• No results found

H2310 Stuifzandheiden met struikhe

3.3 Natura 2000-doelen

3.3.1 H2310 Stuifzandheiden met struikhe

De ecologische vereisten voor dit habitatype zijn vermeld in paragraaf 2.3. Doel

De doelstelling het uitbreiden van de oppervlakte en het verbeteren van de kwaliteit. Het doel is onderdeel van de kernopgave 6.08 Structuurrijke droge heiden. De kernopgave heeft tot doel om een vergroting in areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320, droge heiden H4030 én zandverstuivingen H2330 te realiseren, gezamenlijk met het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos mede ten behoeve van vogelsoorten als duinpieper A255, korhoen A107, nachtzwaluw A224, draaihals A233 en tapuit A277.

Een kernopgave wordt gesteld om aan te geven wat de belangrijkste bijdrage is van een gebied aan het Natura 2000 netwerk.

Kenmerken, verspreiding en samenhang

Het habitattype is aanwezig met een gezamenlijk oppervlak van 32,9 ha. Het is verdeeld over twee grote kerngebieden die beiden ten noorden van de Hunebeddenweg liggen. In de stuif- zandheiden overheerst struikhei (Calluna vulgaris). Kenmerkend is de menging met kruip- en stekelbrem (Genista pilosa en G. anglica) en met grassen en pioniersoorten van meer open stuifzandbegroeiingen zoals buntgras, schapengras, heidespurrie, mossen en korstmossen. Het type komt voor in het Holtingerveld en op de flanken van de Havelterberg in samenhang met het dynamische type H2330 (zandverstuivingen) en de meer stabiele typen H2320 en H4030 (kraaiheibegroeiingen en droge heiden). De grootste hoeveelheid van de begroeiing is relatief soortenarm.

Tussen de kensoorten struikheide, stekelbrem en kruipbrem komen soorten als fijn schapen- gras, pijpenstrootje en bochtige smele voor. Lokaal – aan de voet van de Havelterberg – komen fijnmazige, gevarieerde vegetaties voor waarin korstmossen een hoog aandeel hebben. Verder treedt wilde tijm regelmatig op (met overgangen naar heischraal grasland).

Oppervlak en huidige kwaliteit

De westelijke en zuidelijke deelgebieden zijn eenvormiger en matig ontwikkeld. Hier zijn echter wel meer en soms hoge dwergstruiken aanwezig. Vooral aan de westzijde treedt verruiging op. De oppervlakte voor een functionele omvang wordt niet behaald. Met zijn 32,9 ha opgedeeld in twee gebieden is niet voldoende oppervlak aanwezig voor een zichzelf instandhoudend systeem. De kwaliteit in het Holtingerveld is matig tot goed (H.Dekker, J. Smittenberg & R. Oving, ongepubliceerd). Een klein deel van de heide is sterk vergrast, dat wil zeggen dat zij gedomi- neerd wordt door bochtige smele en pijpenstrootje. De soortenrijkdom is matig tot goed. Karakteristieke planten zijn klein warkruid, kruipbrem, stekelbrem en tandjesgras. De vorm van het habitattype met mossen en korstmossen herbergt 16 van de 27 typische soorten (zie tabel 3.3).

In het Holtingerveld komen naar verhouding vrij veel diersoorten van het habitattype voor, zoals de heivlinder. De rupsen van deze vlinder eten van grassoorten die voldoende in het gebied voorkomen, zoals buntgras, schapengras en rood zwenkgras. Ook heidevlinders zoals bruine vuurvlinder, groentje en kommavlinder komen in het gebied voor. Afwisseling in

boomleeuwerik, veldleeuwerik en roodborsttapuit zijn aanwezig. Klapekster is, net als elders in Drenthe (en de rest van Nederland), alleen als wintergast aanwezig.

Trend

De omvang van de stuifzandheiden is ongeveer gelijk aan de omvang in de jaren 80 van de vorige eeuw. In de periodes daarvoor was de omvang groter, maar door verbossing nam de oppervlakte af. De stuifzandheiden zijn door intensief begrazingsbeheer in de recente tijd niet verder achteruitgegaan. Lokaal is de situatie zelfs licht verbeterd. Deze lichte vooruitgang kan worden voortgezet, mits dat het beheer van de heide voldoende intensief is om vergrassing en verbossing tegen te gaan. Begrazing, incidenteel maaien, opslag verwijderen en periodiek klein- schalig plaggen zijn hier de geëigende beheermaatregelen.

Mogelijkheden voor verbetering kwaliteit

Beheermaatregelen die in Holtingerveld gebruikelijk zijn, zoals begrazen (Holtinger schaaps- kudde), kleinschalig plaggen en verwijderen bosopslag (Amerikaanse vogelkers, berk, vuilboom), zorgen voor behoud van de kwaliteit en variatie. Vooral de kleinschaligheid en afwisseling van deze maatregelen is van belang voor het behoud van de variatie en voor ontwik- keling van het biotoop van de verschillende diersoorten.

Uitbreiding van oppervlak is mogelijk door het verwijderen van bos bij het Holtingerzand en Westerzand. Deze omvormig zorgt niet alleen voor uitbreiding stuifzandheide maar ook voor uitbreiding van actief stuifzand (H2330), deze twee habitattypen zijn eigenlijk niet los van elkaar te beschouwen. Ook kunnen de verschillende locaties waar dit type voorkomt, via natuurontwikkeling in de tussenliggende gebieden beter aan elkaar gekoppeld worden, wat vooral het aantal diersoorten ten goede zal komen. Boskap ten behoeve van het habitattype op het terrein van het Ministerie van Defensie, is alleen mogelijk als het geen bivakterreinen betreft. Daar kan alleen opslag jonger dan 15 jaar worden gekapt.

Tabel 3.3. Typische soorten van het habitattype Stuifzanden met struikhei in het Natura 2000-gebied Holtingerveld Soortnaam (NL) Soortnaam (Lat.) Soortgroep Categorie Aanwezig Groentje Callophrys rubi Dagvlinders Cb Ja Heivlinder Hipparchia semele ssp. semele Dagvlinders K Ja Kommavlinder Hesperia comma Dagvlinders K Ja Kronkelheidestaartje Cladonia subulata Korstmossen Ca Onb. Open rendiermos Cladina portentosa Korstmossen Ca Ja Rode heidelucifer Cladonia floerkeana Korstmossen Ca Ja Gedrongen schoffelmos Scapania compacta Mossen E Ja Gekroesd gaffeltandmos Dicranum spurium Mossen K Onb. Gewoon trapmos Lophozia ventricosa Mossen K Ja Glanzend tandmos Barbilophozia barbata Mossen K Ja Kaal tandmos Barbilophozia kunzeana Mossen K Ja Zandhagedis Lacerta agilis ssp. agilis Reptielen K Ja Blauwvleugelsprinkhaan Oedipoda caerulescens Sprinkhanen & krekels K* - Kleine wrattenbijter Gampsocleis glabra Sprinkhanen & krekels E* - Zadelsprinkhaan Ephippiger ephippiger ssp. vitium Sprinkhanen & krekels K* - Zoemertje Stenobothrus lineatus Sprinkhanen & krekels K* - Grote wolfsklauw Lycopodium clavatum Vaatplanten K Ja Klein warkruid Cuscuta epithymum Vaatplanten K Ja Kleine wolfsklauw Lycopodium tristachyum Vaatplanten K Ja Kruipbrem Genista pilosa Vaatplanten K Ja Riempjes Corrigiola litoralis Vaatplanten K Ja, APD Stekelbrem Genista anglica Vaatplanten K + Ca Ja Boomleeuwerik Lullula arborea ssp. arborea Vogels Cab Ja Klapekster Lanius excubitor ssp. excubitor Vogels K** - Roodborsttapuit Saxicola torquata ssp. rubicola Vogels Cb Ja Tapuit Oenanthe oenanthe ssp. oenanthe Vogels Cab*** - Veldleeuwerik Alauda arvensis ssp. arvensis Vogels Cab Ja

*) niet in Drenthe voorkomend **) wel wintergast ***) wel doortrekker

Categorie: Ca = constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = karakteristieke soort; E = exclusieve soort

Aanwezig: Bal = de soort is vermeld in de standaardlijst van Bal uit 2007, maar is afwezig in het gebied; Ja = de soort is aanwezig; Ja, APD = de soort is aanwezig en is een aanvulling van de provincie Drenthe op de standaardlijst van Bal uit 2007; Onb. = Het is onbekend of de soort voorkomt.

Systeemanalyse H2310 Stuifzandheiden met struikhei

De basis van een stuifzandheide is een gestabiliseerde stuifzandbodem, waarbij overstuiving het systeem zo nu en dan wordt terug gezet. In het gebied is dit in de huidige situatie niet meer mogelijk. Momenteel worden de heides open gehouden door (druk)begrazing en kleinschalig plaggen, met een kleine bijdrage van recreatieve activiteiten. De successie stadia die op het kale stuifzand volgen zorgen voor variatie in de vegetatie. De abiotische condities voor het habitat- type zijn een zeer voedselarm milieu. Matig voedselarme condities zijn reeds suboptimaal. De zuurgraad ligt tussen de pH 4,5 en 5,5.

Knelpunten en oorzakenanalyse H2310 Stuifzandheiden met struikhei

Het belangrijkste knelpunt voor dit habitattype is de te hoge stikstofdepositie. Daarnaast is er een knelpunt met betrekking tot beheer, dat gerelateerd is aan de stikstofproblematiek. De knelpunten worden hieronder verder toegelicht.

• Stikstofdepositie

Voor het habitattype geldt dat de werkelijke stikstofdepositie hoger is dan de kritische grenswaarden van het habitattype. Door de te hoge stikstofdepositie nemen snelgroeiende en stikstofminnende soorten (vooral grassen) toe en verdwijnen typische soorten, voornamelijk als gevolg van eutrofiëring en bodemverzuring. Met name de typische (korst)mossoorten zijn zeer gevoelig voor hoge stikstofdepositie. Over de aanwezigheid en de trends in het voorkomen van typische (korst)mossoorten in het gebied is echter onvoldoende bekend (zie leemten in kennis).

• Intern beheer

Door de hoge stikstofdepositie is de vergrassing groter dan bij lage stikstofdepositie. Dit betekent dat de heide intensiever moet worden beheerd dan bij lage stikstofdepositie. Voor het habitattype bestaat het beheer uit begrazen, maaien, verwijderen van opslag en zo nodig kleinschalig plaggen. De frequentie en intensiteit van dit beheer is afgestemd op het heersende stikstofdepositieniveau. Intensief beheer, bijvoorbeeld frequent plaggen en intensief begrazen, kan ook leiden tot negatieve effecten op korstmossenrijke vegetaties en typische (korst)mossoorten. Vanwege het ontbreken van inventarisatiegegevens van typische (korst)mossoorten, is niet bekend of en in welke mate dit een rol speelt in het Holtingerveld. Leemten in kennis H2310 Stuifzandheiden met struikhei

Het is onduidelijk of er mogelijkheden zijn voor het herstel van de dynamiek door overstuiving. Er zijn weinig historische en actuele vegetatie- en soortkarteringen (incl. korstmossen) van het hele Natura 2000-gebied aanwezig, waardoor trends niet zijn te bepalen op basis van objectief onderzoeksmateriaal. Daarom is de trend weergegeven op basis van best professional judgement (H.Dekker, J. Smittenberg & R. Oving, ongepubliceerd en observaties terreinbeheerders). 3.3.2 H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Ecologische vereisten voor het habitattype zijn beschreven in paragraaf 2.3 Doel

Het instandhoudingsdoel is behoud van het oppervlak en het behoud van de kwaliteit. Het doel is onderdeel van de kernopgave 6.08 Structuurrijke droge heiden. De kernopgave heeft tot doel om een vergroting in areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320, droge heiden H4030 én zandverstuivingen H2330 te realiseren, gezamenlijk met het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper A255, korhoen A107, nachtzwaluw A224, draaihals A233 en tapuit A277.

Een kernopgave wordt gesteld om aan te geven wat de belangrijkste bijdrage is van een gebied aan het Natura 2000 netwerk.

Kenmerken, verspreiding en samenhang

Begroeiingen met kraaiheide (Empetrum nigrum) komen in Nederland voor in de duinen en in stuifzandgebieden in het noordelijk deel van het land, van de Noord-Veluwe tot in Twente en Zuidoost-Friesland. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in Drenthe. Het belangrijkste kenmerk van de binnenlandse kraaiheibegroeiingen is dat kraaiheide er algemeen is. Bovendien komen enkele mossoorten in het type voor, zoals gewoon trapmos (Lophozia ventricoza). Verder lijkt het type in samenstelling veel op type H2310 (stuifzandheide met struikhei),

stuifduinen of op keileemgronden. Bossen met ondergroei van kraaiheide worden niet tot het type gerekend. Binnen het gebied komt het type lokaal voor op het Holtingerzand, bij het Kamperzand en Uffelterveen en langs de Studentenkampweg richting Wapserveen. In alle situa- ties domineert kraaiheide, in combinatie met struikheide. Het aandeel mossen en levermossen laat wat te wensen over.

Oppervlakte en huidige kwaliteit

De binnenlandse kraaiheibegroeiingen beslaan in het gebied 12,9 ha. Het betreft vrijwel steeds een voorkomen in mozaïekverband, samen met bijvoorbeeld stuifzanden met struikheide of droge heide. Hierdoor is er veel structuurverschil, goed voor veel planten en dieren, zoals bijvoorbeeld de levendbarende hagedis. De kwaliteit van het habitattype is matig tot goed (H.Dekker, J. Smittenberg & R. Oving, ongepubliceerd en observaties terreinbeheerders). Trend

De huidige oppervlakte met kraaiheidebegroeiingen is ongeveer gelijk aan die van de jaren 80 in de vorige eeuw. De kwaliteit is niet noemenswaardig veranderd. Door intensief beheer als begrazing, maaien en plaggen is de kwaliteit redelijk op orde gebleven. Verdere verbetering van de kwaliteit kan worden bereikt, mits dat het beheer van de heide voldoende intensief is om vergrassing en verbossing tegen te gaan. Begrazing, incidenteel maaien, opslag verwijderen en periodiek (kleinschalig) plaggen zijn hier de geëigende beheermaatregelen.

Mogelijkheden voor verbetering kwaliteit

Stikstofdepositie bevordert de overheersing van kraaiheide en bochtige smele, waardoor de variatie afneemt. Verbetering van de kwaliteit is mogelijk door beheermaatregelen uit te voeren, zoals kleinschalig plaggen en het terugdringen van opslag van bomen. Lichte begrazing met de Holtinger schaapskudde kan leiden tot meer openheid en een grotere soortenrijkdom.

Tabel 3.4. Typische soorten van het habitattype Binnelandse kraaiheidebegroeiingen in het Natura 2000-gebied Holtingerveld

Soortnaam (NL) Soortnaam (Lat.) Soortgroep Categorie Aanwezig Levendbarende hagedis Lacerta vivipara ssp. vivipara Reptielen Cab Ja Kronkelheidestaartje Cladonia subulata Korstmossen Ca Onb. Open rendiermos Cladina portentosa Korstmossen Ca Ja Rode heidelucifer Cladonia floerkeana Korstmossen Ca Ja Gewoon trapmos Lophozia ventricosa Mossen Ca Ja Klein wintergroen Pyrola minor Vaatplanten K Ja, APD

Categorie: Ca = constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = karakteristieke soort; E = exclusieve soort

Aanwezig: Ja = de soort is aanwezig; Ja, APD = de soort is aanwezig en is een aanvulling van de provincie Drenthe op de standaardlijst van Bal uit 2007; Onb. = Het is onbekend of de soort voorkomt.

Systeemanalyse H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Binnenlandse kraaiheidebegroeiingen zijn in de regel een onderdeel van heideterreinen met ten minste het habitattype droge heiden (H4030) en/of stuifzandheiden met struikheide (H2310). Het habitattype komt voor in de hogere delen van het dekzand-landschap en op de stuwwallen waar voornamelijk infiltratie val neerslag optreedt. De ligging bepaalt in sterke mate de

zuurgraad (<pH 5,0) de voedselrijkdom (voedselarm) en droog tot matig droog met af en toe vochtige condities.

In het gebied komt het habitattype vooral in mozaïek voor in de lagere delen ten noorden van de stuwwal. Het habitattype behoort tot de typen van het droge zandlandschap, waarbij verstuiving voor kan komen, zoals H2310 en H2330. In het Holtingerveld zit het type vooral nabij droge heiden, waarbij het instandhoudingsdoel is vastgesteld op het behoud van oppervlak en het behoud van de kwaliteit.

Knelpunten en oorzakenanalyse H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

De knelpunten komen grotendeels overeen met die van het habitattype stuifzandheiden met struikhei (zie alinea 3.4.1). Door het tekort aan vrij beschikbaar zand, vindt overstuiving niet meer plaats. Hierdoor ontstaan geen pioniersstadia en veroudert de vegetatie. In de gebieden met binnenlandse kraaiheidebegroeiingen is relatief veel opslag aanwezig. Om de doelstelling te behalen zijn herstelmaatregelen nodig, zoals het verwijderen van opslag en het plaggen van sterk vergraste situaties

Leemten in kennis H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

• Het is onduidelijk of er mogelijkheden zijn voor het herstel van de dynamiek door overstui- ving.

• Er zijn geen historische en actuele vegetatie- en soortkarteringen (incl. korstmossen) van het hele Natura 2000-gebied aanwezig, waardoor trends niet zijn te bepalen op basis van objec- tief onderzoeksmateriaal. Daarom is de trend weergegeven op basis van best professional judgement (H.Dekker, J. Smittenberg & R. Oving, ongepubliceerd en observaties terreinbe- heerders).

3.3.3 H2330 Zandverstuivingen

Ecologische vereisten voor het habitattype zijn beschreven in paragraaf 2.3 Doel

Het instandhoudingsdoel betreft behoud van oppervlak en verbetering van kwaliteit. Het doel is onderdeel van de kernopgave 6.08 Structuurrijke droge heiden. De kernopgave heeft tot doel om een vergroting in areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320 , droge heiden H4030 én zandverstuivingen H2330 te realiseren, gezamenlijk met het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos voorgaande types en zandverstuivingen H2330, mede ten behoeve van vogelsoorten als duinpieper A255, korhoen A107, nachtzwaluw A224, draaihals A233 en tapuit A277.

Kenmerken, verspreiding en samenhang

Het habitattype komt verspreid voor en is vooral te vinden in het westelijke deel van het gebied. De grootste oppervlaktes liggen in het Holtingerzand en het Westerzand, en lokaal in het Uffelterzand. In het Oosterzand komen nog enkele kleine restoppervlaktes voor. Zandverstuivingen vertonen een sterke samenhang met het type H2310 (Stuifzandheiden met struikhei).

Eertijds bestond een groot deel van Holtingerveld uit stuifzanden, maar deze zijn vanaf het einde van de negentiende eeuw bebost, mede vanwege de dreiging van overstuiving van akkers. De toponiemen Westerzand, Oosterzand, Kamperzand en Uffelterzand geven aan dat stuifzand ooit het overheersende landschapstype was.

Oppervlakte en huidige kwaliteit

Het huidige areaal van ruim 8,7 hectare is slechts een fractie van wat het eens was. De totale oppervlakte voldoet niet aan de minimale omvang. Bovendien is de kwaliteit ernstig achter- uitgegaan, vooral in de kleine resten stuifzand in het Ooster- en Westerzand. Lokaal is het stuifzand redelijk goed ontwikkeld met veel korstmossen en andere indicatoren voor stuifzand, vooral in het Westerzand.

Typische pioniervegetaties van het habitattype met buntgras komen beperkt in het gebied voor: slechts 3,1 ha. Daarvan 65 % goed ontwikkeld en 35 % matig. Het matig ontwikkelde deel kenmerkt zich door het mos grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus). Dit mos profiteert van de hoge stikstofdepositie en verdringt andere karakteristieke soorten van het stuifzand. In delen met goede kwaliteit nemen korstmosvegetaties meer dan ca. 20% van het oppervlak in. Er zijn enkele locaties bekend met goed ontwikkelde korstmosflora. Door het voorkomen in mozaïek met stuifzandheiden zijn er veel mogelijkheden voor diersoorten aanwezig, zoals levendbarende hagedis, heivlinder, kommavlinder, basterdzandloopkever en pluimvoetbijen. Gemiddeld is de kwaliteit van het habitattype matig tot goed.

Trend

De trend is negatief. De oppervlakte stuivend zand en pioniervegetaties op stuifzand is sterk afgenomen. De achteruitgang heeft zich na 2004 voortgezet (H.Dekker, J. Smittenberg & R. Oving, ongepubliceerd en observaties terreinbeheerders). De huidige open stuifzanden blijven vooral ‘in leven’ door militair gebruik en recreatie. Windwerking is sterk afgenomen, waardoor het stuifzand te weinig dynamiek te zien geeft. Bovendien begroeit de zandbodem sneller door de stikstofdepositie. Zonder maatregelen zal het stuifzand – op enkele snippers na – uit het gebied verdwijnen. Stuifzand kan worden behouden door intensief beheer om vergrassing en verbossing tegen te gaan (plaggen, betreding, eggen). Versterking van de windwerking door het kappen van omliggend bos is essentieel om de stuifzand in zowel oppervlakte als kwaliteit te behouden en uit te breiden.

Mogelijkheden voor verbetering kwaliteit

Vergrassing door gewoon struisgras (Agrostis capillaris) en het optreden van grijs kronkel- steeltje duiden op invloed van stikstof. Terugdringen van neerslag met een groot aandeel stikstof is een belangrijke voorwaarde voor de verbetering van de kwaliteit.

De pioniersbegroeiingen zijn ingesteld op instuivend zand. De totale oppervlakte zandverstui- ving is te klein om het flink te laten stuiven. Bovendien is de ligging van de meeste stuifzanden ongunstig. Het omringende bos houdt de meeste wind – nodig voor verstuiving – tegen. Extensieve begrazing, aangevuld met lokaal plaggen, moet zorgen voor de noodzakelijke dynamiek, gericht op het open houden van het zand, en een toename van de variatie en van de karakteristieke soortenrijkdom. De Boomleeuwerik, evenals diverse vlindersoorten, zijn bijvoorbeeld gebaat bij een combinatie van schrale heiden, zandverstuivingen en brand- of kapvlaktes. Het lijkt er op dat deze soorten kunnen toenemen door kleinschalig kappen en plaggen rond de stuifzandgebieden. Met name de kleine stuifzanden in het Oosterzand kunnen aan kwaliteit winnen door omringend bos enigszins terug te dringen. Hetzelfde geldt voor het stuifzandgebied in het Uffelterzand, ook hier kan de randbegroeiing worden teruggezet en eventueel worden gefreesd. Op grotere schaal uitbreiden van oppervlakte is mogelijk door het verwijderen van bos bij het Holtingerzand en Westerzand. Deze omvorming zorgd niet alleen voor uitbreiding van stuifzand maar ook voor uitbreidingsmogelijkheden van stuifzandheide (H2310), deze twee habitattypen zijn eigenlijk niet los van elkaar te beschouwen. Boskap ten behoeve van het habitattype op het terrein van het Ministerie van Defensie, is alleen mogelijk als het geen bivakterreinen betreft. Daar kan alleen opslag jonger dan 15 jaar worden gekapt.

Tabel 3.5. Typische soorten van het habitattype Zandverstuivingen in het Natura 2000-gebied Holtingerveld Soortnaam (NL) Soortnaam (Lat.) Soortgroep Categorie Aanwezig Heivlinder Hipparchia semele ssp. semele Dagvlinders Cab Ja Kleine heivlinder Hipparchia statilinus Dagvlinders K -* Ezelspootje Cladonia zopfii Korstmossen K + Ca Ja Hamerblaadje Cladonia strepsilis Korstmossen K + Ca Ja IJslands mos Cetraria islandica Korstmossen K Ja Plomp bekermos Cladonia borealis Korstmossen K + Ca Verdw. Slank stapelbekertje Cladonia pulvinata Korstmossen K + Ca Onb. Stuifzandkorrelloof Stereocaulon condensatum Korstmossen E Verdw. Stuifzandstapelbekertje Cladonia verticillata Korstmossen K + Ca Ja Wollig korrelloof Stereocaulon saxatile Korstmossen E - Wrattig bekermos Cladonia monomorpha Korstmossen K + Ca Onb. Buntgras Corynephorus canescens Vaatplanten Ca Ja Heidespurrie Spergula morisonii Vaatplanten Ca Ja Ruig schapengras Festuca ovina ssp. hirtula Vaatplanten K Onb. Boomleeuwerik Lullula arborea ssp. arborea Vogels Cab Ja Duinpieper Anthus campestris ssp. campestris Vogels E Bal

)* niet in Drenthe voorkomend

Categorie: Ca = constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede