• No results found

Landschapsvorming door de mens

2.4 Ecologische vereisten

3.1.7 Landschapsvorming door de mens

Al vanaf de laatste ijstijd heeft de mens in het gebied zijn invloed doen gelden. Opvallende getuigen uit de vroegste geschiedenis zijn twee hunebedden op de Havelterberg. Tijdens de Middeleeuwen komen in de omgeving verscheidene dorpjes tot bloei, waaronder Havelte, Uffelte, Wittelte en Holtinge. De uitgang ‘elte’ en de dorpsnaam Holtinge wijzen op het voorkomen van bos. Vanaf het eind van de Middeleeuwen, met de opkomst van de commerciële schaapskudden, veranderde een steeds groter deel van het gebied in heide ten koste van het alom aanwezige bos. Zo ontstond het voor Drenthe karakteristieke esdorpen landschap (zie figuur 3.12a en 3.12b). Bossen werden daarna vooral nog aangetroffen aan de randen van de essen. Vooral rond de Uffelteres, de Holtingeres en de Schieres liggen zeer oude bosrestanten, waarvan sommige delen minimaal 500 jaar oud zijn.

Vanaf circa 1600 werd begonnen met het systematisch ontwateren en ontginnen van het hoogveen. Hiertoe werden een aantal kanalen gegraven zodat naast de ontwatering, het gewonnen veen (turf) ook kon worden afgevoerd. Het gevolg was dat in het hele gebied de waterstanden daalden en het hoogveen plaatsmaakte voor de onderliggende, arme zandgronden.

Figuur 3.12b: Historische kaart Holtingerveld ca. 1900 (Bron: Provincie Drenthe)

In het begin van de twintigste eeuw werd het landschap gekenmerkt door uitgestrekte heide- velden met stuifzanden, met hier en daar in de laagst gelegen delen nog veentjes als restant van het afgegraven hoogveen. De daling in grondwaterstanden is in het veld is waar te nemen aan

forten. Het Brandeveen ligt nu aanzienlijk hoger dan de omgeving. Hier is het reliëf omgekeerd door het uitstuiven van zand in droge delen, waardoor deze nu lager liggen. Oorspronkelijk kwam het grondwater tot aan het veentje, maar door de waterstandverlaging door onder andere de veenwinning sinds 1600 is de omgeving verdroogd. Het veen kon wel nat blijven door de ondoorlatende laag eronder.

Te intensief landgebruik (onder andere overbegrazing) zorgde voor uitputting van de bodem, waardoor de vegetatie verdween en stuifzanden ontstonden, in het bijzonder aan de noordzijde van de Havelterberg (Holtingerveld, Wester- en Oosterzand). Vanaf het einde van de negen- tiende eeuw werd bos aangeplant om de stuifzanden te beteugelen. Tussen 1909 en 1912 werd het hele Oosterzand beplant met grove den. Het Westerzand werd later bebost. Rond 1930 waren de meeste stuifzanden vastgelegd. Tegelijkertijd werd ook begonnen met de ontginning van de heide. Na de uitvinding van kunstmest (circa 1900) waren de schaapskuddes en daarmee ook de heidevelden niet meer nodig voor de mestvoorziening. Grote delen van het heideareaal werden omgevormd tot landbouwgrond.

In de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) legden Duitse troepen in het gebied ten noorden van Havelte een vliegveld aan met kalkrijke (rode) keileem van de Havelterberg. Juist hier zijn de meest waardevolle Heischrale graslanden tot ontwikkeling gekomen. Het vliegveld is door de geallieerden meermalen gebombardeerd. Er zijn nog verscheidene bomkraters in het gebied te vinden, die nu het leefgebied vormen van onder meer de kamsalamander (Natura 2000-doelsoort). Na de Tweede Wereldoorlog is het gebied in gebruik genomen door het Nederlandse leger. In 1949 kwam een groot deel van het gebied in eigendom van Defensie. Met de ingebruikname als oefenterrein stopte de ontginning en ontstond het landschap in zijn huidige vorm. De laatste jaren is een groot deel van de oorspronkelijke bezittingen van het ministerie van Defensie verkocht. Uiteindelijk houdt Defensie 304 hectare in eigendom. Aan de noordzijde van het gebied heeft het landschap een ander karakter. Hier ligt de beekdal- vlakte van de Wapserveense Aa, met het oude lintdorp Wapserveen op de zuidrand van het dal. Dit gebied kenmerkt de overgang van het Drents Plateau naar het veenweidegebied van Noordwest-Overijssel. Hier liggen geen essen, maar opstrekkende percelen, waarvan de hogere delen als bouwland in gebruik waren en de lagere als grasland. Tussen Wapserveen en het Natura 2000-gebied ligt een zone met opstrekkende heideontginningen.

De nieuwe geomorfologische kaart (figuur 3.5) van Drenthe laat de huidige landschapsvormen zien die behoren bij de bovengenoemde processen.

3.2

Biotiek

Binnen de landschapsecologische context van Holtingerveld komen verschillende natuurtypen voor.

3.2.1 Vennen

Op plaatsen waar water stagneert vinden we veentjes. In de natuurlijke zetting zouden ze allemaal zijn volgegroeid met veenmossen maar door veenwinning zijn sommige veranderd in open water. De veentjes en plassen in Holtingerveld hebben een overwegend zuur karakter, al komt in enkele situaties enige kwel voor met licht mineraalrijk grondwater. Draadzegge en waterdrieblad zijn indicatioren van dit type, evenals drijvende egelskop. Enkele vennen en plassen zijn matig ontwikkeld en worden gedomineerd door knolrus en pitrus. Van de hoogveengebieden Kolonieveen en Uffelterveen is vrijwel al het veen door exploitatie

verdwenen. Bovendien zijn deze gebieden ernstig verdroogd door deze vervening en vanwege het doorbreken van de ondoorlatende lagen. Inmiddels lijkt de verbetering van deze hoogveen- gebieden ingezet en komen weer soorten voor van hoogveen, zoals diverse veenmossen. In enkele kleinere laagtes is hoogveenontwikkeling aanwezig. Opvallende soorten van zure vennen en hoogveen zijn o.m. snavelzegge, veenpluis, klein blaasjeskruid, kleine veenbes en lavendel- heide. Op de vennen komen veel libelles voor zoals viervlek, Noordse witsnuitlibel en azuur- waterjuffer. Andere interessante soorten zijn rugstreeppad, kleine watersalamander en kamsala- mander.

3.2.2 Heide

De pleistocene stuifzanden (zie figuur 3.5) vormen het gros van de ondergrond in het Holtingerveld. Op de plekken aar door boskap, landbouw en begrazing de vegetatie schraal is geworden ontstaat heide. Afhankelijk van de vochttoestand kan dit stuifzandheide, droge of natte heide zijn. Door de verdroging in het Holtingerveld is veel van de oorspronkelijke vochtige heide omgevormd tot droge heide. In het Wittelterveld komt bijvoorbeeld droge heide voor maar landschaps ecologisch gezien zou dit gebied vochtige heide moeten herbergen. Vverdrogende effecten door de ontwatering van het beekdal van de Wapserveense Aa hebben er voor gezorgd dat hier nu vooral droge heide te vinden is. Kenmerkend voor de droge heide is struikheide in mozaïek met kraaiheide, samen met bochtige smele, diverse korstmossen en soms rode bosbes. In de meer grazige delen treden borstelgras, liggend walstro, klein warkruid en stekelbrem op. In de herfst is de heideknotszwam in de droge heide te vinden. Lokaal resteert stuifzand, overblijfsel van de omvangrijke stuifzanden van een eeuw geleden. Hier groeien zandhaarmos, buntgras, zandblauwtje en heidespurrie. Droge heide en stuifzand zijn belangrijk voor dieren als nachtzwaluw, roodborsttapuit, diverse loopkeversoorten zoals de basterdzand- loopkever. Van de vlinders zijn heivlinder, bruine vuurvlinder en kommavlinder het noemen waard. Droge heide is ook het leefgebied van de tapuit, een zeldzame vogelrichtlijnsoort die nog steeds in klein (afnemend) aantal in het gebied voorkomt. In het Oosterzand komt een klein jeneverbestruweel voor. Lokaal groeien wel meer jeneverbessen, maar altijd als geïsoleerde struiken.

Op de niet verstoven dekzanden met een veldpodsolprofiel vinden we in een de oorspronke- lijke zetting vochtige heide. Deze bodemprofielen zijn ontstaan door eeuwenlang gebruik als “velden” voor het vee. Maar in de huidige context vinden we ook vochtige heide vegetaties in verdroogde venen zoals het Uffelterveen. Vochtige heide met veel dopheide komt in goed ontwikkelde vorm voor. De laatste 15 jaar zijn door diverse beheerders beheersmaatregelen voor verbetering van de vochtige heide genomen, waardoor de situatie is verbeterd. Bijzondere soorten van dit type zijn o.m. klokjesgentiaan, veenbies en blauwe zegge. Na plaggen van vochtige heide treden soorten als moeraswolfsklauw, kleine zonnedauw en witte snavelbies op de voorgrond.

Waar de waterstand is aangetast, zoals in het Uffelterveen, en op plaatsen waar achterstallig onderhoud speelt, domineert pijpenstrootje domineert de vegetatie. In de dopheidevelden komen veel heideblauwtjes voor, terwijl op overgangen naar struweel en vennen het groentje present is. Lokaal komt ook het gentiaanblauwtje voor. Van de reptielen zijn adder, ringslang en levendbarende hagedis regelmatig te vinden in de vochtige heide. Op de pijpenstrootje zijn meermalen noordse winterjuffers gevonden.

3.2.3 Graslanden

het landgebruik. Omdat rond Havelte de keileem relatief rijk aan kalk (karmijnrode keileem, een leemsoort met veel kalksteenfragmenten) is de plantengroei van heischraal grasland hier beter ontwikkeld dan elders in Drenthe. Bijzondere soorten van heischraal grasland zijn klokjesgentiaan, gevlekte orchis, heidekartelblad, liggende vleugeltjesbloem en valkruid. Op de top van op de Havelterberg vind je een tweede type heischraal grasland. Hier groeien knollathyrus, bochtige klaver, fraai hertshooi en kleine bevernel in grazige plekken in de heide. Bovendien staan bosanemoon en dalkruid, soorten die meestal in het bos voorkomen, gewoon in het volle licht. Deze soortencombinatie is uniek voor Nederland.

Een derde type is te vinden op de voormalige startbanen, de Grote en de Kleine Startbaan. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich op beide vliegstrips een bijzondere plantengroei met acht soorten orchideeën, parnassia, valkruid, rozenkransje, addertong, maanvaren en echt duizendguldenkruid. Niet alle soorten, zoals parnassia, zijn meer aanwezig. De overgang van de Kleine Startbaan naar de vochtige heide is zeer rijk aan plantensoorten en tendeert naar vochtig heischraal grasland met elementen van blauwgraslanden.

Tot slot is heischraal grasland te vinden op de in ontwikkeling zijnde voormalige agrarische percelen. Hier treedt een vegetatietype op waar zowel, storingsoorten, soorten uit heides en als soorten uit graslanden optreden. Inmiddels beginnen de heischrale soorten terrein te winnen, maar zijn nog steeds veel graslandsoorten te vinden, zoals margriet, hazenpootje, moerasrol- klaver en echte koekoeksbloem.

3.2.4 Bossen

Tenslotte komt nog het bos in het Holtingerveld aan bod. In het Natura 2000 gebied komen twee bos-typen voor die we kunnen onderscheiden op de ontstaanswijze. De oudste zijn de bosaanplanten rond de essen zoals bij de Uffelteres. Dit zijn oude loofbossen met eik op de grens van es en heide. Ze dienden primair om te voorkomen dat het vee van de heide op de es terechtkwam, maar hadden ook een functie als geriefhout. Hierdoor ontstonden de typische eikenhakhoutbossen die in het esdorpenlandschap strubben worden genoemd. Het zelfde type bos vindt je ook rond Holtinge. In deze bossen domineren veelal pijpenstrootje, bochtige smele en heidesoorten onder zomereik, ruwe berk en grove den. De begroeiing is rijk aan soorten als grote muur, zevenster, dalkruid en veelbloemige salomonszegel. Voor zangvogels en roofvogels zijn de bossen van belang als broed- en voedselgebied.

Als tweede bossoort komt het aangeplante naaldbos voor dat oorspronkelijk diende om mijnhout te leveren voor de mijnen in Limburg. Naaldbossen zijn een stuk armer aan soorten dan loofbossen maar herbergen wel vaak specifieke soorten (bijvoorbeeld paddestoelen en vogelsoorten) die niet in loofbossen te vinden zijn. Aldus dragen naaldbossen wel bij aan de diversiteit van het gebied.