• No results found

Maatregelen H4010A Vochtige heiden

In document Natura 2000 Beheerplan 29. Holtingerveld (pagina 152-155)

5 PAS-gebiedsanalyse

5.5 Herstelstrategie en maatregelenpakket per habitattype

5.5.5 Maatregelen H4010A Vochtige heiden

Er is zijn goede mogelijkheden tot herstel en uitbreiding aanwezig, mits de waterhuishouding meer wordt afgestemd op vochtige heide bijv. rond het Uffelterveen, langs het Boervaartje en bij Het Platte (Jansen e.a. 2011). De te hoge stikstofdepositie maakt het noodzakelijk het beheer vooralsnog te intensiveren. Het beheer moet bestaan uit:

• Verwijderen bosopslag

• Kleinschalig plaggen op plaatsen met sterk vergraste situaties • Lokaal maaien en afvoeren

• Extensieve begrazing met heideschapen en runderen (behalve lokaal in de periode april- augustus, voor kwetsbare vegetaties)

• Dichten sloten en greppels in de onmiddellijke nabijheid

De herstelmaatregelen richten zich voornamelijk op het herstel van het hydrologisch systeem, en op de afvoer van nutriënten.

Maatregelen gericht op functioneel herstel

Om de vochtige heiden in omvang en kwaliteit te kunnen behouden en uitbreiden bij de - voorlopig - te hoge stikstofdepositie, zijn voldoende hoge grondwaterstanden nodig. De huidige vegetatiesamenstelling duidt regelmatig op te droge omstandigheden. Verwacht wordt dat dit samenhangt met wegzijging naar het eerste watervoerend pakket, onder invloed van lage peilen in de omgeving. De afgelopen jaren zijn al veel sloten en greppels in het gebied gedempt, om zo veel mogelijk gebiedseigen water vast te houden. Doordat er te weinig peilbuisgegevens zijn, is onvoldoende bekend hoe groot het probleem nu (nog) is en waar de oorzaken liggen. Om vast te stellen in hoeverre in de huidige situatie wordt voldaan aan de eisen van dit habitat- type en wat de knelpunten zijn en de juiste maatregelen om die op te heffen, is nader hydro- logisch onderzoek nodig. Dat dient gericht te zijn op het vaststellen van grondwaterstanden boven en onder de keileem in en rond het gebied, de mate van verzuring van de bodem, de rol van het Uffelter Boervaartje en de Wapserveense waterlossing en de effecten van de grondwa- terwinning onder de Havelterberg. Analyse van deze gegevens kan duidelijk maken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn om het habitattype te behouden (Jansen 2011). Concreet betekent dat:

• een hydrologisch meetnet opzetten, om grondwaterstanden en stijghoogtes te monitoren; • met deze informatie vaststellen hoe het hydrologische systeem functioneert en in welke mate

voldaan wordt aan de eisen van Vochtige heiden;

• op basis van de analyse eventuele aanvullende maatregelen formuleren. Voorgestelde maatregelen vooruitlopend op dit onderzoek zijn:

• Opslag (bos) verwijderen; dit helpt om de verdamping te verminderen (Beije et al., 2012) • Detailafwatering opheffen.

Maatregelen gericht op uitbreiding

Voor het nemen van maatregelen gericht op uitbreiding op regionale schaal is allereerst het hierboven beschreven onderzoek nodig. Vooruitlopend op dit onderzoek zijn maatregelen zoals die in de volgende alinea’s zijn beschreven zeer nuttig in die gebieden die kansen bieden voor uitbreiding van het type, zoals ten zuiden van het Uffelter Boervaartje.

Maatregelen gericht tegen effecten van stikstofdepositie • Begrazen

Hierbij wordt de concurrentiekracht van pijpenstrootje verminderd door begrazing van koeien en schapen. Belangrijk bij de uitvoering is dat de kwetsbare delen (voor zowel vegetatie als fauna) worden ontzien bij begrazing, bijvoorbeeld in de bloeitijd. Goede afras- tering of een gescheperde kudde (sturing) is daarvoor noodzakelijk (zie ook alinea 5.5.1). De drukbegrazing wordt op 10 ha per beheerplanperiode in het habitattype uitgevoerd.

• Plaggen

Er wordt 6 ha per beheerplanperiode geplagt. Belangrijk is dat dit kleinschalig gebeurd en alleen op plaatsen waar sprake is van een sterk vergraste situatie en waar kansen op herstel groot zijn (gradiënten, venranden, natte laagten, op keileem). Plaggen zorgt voor de verwij- dering van een nutriëntrijke laag, waardoor de effecten van vermesting worden tegengegaan. Het plaggen vindt parallel aan de vegetatiegradiënt plaats. Alleen kleinschalig plaggen komt in aanmerking, omdat daardoor meer rekening kan worden gehouden met typische en andere bijzondere soorten. Chopperen is een andere methode voor het afvoeren van nutriënten, maar gaat minder diep dan plaggen. Het is een oplossing voor die terreindelen waar munitie in de bodem aanwezig is en waar plaggen daarom te gevaarlijk is.

• Bekalken

Bekalken zorgt voor herstel van de buffering (tegen verzuring) van het terrein, als blijkt dat na plaggen te weinig bufferende stoffen beschikbaar zijn. Per plaglocatie wordt op basis van onderzoek bepaald of bekalken gewenst is. In slenken met kwel (koolzuurrijk) wordt bekalken afgeraden omdat dit de ontwikkeling van veenmossen remt.

• Kleinschalig maaien en afvoeren

Maaien en afvoeren wordt op 6 hectare van het gebied per beheerplanperiode uitgevoerd. Het draagt bij aan het tegengaan van de effecten van stikstofdepositie. Er dient wel voor eind september gemaaid te worden. Als er later wordt gemaaid heeft het pijpenstrootje al veel voedingsstoffen teruggetrokken in de wortels, waardoor er weinig voedingsstoffen worden afgevoerd. Kleinschalig maaien en afvoeren zorgt ook voor meer structuurvariatie. Deze maatregel wordt in combinatie met begrazing uitgevoerd.

• Verwijderen van opslag en bos

Door de stikstofdepositie kunnen vliegdennen en berken zich momenteel gemakkelijk vestigen. Op de Vochtige heiden wordt 25 hectare per beheerplanperiode vrijgemaakt van opslag, waarbij enkele delen worden overgeslagen, om nesten en voedselplekken van vogels te ontzien.

Niet gebruikte maatregelen

Afgraven en bos kappen zijn in het Holtingerveld niet aan de orde. Door systeemherstel en het uitvoeren van de beschreven maatregelen tegen de effecten van stikstofdepositie is herstel van de kwaliteit en de uitbreiding van het areaal goed mogelijk.

Monitoren van bodemverzuring en van ontwikkeling van typische soorten

Hiervoor geldt hetzelfde als voor het habitattype stuifzandheiden met struikhei (zie paragraaf 5.5.1). Mocht uit monitoring blijken dat de bodem verzuurt, dan kan overwogen worden de buffering te herstellen door - na plaggen - leem of kalk uit te strooien. Wat betreft de typische soorten gaat het bijvoorbeeld om adder, levendbarende hagedis, gentiaanblauwtje en groentje. 5.5.6 Maatregelen H4030 Droge heiden

Maatregelen gericht op functioneel herstel

De kwaliteit van Droge heiden in het Holtingerveld is relatief goed; functioneel herstel is slechts beperkt nodig. Daarbij gaat de aandacht vooral naar het ontwikkelen van gradiënten (overgangen) tussen droge heiden en stuifzandheiden, heischrale graslanden, vochtige heiden en bos. De gradiënten kunnen worden gerealiseerd door de herstelmaatregelen tegen de effecten van stikstof mede daarop te richten: creëren van boomheides op de overgang van heide naar bos, kleinschalig plaggen op de overgang naar heischrale graslanden en effectief sturen van de begra- zing door de gescheperde schaapskudde.

Maatregelen gericht tegen effecten van stikstofdepositie

Sommige delen van de droge heide in het Holtingerveld zijn matig tot sterk vergrast, en/of verbost. Ook in 2030 is de depositie nog dermate hoog, dat dit knelpunt zich ook dan nog doet voelen (zie alinea 5.3.6).

Maatregelen voor de droge heide zijn: • Verwijderen van opslag en bos

Het grootste deel van de opslag wordt verwijderd. Er is uitgegaan van 25 hectare opslag verwijderen per beheerplanperiode. Her en der moeten bomen en boomgroepen blijven

staan voor typische soorten die graag gebruik maken van bomen en struiken, zoals groentje, klapekster en boomleeuwerik.

• Drukbegrazing

Begrazen helpt alleen als er relatief hoge veedichtheden aanwezig zijn en het vee ’s nachts elders verblijft. De maatregel wordt op 10 hectare per beheerplanperiode uitgevoerd. De maatregel is effectief als deze wordt uitgevoerd met een gescheperde kudde, of in rasters die na elkaar worden begraasd. De methode bevordert de structuurvariatie. De maatregel is het meest effectief in combinatie met maaien.

• Plaggen en nabekalken

Plaggen is een belangrijke maatregel om sterk vergraste situaties tegen te gaan en weer tot goed ontwikkelde Droge heiden te laten doorgroeien. Het zorgt voor de verwijdering van de dikke laag verzuurde humus en voedingsstoffen, waarmee effecten van vermesting worden tegengegaan. Er wordt geplagd op 5 hectare per beheerplanperiode. Belangrijk is dat klein- schalig te werk wordt gegaan en niet te diep wordt geplagd; dan blijft een groter deel van de zaadvoorraad en de bodemfauna behouden. Het plaggen wordt parallel aan de vegetatiegra- diënt uitgevoerd. Alleen kleinschalig plaggen komt in aanmerking, omdat daardoor meer rekening kan worden gehouden met typische en andere bijzondere soorten. Chopperen is een alternatief voor plaggen in die terreindelen waar munitie in de bodem aanwezig is en waar plaggen daarom te gevaarlijk is.

• Nabekalken

Het toevoegen van kalk zorgt voor herstel van de buffering voor (midden)lange termijn en kan er voor zorgen dat het herstel van droge heide compleet met typische soorten meer kans krijgt. Het wordt uitgevoerd op die geplagde terreindelen waar blijkt dat er te weinig buffe- rend vermogen aanwezig is.

• Kleinschalig maaien en afvoeren

Maaien draagt bij aan het tegengaan van de effecten van stikstofdepositie, maar de humuslaag die van belang is om stikstof en fosfor vast te leggen blijft wel behouden. Bovendien draagt kleinschalig maaien bij aan het vergroten van de structuurvariatie. Maaistroken zijn niet breder dan tien meter met het oog op de overleving van soorten als levendbarende hagedis. De maatregel wordt op 5 hectare per beheerplanperiode uitgevoerd.

Niet voorgestelde maatregelen

Branden wordt niet gezien als een effectieve(re) herstelmaatregel. Met andere maatregelen kan vaak een beter resultaat bereikt worden. De maatregel wordt daarom in het Holtingerveld niet toegepast.

Kappen van naaldbos en afgraven zijn in het Holtingerveld niet nodig. Door systeemherstel en het uitvoeren van maatregelen tegen de effecten van stikstofdepositie is herstel van de kwaliteit en behoud van het areaal goed mogelijk.

Monitoren van bodemverzuring en van ontwikkeling van typische soorten

Hiervoor geldt dezelfde redenering als voor stuifzandheiden met struikhei (zie paragraaf 5.5.1). Mocht uit de monitoring blijken dat de bodem verzuurt, dan kan overwogen worden de buffe- ring te herstellen door -na plaggen- leem of kalk uit te strooien. Wat betreft de typische soorten gaat het bijvoorbeeld om adder, levendbarende hagedis, heideblauwtje en groentje.

5.5.7 Maatregelen H6230 Heischrale graslanden

In document Natura 2000 Beheerplan 29. Holtingerveld (pagina 152-155)