• No results found

Materiële welvaart en economie – De materiële welvaart in Nederland is groot en neemt nog steeds toe Sinds 2000 be-

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 115-119)

maatschappelijk domein

3.12 Materiële welvaart en economie – De materiële welvaart in Nederland is groot en neemt nog steeds toe Sinds 2000 be-

draagt de gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp 1,3 procent (2000–2010, in euro per inwoner), de consumptieve bestedingen per persoon zijn in dezelfde periode met ge- middeld 1,2 procent per jaar toegenomen. Per hoofd van de bevolking neemt Nederland zowel qua bbp als qua consumptie in Europa een hoge positie in.

– De welvaart komt de komende decennia onder druk te staan als gevolg van de beperk- te groei van het arbeidsvolume in vergelijking tot de totale bevolkingsgroei. De arbeids- deelname in Nederland is relatief hoog, maar het aantal gewerkte uren per persoon is relatief laag. De vergrijzing zal de groei van het arbeidsvolume afremmen. De lage groei van het arbeidsvolume kan worden opgevangen door een verdere toename van de pro- ductiviteit.

– De werkloosheid in Nederland is laag vergeleken met die in de andere Europese landen. – Nederlanders zijn optimistisch over hun toekomstige financiële situatie.

Zonder een zekere materiële welvaart is een samenleving niet duurzaam. Onder materiële welvaart wordt hier de welvaart verstaan die afgemeten wordt aan de consumptieve be- stedingen. Voor de productie van materiële welvaart is betaalde arbeid nodig. Hoe produc- tiever deze arbeid des te meer consumptiegoederen er beschikbaar kunnen komen, en dus des te hoger de materiële welvaart kan zijn. In deze paragraaf staan de ontwikkeling en de stand van de Nederlandse economie centraal. Centraal staat hierbij het vermogen van de economie om ook in de toekomst voor een hoog niveau van materiële welvaart te zorgen.

Qua materiële welvaart staat Nederland er goed voor

De Nederlandse economie is tussen 2000 en 2010 met gemiddeld 1,3 procent (per inwo- ner) per jaar gegroeid. Hiermee presteert Nederland iets beter dan gemiddeld in de EU. Het reële inkomen (in prijzen van 2000) per hoofd van de bevolking is met gemiddeld 1,4 procent per jaar toegenomen van 26 duizend euro in 2000 naar 28,4 duizend euro in 2009. Hiermee is Nederland opgeschoven van de derde naar de tweede plaats binnen

de Europese Unie, ten koste van Ierland. Het Europees gemiddelde ligt op 24 duizend euro. In 2009 is het bbp per hoofd als gevolg van de financiële crisis weliswaar gedaald met 1300 euro, maar het blijft nog steeds hoog en groeit inmiddels weer.

Productiviteit als belangrijkste aanjager van economische groei

De groei van het bbp per inwoner is vooral te danken aan een stijging van de arbeidspro- ductiviteit. Vanaf 1975 is de arbeidsproductiviteit met gemiddeld 1,5 procent per jaar ge- stegen. Door het gestegen opleidingsniveau hebben bedrijven de beschikking over pro- ductievere arbeidskrachten. Vanwege de in het verleden gedane investeringen bezitten Nederlandse ondernemingen bovendien een grote fysieke kapitaalgoederenvoorraad. In- vesteringen in bijvoorbeeld nieuwe machines en gebouwen dragen bij aan de fysieke ka- pitaalgoederenvoorraad waarmee bedrijven hun goederen produceren. Deels zijn die in- vesteringen bedoeld als vervanging van verouderde productiemiddelen, deels dienen ze om via uitbreiding meer te kunnen produceren. In beide gevallen dragen ze bij aan de in- standhouding of stijging van de productiviteit en de materiële welvaart.

3.12.1 Indicatoren Materiële welvaart en economie

Thema/Indicator Eenheid Waarde in het

meest recente jaar Jaarlijkse veran- dering sinds 2000 Positie van NL in de EU Materiële welvaart

consumptieve bestedingen euro (in prijzen van 2000) per inwoner 20 868 1,2% 6 (27)

bbp euro (in prijzen van 2000) per inwoner 28 800 1,3% 8 (25)

arbeidsproductiviteit euro bbp (PPP gecorrigeerd)/gewerkt uur 40,4 1,4% 6 (27)

Arbeid

beroepsbevolking % actieve/totale populatie 47% 0,3% 3 (27)

gewerkte uren uren per persoon 31 –0,3% 27 (27)

pensioneringsleeftijd leeftijd in jaren 64 0,6% 5 (27)

arbeidsparticipatiegraad % van de bevolking (15+) 65,1% 0,2% 1 (27)

werkloosheid % van de beroepsbevolking 5,4% n.s. 2 (27)

Fysiek kapitaal

fysieke kapitaalgoederenvoorraad mld euro (2000) 1 498 1,6% .

investeringen % van het bbp 18,2% n.s. 19 (27)

uitgaven aan ICT % van het bbp 6,2% n.s. 7 (21)

Bestaanszekerheid

eigen financiële situatie % komend jaar minimaal gelijk 80,2% n.s. 7 (27) structurele werkloosheid % langer dan 1 jaar werkloos 0,9% n.s. 3 (27) n.s.: niet significant

Arbeidsparticipatie fors toegenomen

Naast de arbeidsproductiviteit is het aantal uren dat gewerkt wordt per hoofd van de be- volking een bepalende factor voor de materiële welvaart. Dit aantal wordt bepaald door de leeftijdsopbouw van de bevolking, de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren per werkende. De afgelopen jaren hebben diverse kabinetten getracht om de arbeidspar- ticipatie te verhogen. Dit lijkt goed gelukt. De (netto) arbeidsparticipatie van 15–64-jarigen is opgelopen van 59 procent in 1996 naar 67 procent in 2009. We zijn hiermee koploper, het gemiddelde van de Europese Unie bedraagt 58 procent. De Nederlandse arbeidsparti- cipatie is vooral hoog omdat relatief veel vrouwen werken. Het aandeel werkende vrou- wen is de laatste jaren sterk gestegen van 45 naar 60 procent. Ook onder ouderen en niet- westerse allochtonen is de arbeidsparticipatie de laatste jaren toegenomen. De netto participatie van 55 tot 65 jarigen is gestegen van 26 procent in 1996 naar 48 procent in 2009. De gemiddelde leeftijd waarop Nederlanders met pensioen gaan, is omhoog ge- gaan van bijna 61 jaar in 2001 tot 63,5 jaar in 2009.

De werkloosheid is in Nederland verhoudingsgewijs laag. Met 5,4 procent in 2010 behoort ze tot de laagste in de EU. In 2009 was ongeveer 12 procent van de beroepsbevolking in de 27 EU-lidstaten werkloos. Vóór de crisis was de werkloosheid aanzienlijk lager, zowel in Nederland als in de EU. De crisis heeft de Nederlandse arbeidsmarkt overigens minder hard geraakt dan die in andere landen.

80 100 120 140 160 180

3.12.2 BBP per inwoner, arbeidsproductiviteit en arbeidsduur

Bron: CBS.

Arbeidsduur per inwoner Bbp per inwoner Arbeidsproductiviteit

index (1980=100) 2010 2005 2000 1995 1990 1985 1980

Meer mensen werken minder uren

Terwijl het aantal werkenden in Nederland de afgelopen jaren toenam, liep het aantal uren per werkende per jaar sterk terug. Momenteel wordt nergens in Europa per werken- de zo weinig gewerkt als in Nederland. De daling hangt vooral samen met het gestegen percentage vrouwen dat werkt, en vrouwen werken vaak in deeltijd. Maar ook Nederland- se mannen werken relatief steeds meer in deeltijd. Nederlanders zijn in Europa de kampi- oenen deeltijdwerkers. In 1950 bestond een voltijdbaan uit 2280 uur per jaar, in 2005 was dit 1720 uur. Sinds 1950 is de duur van een voltijdbaan dus met bijna 25 procent afgeno- men. Als met deze afname rekening wordt gehouden, wordt er in 2008 21 procent minder gewerkt dan in 1950 (CBS, 2009d).

Potentiële beroepsbevolking zal krimpen door vergrijzing

Door de vergrijzing zal in de meeste geïndustrialiseerde landen de verhouding tussen de potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar) en het aantal 65-plussers dalen. Deze ontwik- keling zal zich ook in Nederland voor gaan doen. Bedroeg het aantal 15–64-jarigen op de totale bevolking in Nederland in 2010 nog meer dan vier op één, in 2040 zal deze verhou- ding zijn gedaald tot slechts twee op één. In 2038 zal de vergrijzing in Nederland op zijn hoogtepunt zijn. Om in de toekomst de huidige welvaart te kunnen behouden, staan twee wegen open. Ofwel de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren moeten omhoog, ofwel de arbeidsproductiviteit moet verder stijgen. Gegeven de aankomende vergrijzing is het niet waarschijnlijk dat de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren per wer- kende zullen toenemen. Een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 zal wel- iswaar enig soelaas bieden maar het effect ervan zal niet heel groot zijn. Een raming van het Centraal Planbureau wees uit dat het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar het bbp in 2030 ten opzichte van 2008 uiteindelijk maar met 0,9 procent extra doet stijgen (Adviescommissie arbeidsparticipatie, naar een toekomst die werkt, 16 juni 2008). Het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar alleen is dus bij lange na niet voldoende om de daling van het bbp per inwoner te compenseren die, bij een gelijk- blijvende productiviteit, door de vergrijzing teweeg zal worden gebracht.

Productiviteitsgroei essentieel voor de toekomst

Gezien de verwachte daling van het aantal gewerkte uren per hoofd van de bevolking is arbeidsproductiviteitsgroei de enige kandidaat om de toekomstige materiële welvaart op peil te houden of te vergroten. Als de arbeidsproductiviteit, net als in de afgelopen dertig jaar, met 1,5 procent per jaar zal stijgen, dan zal het bbp per gewerkt uur in 2030 bijna 40 procent boven dat van 2008 liggen. In plaats van een krimp van het bbp per inwoner

met ruim 10 procent, is er dan sprake van een toename met 24 procent. De daling ten ge- volge van de vergrijzing zou dan meer dan teniet worden gedaan. Verhoging van het op- leidingsniveau van de werkzame personen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stijging van de arbeidsproductiviteit (CBS, 2009d).

Nederlanders relatief positief over verwacht inkomensniveau in de toekomst

Ondanks de toenemende vergrijzing en de kosten die daarmee gepaard gaan, is de gemid- delde Nederlandse burger positief gestemd over zijn toekomstige financiële situatie. Bin- nen Europa neemt Nederland op dit punt een zevende plaats in. Deze gunstige positie heeft mogelijk ook te maken met de, voor Europese begrippen, erg lage werkloosheid in Nederland en wellicht ook door een relatief solide pensioenstelsel.

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 115-119)