• No results found

Klimaat en Energie

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 75-79)

maatschappelijk domein

3.3 Klimaat en Energie

– De uitstoot van broeikasgassen in Nederland is sinds 2005 afgenomen. De EU-doelstel- ling om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20 procent terug te brengen, lijkt haalbaar.

– Om de temperatuurstijging beperkt te houden tot 2 graden zijn in Nederland en andere welvarende landen emissiereducties van broeikasgassen van 80 tot 90 procent nodig in 2050. Dit vergt aanvullend beleid, onder andere gericht op het verhogen van de energie-efficiency en een groter aandeel hernieuwbare energie.

– Door het verbruik van de eigen energievoorraden zal de afhankelijkheid van Nederland van andere landen op termijn toenemen, tenzij alternatieve energiebronnen worden aangeboord.

– Het aandeel hernieuwbare energie in Nederland is sinds 2000 verdrievoudigd, maar is laag vergeleken met andere landen. Met het bestaande beleid zal het aandeel

3.3.1 Indicatoren Klimaat en Energie

Thema/indicator Eenheid Waarde in het

meest recente jaar Jaarlijkse verandering sinds 2000 Positie van NL in de EU Klimaat (internationaal)

historische CO2-emissies* ton per inwoner 7,2 0,7% 13 (17)

emissiehandelsbalans mln ton CO2-equivalenten 3,0 È .

totale broeikasgasemissies per inwoner ton CO2-equivalenten 12,6 –0,9% 21 (27)

broeikasgasintensiteit van het bruto

binnenlands energieverbruik ton COequivalenten2-equivalenten per ton olie- 2,1 –0,9% 9 (27)

CO2-emissies ton CO2-equivalenten per inwoner 10,6 n.s. 23 (27)

broeikasgasintensiteit van de economie kg CO2-equivalenten per euro

bbp (2000 prijzen) 0,4 –2,3% 9 (27)

Energie

energiereserves terajoules per inwoner 3,0 –3,8% 6 (27)

hernieuwbare energie % van totale energiebronnen 3,7% 0,3% 24 (27)

uitputting energievoorraad % van netto nationaal inkomen –1,1% n.s. .

bruto binnenlands energieverbruik kilogram olie-equivalenten per inwoner 5 025 0,5% 23 (27) energie-intensiteit van de economie kilogram olie-equivalent per 1000 euro

bbp (2000 prijzen) 173,8 –0,9% 13 (27)

Energie (internationaal)

invoer energie** gigajoules per inwoner 88,9 –0,9% 20 (27)

n.s.: niet significant.

* Gemiddeld per jaar over de periode 1860–2007.

hernieuwbare energie in Nederland naar verwachting onvoldoende toenemen om in 2020 aan de Europese verplichting van 14 procent te voldoen.

De onderwerpen klimaat en energie zijn nauw met elkaar verbonden. De huidige energie- voorziening is vrijwel geheel gebaseerd op de verbranding van fossiele brandstoffen. Hier komen broeikasgassen bij vrij die bijdragen aan klimaatverandering. Doordat de gemid- delde temperatuur hierdoor zal stijgen, zal de zeespiegel stijgen en neemt de kans op ex- treem weer toe. De voorraden fossiele brandstoffen zullen de komende decennia verder worden uitgeput. Door de relatief snelle afname van de Europese energievoorraden neemt de afhankelijkheid van andere regio’s, zoals Rusland en het Midden-Oosten, sterk toe. Dit kan tot geopolitieke spanningen leiden. Het Europese en Nederlandse klimaat- en ener- giebeleid richt zich op het terugdringen van broeikasgasemissies en het verhogen van de energie-efficiency en het aandeel hernieuwbare energie in de totale energievoorziening.

Energiegebruik in Nederland hoog

De Nederlandse economie wordt, mede vanwege het grote gewicht van de petrochemie, de glastuinbouw en de vervoerssector, gekenmerkt door een hoog energiegebruik per per- soon. Nederland voert veel energie in, waarvan ongeveer een derde deel ook in Nederland wordt verbruikt. Een groot deel van de ingevoerde energie wordt als ruwe aardolie en aardolieproducten weer doorgevoerd naar het buitenland.

Nederland beschikt in vergelijking met veel andere Europese landen over een grote voor- raad fossiele energiedragers. Ervan uitgaande dat de hoeveelheid geproduceerd aardgas in de komende jaren ongeveer hetzelfde zal zijn als in de afgelopen jaren, kan, bij het hui- dige verbruikstempo, nog ongeveer 20 jaar lang aardgas uit de Nederlandse bodem wor- den gehaald. Het afgelopen decennium zijn de aardgasbaten voor een belangrijk deel in- gezet om de economische structuur van Nederland te versterken. Nederland wil het ge- bruik van eigen gas verlengen door in te zetten op zogenaamd groen gas. Dit is methaan- houdend gas dat uit biomassa wordt geproduceerd en kan dienen als alternatief voor aardgas. Ondanks het hoge energiegebruik is de Nederlandse industrie in vergelijking met andere Europese bedrijven redelijk energie-efficiënt. Met dezelfde hoeveelheid energie wordt in Nederland dus meer gedaan dan in andere EU-landen.

Aandeel hernieuwbare energie laag

In vergelijking met andere landen van de Europese Unie is het huidige aandeel hernieuw- bare energie in Nederland laag. Nederland zat in 2010 op 3,7 procent. Dat is ver beneden het EU-gemiddelde van ongeveer 10 procent in 2007. Alleen in België, Luxemburg en het Ver-

enigd Koninkrijk is het aandeel hernieuwbare energie nog lager. De belangrijkste verklaring voor de lage positie van deze landen ligt in het vrijwel ontbreken van de twee belangrijkste traditionele vormen van hernieuwbare energie: biomassa bij huishoudens en waterkracht- centrales. In veel landen leveren deze twee vormen al vele decennia een substantiële bij- drage aan de energievoorziening, zonder subsidies of verplichtingen van de overheid. Door de geleidelijke toename van het subsidiebudget voor hernieuwbare energie naar maximaal 1,4 miljard euro per jaar zal het aandeel hiervan in Nederland met 2 tot 3,5 pro- centpunt toenemen tot circa 9 procent in 2020 (PBL, 2010c). Dit is echter onvoldoende om aan de Europese verplichting van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 te voldoen. De resultaten van de evaluatie van het hernieuwbare energiebeleid van het huidige kabinet in 2011 door ECN en PBL konden niet worden meegenomen in de Monitor. In die evaluatie wordt ondermeer rekening gehouden met een hervorming van het SDE-subsidiestelsel en een bij- en meestookverplichting van biomassa voor kolencentrales.

Broeikasgasemissies per hoofd van de bevolking hoog

De uitstoot van broeikasgassen per hoofd van de bevolking is vanaf 2005 afgenomen. Des- ondanks neemt Nederland voor wat betreft deze emissies een lage positie in op de EU- ranglijst (een lage positie betekent relatief veel uitstoot). De dalende trend is zondermeer

3.3.2 Hernieuwbare energie in Nederland

% van totaal energieverbruik

Biomassa 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 2010 2015 2020 2005 2000 1995 1990

Overige bronnen zoals waterkracht, zonne- en bodemenergie

Windenergie Doelstelling EU Bron: CBS.

positief te duiden, maar deze ontwikkeling gaat in vergelijking met andere Europese lan- den traag. Dit blijkt nog sterker wanneer we kijken naar de historisch gecumuleerde CO2-

uitstoot. Wanneer we de CO2-uitstoot vanaf 1860 tot heden optellen, valt op dat deze op-

gebouwde CO2-uitstoot in Nederland vrij hoog is. De uitstoot van broeikasgassen hangt,

evenals het totale energieverbruik, sterk af van de economische structuur van een land. Zo is het aandeel van energie-intensieve bedrijfstakken in Nederland erg groot. De chemi- sche industrie, en dan vooral de basischemie en de aardolie-industrie, zijn hier sterk verte- genwoordigd. Ook produceert de landbouwsector relatief veel broeikasgassen door het relatief grote aandeel glastuinbouw en kent Nederland veel intensieve veeteelt. Tenslotte is de Nederlandse elektriciteitsproductie nog grotendeels gebaseerd op de verbranding van fossiele brandstoffen en maar voor een beperkt deel op de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of kernenergie.

EU-doel broeikasgassen voor Nederland voor 2020 binnen bereik

De EU heeft zich verplicht tot het reduceren van de broeikasgasemissies met 20 procent in 2020 ten opzichte van 1990. Belangrijk instrument hierbij is het Europese emissiehandels- systeem (ETS) dat emissierechten beschikbaar stelt aan bedrijven die broeikasgassen produce- ren. Binnen dat systeem geldt voor de jaren tot en met 2020 één Europees emissieplafond voor alle deelnemers, dat jaarlijks wordt aangescherpt. Bedrijven die minder uitstoten dan waar ze recht op hebben, kunnen hun emissierechten verkopen aan bedrijven die meer uitsto- ten. De prijs van deze rechten wordt bepaald door marktwerking. Niet alle sectoren die broei- kasgassen produceren nemen deel aan het ETS. De belangrijkste niet-ETS-sectoren zijn de con- sumenten, de vervoerssector, de landbouw, de dienstensectoren en kleine industriebedrijven. Voor deze sectoren heeft de Europese Commissie wel nationale reductiedoelstellingen voor de periode 2013 tot 2020 vastgesteld. Ook deze doelstellingen worden jaarlijks aangescherpt. Met het vastgestelde beleid lijkt het voor Nederland mogelijk om in 2020 aan de EU-doelstelling voor niet-ETS-sectoren te voldoen: de Nederlandse emissie wordt geraamd op 94 tot 110 Mton, terwijl het EU-doel voor Nederland 99 Mton CO2 bedraagt. Of Nederland aan de jaarlijkse doe- len tussen 2013 en 2019 zal voldoen is echter nog niet duidelijk.

Om de temperatuurstijging op termijn beperkt te houden tot 2 graden is in 2050 onge- veer een halvering nodig van de mondiale emissies ten opzichte van 1990. Voor Nederland en andere ontwikkelde landen impliceert dit een emissiereductie van naar schatting 80– 90 procent over dezelfde periode. Dit vergt aanvullend beleid, onder andere gericht op het verhogen van de energie-efficiëntie en het vergroten van het aandeel hernieuwbare ener- gie. Duidelijk is dat dergelijke reducties ingrijpende wijzigingen met zich mee zullen bren- gen voor het gehele energiesysteem, uiteenlopend van de energievoorziening tot indus- trie, landbouw, verkeer en de gebouwde omgeving (zie hoofdstuk 5).

Emissies in buitenland voor Nederlandse consumptie blijven toenemen

Vaak wordt alleen gelet op de uitstoot in Nederland, met name door productie. Door het Nederlandse consumptiegedrag wordt echter ook uitstoot in het buitenland veroorzaakt (geïmporteerde consumptiegoederen die in het buitenland worden geproduceerd). Het is daarom ook zinvol te kijken naar de broeikasgasemissies die worden veroorzaakt door consumptie door Nederlanders (ook bekend als de carbon footprint). Dit omvat de emis- sies die tijdens het hele productieproces van de goederen en diensten worden uitgesto- ten, ongeacht of dit in Nederland of in het buitenland plaatsvindt. De OESO beveelt in haar groene groei strategie dan ook aan om zowel te kijken naar de productie als de con- sumptie gerelateerde emissies (OESO, 2011). Tussen 1996 en 2009 daalde de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen, terwijl in dezelfde periode de mondiale uitstoot van broei- kasgassen door onze consumptiebehoeften gelijk bleef en de buitenlandse emissies die plaats vonden voor export naar Nederland toenamen (CBS, 2011).

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 75-79)