwaliteiten van het kind) en zelfstandigheid een grotere rol dan in vroegere genera-ties, waar de individuele participatie en betekenisgeving meer in tradities was ingebed. Zie Maas en Ziebertz (1997) pag. 386-387.

428 Wubs (2004) pag. 10.

429

Bolt (2000) pag. 4-5, spreekt van proto-professionalisering van de ouders, waarmee ze bedoelt dat ouders en professionals op een zelfde wijze en in dezelfde termen over kinderen en opvoeding spreken. Dat wijst erop dat ouders zich professionele pedagogische inzichten eigen gemaakt.

430 Dat de ouders deze apparaten niet langer regeren en dat hun autoriteit niet meer vanzelf spreekt, wordt mede veroorzaakt door het kennisoverwicht op dit vlak van kinderen en jongeren; ouders hebben een achterstand in kennis en vaardigheden in de nieuwe media. Deze media dragen bij aan een verschuiving in de relatie tussen ouders en kinderen. Brinkgreve (2004) pag. 125-126. Deze media dragen overigens daarnaast bij aan de instandhouding van sociale ongelijkheid; jongeren uit gezinnen met een laag opleidingsniveau hebben minder de beschikking over internetapparatuur en hebben daarmee minder mogelijkheden om vaardigheden op dit vlak te ontwikkelen (pag. 122).

431

Brinkgreve (2004) pag. 119-120. Zie ook Miller-McLemore (2002) pag. 47.

432 Brinkgreve (2004) pag. 103. Een minderheid van de tieners en de jongeren besteedt een deel van het geld dat ze verdienen direct aan het gezinsbudget. De meerderheid geeft het geld uit aan de extra’s: de mobieltjes, kleding, muziek, uitgaan: zaken die voor de sociale overlevingswaarde van jongeren van groot belang zijn. Het gaat namelijk om het verwerven en behouden van een plaats in de groep. Omdat ouders over het algemeen inzien hoe groot de betekenis van vrienden voor hun kinderen is, zijn de inkomsten van jongeren indirect

school zitten433 en maken kennis met andere eisen, verwachtingen en verantwoordelijk-heden. Over het algemeen overheerst de gedachte dat werken leerzaam is.434

Een laatste verschuiving dient zich aan op het vlak van de voortplanting en de seksuali-teit.435 De met de industriële moderniteit verweven vervlechting van seksualiteit, vrucht-baarheid, huwelijk en liefde vermindert.436

Na 1960 en met de toegenomen beschikbaar-heid van goede anticonceptie, radicaliseert zich de beperking van het aantal kinderen.437

Ermee gepaard gaand vervagen sommige vroegere motieven en betekenissen: het voort-zetten van naam of familiebedrijf bijvoorbeeld, het bijdragen aan het gezinsinkomen of het onderhouden en verzorgen van bejaarde ouders. In de geavanceerde moderniteit blijven van de vroegere motieven met name de betekenis van kinderen voor de bevesti-ging van de huwelijksband en het affectieve motief een rol spelen. In het verlengde van deze functieverschuiving en van de grotere beschikbaarheid van anticonceptie wordt het krijgen van kinderen een keuze die minder vanzelf spreekt en waarbij naast motieven om kinderen te wensen, ook de minder prettige kanten in de overweging mee worden geno-men.438 Een en ander resulteert in een afname van interesse in voortplanting, bij vrouwen ontlastend voor de ouders. Daarmee vervaagt in economisch opzicht de grens tussen de wereld van jongeren en die van de volwassenen.

Nieuw aan deze jeugdarbeidsmarktontwikkeling is, dat dit werken gebeurt in alle lagen van de bevolking. Nieuw is ook, dat in tegenstelling tot de vroegere kinderarbeid, dit werken amper met afkeuring of verontrus-ting wordt bezien. Er wordt niet gesproken over exploitatie, over bescherming van de kindertijd of over deva-luatie van de opleiding. Het onderwijs stelt zich er soms op in, door les- en collegetijden soepel te hanteren.

433 Brinkgreve (2004) pag. 30-31 en 35. Dat jongeren niet altijd voldoende zijn toegerust om als volwassene behandeld te worden, moge blijken uit het gegeven dat jongeren tussen 17 en 24 jaar een snel groeiende groep van cliënten vormen bij de gemeentelijke centra voor schuldsanering. Brinkgreve (2004) pag. 101-102.

434 Tieners en jongeren leren op het werk andere dingen dan op school en thuis. Ze leren de maatschappij kennen, ze moeten ergens voor werken en leren dat niet alles aan komt waaien, ze ontwikkelen discipline en zelfbeheersing. Op het werk worden ze als volwassene aangesproken. De regels waaraan ze zich hebben te houden zijn duidelijk en overtredingen hebben gevolgen. Daarmee dient het werk zich aan als het volgende socialiserende milieu: wat ouders of school niet lukt, lukt de baas wel. Het gaat hierbij niet zozeer om concur-rerende opvoedingsregimes, maar om aanvullende. Het verschil is gelegen in het gezag om gehoorzaamheid af te dwingen. Brinkgreve (2004) pag. 97-98.

435 Vanaf 1880 daalt het geboortecijfer in Nederland. In de eerste decennia van de vorige eeuw daalde het geboortecijfer door geboortebeperkende maatregelen. In deze decennia voeren de rooms-katholieke en de protestantse kerken een strijd tegen de geboortebeperking. Dit kerkelijk verzet tegen het neo-malthusianisme heeft beperkt effect: de geboortecijfers bij rooms-katholieke en bij met name de gereformeerden, dalen. Ze blijven echter wel relatief hoog. Ook katholieke en gereformeerde gezinnen worden kleiner, zij het minder klein dan onkerkelijke en Nederlands hervormde gezinnen.

Vanuit protestantse hoek wordt vanaf de jaren dertig minder afwijzend op anticonceptie gereageerd. In de periode van de jaren dertig werd de methode van de periodieke onthouding door de kerk aan katholieken toegestaan. Zie De Regt (1993) pag. 237-238. Er bestaan geen precieze kwantitatieve gegevens rondom het seksueel gedrag van katholieken in de eerste helft van de 20e eeuw. Op grond van onderzoek onder Belgische katholieken wordt vermoed dat tot 1914 ongeveer 35 procent van de katholieke echtparen aan geboortebeper-king deed, dat dit aantal na 1914 opliep tot 60 procent en dat vanaf de crisisjaren 70 procent van de katholieke echtparen aan geboortebeperking deed. Voorlichtingsboeken van Nederlandse artsen-gynaecologen van vlak voor de Tweede Wereldoorlog melden, dat in de rooms-katholieke huwelijkspraktijk de periodieke onthouding steeds meer ingang heeft gevonden als normale huwelijkspraktijk en niet (zoals de kerkelijke leer toe is gaan staan in de dertiger jaren) als oplossing voor een noodgeval, bijvoorbeeld om medische redenen. Zie Luykx (1986). Dat katholieken nog langere tijd grote gezinnen hebben gehad hoeft een geboortebeperkende praktijk niet uit te sluiten; echtparen kunnen bijvoorbeeld ook na het tiende kind daartoe overgaan.

436 Zwaan (1993) pag. 287.

437 Zwaan (1993) pag. 283. Het aantal kinderen per vrouw daalt van 3,1 in 1960 tot 1,5 in 1993.

438 Onder meer het verlies van vrijheid, de gebondenheid aan huis, financiële overwegingen, meer zorgen en beperking van andere activiteiten. Deze ambivalente gevoelens gaan meer deel uitmaken van het proces van

en bij mannen. Het krijgen/nemen van kinderen wordt uitgesteld of er wordt van afge-zien (een aanafge-zienlijke minderheid kiest voor een kinderloos leven) en er worden minder