• No results found

Financiële houdbaarheid

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 119-123)

maatschappelijk domein

3.13 Financiële houdbaarheid

– Met de enorme groei van het grensoverschrijdende kapitaalverkeer en de omwisseling van de gulden voor de euro is de internationale verwevenheid van Nederland in het mondiale en Europese financiële stelsel zeer sterk toegenomen. Financiële discipline en vertrouwen in instituties zijn noodzakelijke voorwaarden voor het duurzaam functi- oneren van dit stelsel.

– Naar Europese maatstaven hebben Nederlanders veel pensioenkapitaal gespaard. Toch zijn de besparingen tegen de huidige rentestand ontoereikend om aan de verplichtin- gen te voldoen.

– Zonder lastenverzwaringen kunnen toekomstige generaties waarschijnlijk niet genie- ten van dezelfde sociale zekerheid en het zelfde niveau van overheidsvoorzieningen als de huidige generatie.

3.13.1 Indicatoren Financiële houdbaarheid

Thema Indicator (naam) Eenheid Waarde in het

meest recente jaar Jaarlijkse veran- dering sinds 2000 Positie van NL in de EU

Schuld Netto financiële positie t.o.v. buitenland % van het bbp 64% 8,2% 1 (26)

Pensioenen % 75% n.s. 2 (20)

Schuld van de Centrale overheid % van het bbp 63% n.s. 16 (27)

Zonder geld kan een moderne economie niet functioneren. Geld doet dienst als ruilmid- del, als opslagmedium voor koopkracht en als rekeneenheid. Maar (modern) geld zelf heeft geen intrinsieke waarde: het ontleent zijn waarde aan het geïnstitutionaliseerde vertrouwen dat er in wordt gesteld. De bezitter verwacht dat zijn geld op ieder moment kan worden omgewisseld tegen de goederen of diensten waaraan hij op dat moment be- hoefte heeft. Het gewenste moment van omwisseling kan ver weg in de tijd liggen, zelfs zover dat de producenten van die goederen en diensten nog niet geboren zijn. Besparin- gen kunnen als doel hebben om over bijvoorbeeld veertig jaar verzekerd te zijn van vol- doende voedsel en zorg op de oude dag. In die zin verbindt geld het heden ook met de (verre) toekomst. Die verbinding heeft soms een meer direct karakter: individuen die spa- ren voor later. Soms is het karakter meer indirect en bestaat ze uit afspraken met de over- heid die voor alle burgers gelden. Een voorbeeld hiervan is de AOW: burgers rekenen op een door de overheid verschafte basisvoorziening vanaf hun 65ste (of enige jaren later). Maar als geld ‘geïnstitutionaliseerd vertrouwen’ is, en zonder geld een moderne economie niet kan functioneren, is geïnstitutionaliseerd vertrouwen een voorwaarde voor het duur- zame bestaan van onze materiële welvaart. Dit roept een aantal vragen op die in de kern allemaal betrekking hebben op de houdbaarheid van alle financiële afspraken die zijn ge- maakt. De houdbaarheid van alle opgebouwde financiële claims die burgers in de loop der jaren via hun besparingen en via afspraken met de overheid hebben opgebouwd, zijn hier een belangrijk onderdeel van. Die claims hebben niet alleen betrekking op medeburgers, bedrijven of overheden in eigen land maar ook op die in andere landen.

Met de enorme groei van het grensoverschrijdende kapitaalverkeer en de omwisseling van de gulden voor de euro is de internationale verwevenheid van Nederland in het mon- diale en Europese financiële stelsel zeer sterk toegenomen. De afgelopen jaren is gebleken dat de duurzaamheid van dit stelsel en dus ook de houdbaarheid van de claims, geen van- zelfsprekendheid is. Financiële discipline en instituties die dit bevorderen en laksheid ont- moedigen, zijn noodzakelijke voorwaarden voor het duurzaam functioneren van het geld- systeem. Op de vragen wat dit precies in de praktijk betekent en of hier momenteel aan wordt voldaan wordt hier niet ingegaan, zowel vanwege het complexe karakter van de vragen als de beperkte invloed die Nederland op deze instituties heeft. De monitor be- perkt zich wat dit onderwerp betreft tot drie onderdelen van die financiële houdbaarheid: de financiële positie van Nederland ten opzichte van het buitenland, de pensioenen en de overheidsschuld.

Netto financiële positie ten opzichte van het buitenland

Sinds jaar en dag heeft Nederland een overschot op de lopende rekening. Dit betekent dat Nederland een spaaroverschot heeft. Een spaaroverschot leidt, normaliter, tot een verster- king van de financiële positie van een land ten opzichte van het buitenland en draagt al- dus bij aan de financiële houdbaarheid van het betreffende land. Opvallend genoeg laten

de statistieken maar in zeer beperkte mate die versterking van de netto financiële positie van Nederland zien (zie 3.13.2). In de jaren 1997–2002 was de netto financiële positie van Nederland ten opzichte van het buitenland zelfs negatief. De jaren daarna laten weliswaar een positief netto extern vermogen zien, maar, op grond van gegevens over de jaarlijkse netto nationale besparingen en de financiële stromen zouden de netto vorderingen van Nederland op het buitenland heel veel groter behoren te zijn. Pogingen om deze discre- pantie te verklaren zijn tot nu toe niet echt succesvol gebleken (Kuster, 1997; Boon- stra, 2003; Mellens en Noordman, 2009). Een groot deel van de overschotten lijkt te zijn verdwenen in wat door deze auteurs het ‘zwarte gat’ van Nederland wordt genoemd. In de periode 1991–2008 zijn hierin enige honderden miljarden euro’s verdwenen. Ondanks het ‘raadsel’ van het zwarte gat, duidt de netto financiële positie van Nederland ten opzichte van het buitenland op een alleszins houdbare situatie. In 2007, het laatste jaar waarvoor voor alle EU-lidstaten gegevens beschikbaar zijn, was er zelfs geen land in de EU dat, uit- gedrukt als percentage van het bbp, zo’n hoog vorderingensaldo op het buitenland had als Nederland. Nederland lijkt zich wat dit betreft geen zorgen te hoeven maken.

Pensioenen

Net als in de meeste andere lidstaten van de EU, vindt de financiering van het staatspen- sioen, de AOW, in Nederland plaats volgens het omslagstelsel. Anders dan in de meeste

3.13.2 Netto financiële positie van Nederland ten opzichte van het buitenland

–30 –20 –10 0 10 20 30 40 50 60 70 % van het bbp 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 Bron: CBS.

andere lidstaten, is de hoogte van dit staatspensioen in Nederland gelijk aan bijstandsni- veau. Voor een groot deel van de Nederlandse bevolking vormen aanvullende pensioenen, die zijn belegd bij private pensioenfondsen en –verzekeraars, daarom een belangrijk on- derdeel van de oudedagvoorziening. Deze aanvullende pensioenen zijn anders dan het staatspensioen, gefinancierd volgens een kapitaaldekkingstelsel. Belangrijkste kenmerk van het kapitaaldekkingstelsel is dat er via een premieheffing op het loon voor de aanvul- lende pensioenen gespaard wordt. Gerekend in euro’s is het gespaarde pensioenkapitaal verhoudingsgewijs in geen enkele EU-lidstaat zo hoog als in Nederland. Desalniettemin kunnen bij de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenen enige kanttekenin- gen worden geplaatst. De dekkingsgraad, de verhouding tussen beschikbaar kapitaal en verplichtingen, is ondanks de volle spaarpot bij de huidige rentestand bij een groot aantal pensioenfondsen te laag. Dat wil zeggen dat deze fondsen momenteel over onvoldoende kapitaal beschikken om aan hun toekomstige verplichtingen te voldoen. Daarbij komt dat de verplichtingen in nominale euro’s zijn gedefinieerd. Deelnemers zitten echter niet te wach- ten op nominale garanties, het gaat hen om de koopkracht van hun pensioenen. Verder is van belang dat de huidige pensioenbeleggingen vorderingen zijn in een wereld die geken- merkt wordt door grote schuldenproblemen. Het is nog maar de vraag in hoeverre de schul- denlanden hun schulden in kunnen lossen zonder (aanzienlijke) inflatie of andere vormen van schuldvermindering. In hoeverre pensioenfondsen hierdoor verliezen zullen leiden en dit gevolgen heeft voor toekomstige pensioenuitkeringen is op voorhand moeilijk vast te stellen. 0 40 50 60 70 3.13.3 Overheidsschuld (EMU-schuld) % van het bbp 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 Bron: Eurostat.

Overheidsschuld en sociale zekerheid

De schuld van de overheid lag in 2009 iets boven de 60 procent van het bbp (zie 3.13.3). Door de kredietcrisis en de reddingsoperaties van de overheid met betrekking tot het bankwezen is de schuldquote fors gestegen; in 2007 bedroeg zij nauwelijks meer dan 45 procent van het bbp. Naar historische maatstaven lijkt ook een schuldquote van 60 pro- cent een nog steeds alleszins ‘houdbare’ schuld.

Voor een preciezere beantwoording van de houdbaarheidsvraag is het echter nuttig om de schuld te beoordelen tegen de achtergronden van de impliciete verplichtingen die de overheid heeft als gevolg van bestaande sociale zekerheidsarrangementen en overheids- voorzieningen. De houdbaarheidsvraag wordt dan de vraag of onze kinderen en kleinkin- deren in de toekomst van dezelfde sociale zekerheid en dezelfde overheidsvoorzieningen kunnen genieten als de huidige generaties momenteel kunnen, zonder dat er meer belas- ting hoeft te worden betaald. Het antwoord op deze vraag luidt: vermoedelijk niet. Re- cente berekeningen laten een houdbaarheidstekort van bijna 30 miljard euro zien (ter Horst et al., 2010). Als belangrijkste oorzaken wordt gewezen op (i) de toenemende vergrij- zing, incl. de stijging van de gemiddelde levensverwachting; (ii) de negatieve uitgangspo- sitie in de vorm van de bestaande overheidsschuld en het begrotingstekort; en (iii) het langzamerhand opraken van de gasvoorraden. De onhoudbaarheid impliceert dat er aan- passingen plaats moeten vinden. Zo zouden de bestaande voorzieningen kunnen worden verlaagd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verhoging van de AOW-leeftijd, verlaging van allerlei subsidies of een aanscherping van de toegangsregels voor uitkeringen. Ook zouden de belastingen kunnen worden verhoogd.

In document Monitor Duurzaam Nederland 2011 (pagina 119-123)